ECLI:NL:GHSHE:2022:1288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
20-000584-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor gewapende woningoverval en munitiebezit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte vrijgesproken werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van twee agenten, maar wel werd veroordeeld voor een gewapende woningoverval en het voorhanden hebben van munitie. De overval vond plaats op 20 december 2017 in Breskens, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de slachtoffers onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van geld en goederen. De rechtbank had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Het hof heeft echter de eerdere veroordeling voor de woningoverval en het munitiebezit bevestigd, maar de straf verlaagd naar 69 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten die een grote impact hebben gehad op de slachtoffers, waaronder psychische gevolgen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte die de schadevergoeding rechtvaardigt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000584-19
Uitspraak : 20 april 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-820613-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de verdachte vrijgesproken van de onder 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten, de onder 1, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze gekwalificeerd als:
- ( (feit 1)
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
- ( (feit 2 subsidiair)
medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
- ( (feit 4)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft de verdachte hiervoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, opsporingsambtenaren zich noemende ZEBRA-01 en ZEBRA-02, bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot respectievelijk € 950,00 en € 700,00 ter zake van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 3) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Tevens heeft de rechtbank beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 25 februari 2019 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld.
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Omvang van het hoger beroep
Nu de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak het onder 3 ten laste gelegde feit, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit;
  • de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
  • de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren;
  • de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 3 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest;
  • de benadeelde partijen ZEBRA-01 en ZEBRA-02 niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding;
  • de onttrekking aan het verkeer zal bevelen van de inbeslaggenomen plastic zak met patronen en de zwarte latex handschoenen verbeurd zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen ZEBRA-01 en ZEBRA-02 in hun vorderingen tot schadevergoeding;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit;
  • een strafmaatverweer gevoerd en verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de beslissing op de inbeslaggenomen voorwerpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Breskens, in de gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en/of een hoeveelheid geld en/of vier, althans een of meer horloge(s) en/of een autosleutel(s) en/of een auto (Range Rover), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn/haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een pistool althans hard voorwerp tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans hard voorwerp, tegen het lichaam en/of hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 1] met een pistool, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben bedreigd en/of geroepen – zakelijk weergegeven – dat hij/zij geld wilde(n) hebben;
2. primair
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Breskens, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om twee, althans een opsporingsambtena(a)r(en) van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (ZEBRA-01 en/of ZEBRA-02) opzettelijk van het leven te beroven, met een auto (Range Rover) met hoge/aanzienlijke snelheid door een (gesloten) hek is gereden tegen/op een dienstvoertuig van voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) (die dat voertuig tijdig uit kon(den) vluchten) en daarbij/vervolgens met een of meer vuurwapens heeft/hebben geschoten in de richting van die opsporingsambtena(a)r(en), waarna de verdachte(n) met deze auto zijn/hun weg vervolgden waarbij werd gereden in de richting van (een) van die opsporingsambtena(a)r(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Breskens, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om twee, althans een opsporingsambtena(a)r(en) van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (ZEBRA-01 en/of ZEBRA-02) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een auto (Range Rover) met hoge/aanzienlijke snelheid door een (gesloten) hek is gereden tegen/op een dienstvoertuig van voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) (die dat voertuig tijdig uit kon(den) vluchten), waarna de verdachte(n) met deze auto zijn/hun weg vervolgden waarbij werd gereden in de richting van (een) van die opsporingsambtena(a)r(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 31 mei 2018 in de gemeente Uden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 111 patronen (kaliber 9 mm en/of .22 LR), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Het hof is, in navolging van de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Het hof zal de verdachte daarvan derhalve vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 december 2017 te Breskens, in de gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en een hoeveelheid geld en horloges en autosleutels en een auto (Range Rover), toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader die [slachtoffer 2] meermalen met een pistool tegen het hoofd hebben geslagen en meermalen tegen het lichaam hebben geschopt en die [slachtoffer 1] meermalen met een pistool tegen het lichaam en hoofd hebben geslagen en die [slachtoffer 1] met een pistool hebben bedreigd en geroepen – zakelijk weergegeven – dat hij/zij geld wilde(n) hebben;
4.
hij op 31 mei 2018 in de gemeente Uden een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 111 patronen (kaliber 9 mm en .22 LR), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De bewijsmiddelen zijn niet in de publicatie opgenomen.

Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 20 december 2017 omstreeks 19.00 uur aan het adres [adres 1] te Breskens een gewelddadige woningoverval heeft plaatsgevonden.
Bij deze woningoverval waren twee daders betrokken. Na de overval hebben zij geprobeerd te vluchten met de Range Rover van aangeefster [slachtoffer 1] . Nadat de Range Rover het toegangshek en een reeds gearriveerde politieauto ramde, kwam de auto tot stilstand. De bijrijder, te weten [medeverdachte] , is hierop direct aangehouden. Hij heeft zijn betrokkenheid bij de overval bekend en is hiervoor bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 september 2020 onherroepelijk veroordeeld. [2] De tweede dader, die de bestuurder van de Range Rover moet zijn geweest, wist op dat moment te ontkomen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte de tweede overvaller was.
Uit het procesdossier blijkt met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte in belastende zin het volgende.
A.
Op 14 februari 2018 zijn in een tuinhuis, behorende bij een vakantiewoning in Breskens, kledingstukken – te weten onder meer een jas (met daarin een gelaatsmasker) en een pet (met gaten) – aangetroffen die niet toebehoorden aan de eigenaren van die vakantiewoning.
Uit het onderzoek zijn verschillende aanwijzingen naar voren gekomen dat deze kledingstukken aan de overval te linken zijn.
Gelet op de omstandigheden dat:
  • de vakantiewoning zich op 900 meter van de overvallen woning bevindt en daartussen enkel een stuk (gras)land ligt;
  • de vakantiewoning in de periode tussen de overval en het moment dat de kledingstukken werden aangetroffen, niet was bewoond;
  • de jas deels voldoet aan de beschrijving die door [slachtoffer 1] is gegeven van de jas van dader 2 (te weten een halflange jas met capuchon);
  • in de jas een stuk bruine tape is aangetroffen, soortgelijk aan de tape die bij de overval is gebruikt;
  • in de jas daarnaast een gelaatsmasker (soort bivakmuts) is aangetroffen;
  • in de jas verder een Mercedes autosleutel is aangetroffen, behorende bij een Mercedes bestelbus van het visbedrijf van aangever [slachtoffer 2] , welke sleutel bij de overval was weggenomen;
  • in de pet twee kleine perforaties zaten, terwijl uit het dossier volgt dat door de ter plaatse aanwezige politieagenten op de vluchtende overvallers is geschoten en uit het forensisch onderzoek naar voren komt dat op deze pet een categorie A-deeltje is aangetroffen – kenmerkend voor een schietproces – met een elementsamenstelling die karakteristiek is voor gemarkeerde munitie zoals die wordt gebruikt door de Nederlandse politie,
concludeert het hof dat de in de vakantiewoning aangetroffen kleding ten tijde van de overval is gedragen door de tweede overvaller en daar is achtergelaten. Verder concludeert het hof op basis van het voorgaande dat de gaten in de pet schotbeschadigingen zijn, veroorzaakt door kogels die door de politie zijn afgevuurd op de overvallers toen deze in de Range Rover probeerden te ontkomen. Het hof stelt vast dat de verdediging deze conclusies niet heeft betwist.
B.
Aan de aangetroffen jas en de pet is DNA-onderzoek verricht. Op zowel de jas als de pet is DNA van de verdachte aangetroffen, op plaatsen die erop duiden dat de verdachte deze kledingstukken heeft gedragen. Op de jas is aan de binnenzijde van de kraag DNA van de verdachte aangetroffen. Aan de binnenzijde van de pet zijn – bij de twee perforaties – bloedsporen aangetroffen. In zowel een bloedspoor aan de voorkant van de binnenzijde van de pet als een bloedspoor aan de achterkant van de binnenzijde van de pet is DNA van de verdachte aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 6 februari 2019 verklaard dat de jas en de pet van hem zijn en ook dat het bloedspoor in de pet van hem afkomstig is.
Daarnaast is het gelaatsmasker dat in de jas werd aangetroffen bemonsterd. Uit het onderzoek naar het mogelijke donorschap van celmateriaal van de verdachte in de bemonstering van het gelaatsmasker is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker (360.000 keer waarschijnlijker) is wanneer de hypothese ‘de bemonstering van het spoor bevat DNA van de verdachte [verdachte] en drie onbekende, niet verwante, personen’ waar is, dan wanneer de hypothese ‘de bemonstering van het spoor bevat DNA van vier onbekende, niet verwante, personen’ waar is.
De verdachte heeft zich op de vraag of dit gelaatsmasker van hem is op zijn zwijgrecht beroepen.
C.
Het hof stelt verder vast dat de verdachte ruim vijf maanden na de overval door een forensisch arts is onderzocht en dat daarbij boven het voorhoofd in de haargrens van de verdachte zowel links als rechts littekens zijn waargenomen.
De verdachte heeft zich hierover, toen hem naar de oorzaak van deze littekens werd gevraagd, in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting van 6 februari 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij deze littekens heeft overgehouden aan een auto-ongeluk dat hij in 2016 in Turkije heeft gehad.
Ten aanzien van de locatie van de betreffende littekens heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd dat hij zag dat de positie van de genoemde littekens
sterk gelijkend overeenkwammet de positie van de schotbeschadigingen in de aangetroffen pet. Ten aanzien van de ouderdom van het litteken rechts heeft de GGD-arts dr. [arts] , die de verdachte op 11 juni 2018 persoonlijk heeft onderzocht, de pigmentatie boven het rechteroog en
(naar het hof begrijpt: rechts)boven de haargrens omschreven als passend bij letsel van korter dan één jaar oud. Dat verhoudt zich niet met letsel als gevolg van een auto- ongeluk in 2016.
D.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de periode voorafgaand en op de dag van de overval van twee telefoonnummers gebruikmaakte (eindigend op -1607 en -6798). Beide telefoonnummers straalden op 20 december 2017 in de vroege ochtend een telefoonmast in Uden aan, waar de partner van de verdachte woonde en waar hij zelf ook (geregeld) verbleef. In de loop van de dag verplaatsten de telefoonnummers zich naar Zeeuws Vlaanderen. Omstreeks 14.30 uur, viereneenhalf uur voor de overval, straalden beide telefoonnummers voor het laatst op een zendmast aan. Dit was in Aardenburg, op ongeveer 20 kilometer van de plaats delict. Het telefoonnummer eindigend op -6798 is hierna niet meer in gebruik geweest, terwijl het telefoonnummer eindigend op -1607 pas op 28 december 2017 weer actief werd.
De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de bij hem in gebruik zijnde telefoonnummers op de dag van de overval in Zeeuws Vlaanderen op relatief korte afstand van de plaats delict.
E.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] (goed) kende en wist waar de slachtoffers woonden. Ook wist de verdachte dat [slachtoffer 1] een eigen visbedrijf had en kwam hij daar met enige regelmaat langs. Het ligt voor de hand dat de verdachte dus ook bekend was met het visbedrijf van haar partner [slachtoffer 2] , dat zich op hetzelfde adres in Breskens bevond. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij een keer een contant geldbedrag van € 4.000,00 aan de verdachte heeft geleend. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte bekend was met de (goede) financiële positie van de slachtoffers en dat hij wist dat zij over (grote) contante geldbedragen konden beschikken.
F.
Tot slot hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaard dat de daders in lengte verschilden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de kleinere dader [medeverdachte] was en dat de verdachte langer is dan [medeverdachte] .
Uit de hiervoor onder C genoemde bevindingen aangaande de schotbeschadigingen in de pet, het aldaar aangetroffen bloed van de verdachte, de positie van de littekens van de verdachte op zijn hoofd en de positie van de schotbeschadigingen in de pet alsmede de letseldatering van (een van) deze littekens, concludeert het hof dat de verdachte degene moet zijn geweest die de aangetroffen pet heeft gedragen op het moment dat de politie op de (bestuurder en de bijrijder in de) Range Rover schoot toen deze na de overval probeerden te ontkomen.
Gelet op de overige hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1 tenlastegelegde woningoverval wettig en overtuigend bewezen kan worden. Dat op de aangetroffen kleding, naast DNA-materiaal van de verdachte, celmateriaal van andere personen is aangetroffen, zoals door de raadsman is bepleit, doet daar niet aan af.
Alternatief scenario
Reeds op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Dat scenario houdt in dat de kleding van de verdachte in 2016, toen hij in Turkije verbleef, uit de door hem gehuurde vakantiewoning aan de [adres 2] in Nieuwvliet is gehaald door getuige [getuige] , dat hij deze kleding nooit heeft opgehaald en (aldus) niet kan worden uitgesloten dat de werkelijke dader bewust gebruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, kleding en daarmee een dwaalspoor in de richting van de verdachte heeft gecreëerd. Met betrekking tot het bloed in de pet heeft de verdachte verklaard dat dit afkomstig is van een bloedneus, nadat hij door iemand was geslagen. Hij heeft het bloed toen met de pet opgevangen omdat hij nette kleding aan had.
Ten overvloede overweegt het hof dat dit alternatieve scenario enkel ziet op de aangetroffen jas en de pet van de verdachte in de buurt van de plaats van het delict. Ten aanzien van de overige hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden heeft de verdachte geen verklaring willen of kunnen geven.
Daarnaast gaat het alternatieve scenario uit van de veronderstelling dat de jas en pet die in het schuurtje zijn aangetroffen en bij de overval zijn gebruikt, de kleding betreft die in 2016 door getuige [getuige] zou zijn meegenomen bij het leeghalen van het vakantiehuisje aan de [adres 2] toen hij in Turkije was. Hiervoor is in het dossier geen enkele steun te vinden.
Bovendien heeft getuige [getuige] de verklaring van de verdachte op een belangrijk punt niet bevestigd. De verdachte heeft immers verklaard dat hij de spullen uit het vakantiehuisje nooit meer heeft teruggekregen, terwijl getuige [getuige] stellig heeft verklaard dat de verdachte de spullen bij hem heeft opgehaald. Ook uit de overige inhoud van het dossier blijkt niet dat een partij kleding van de verdachte – laat staan de kleding die in het tuinhuis aan de [adres 3] in Breskens is aangetroffen – bij een ander terecht is gekomen en door een ander is gebruikt bij de overval.
Tot slot acht het hof het stadium en de wijze waarop het alternatieve scenario naar voren is gebracht van belang. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Pas op de terechtzitting van 27 augustus 2018 is voor het eerst door de (toenmalige) raadsman op (een deel van) dit scenario gewezen. Pas op 6 februari 2019, ruim 8 maanden nadat hij was aangehouden, heeft de verdachte dit alternatieve scenario zelf naar voren gebracht. De verdachte had zich in de verhoren bij de politie voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen en geen enkele verklaring gegeven met betrekking tot het belastende bewijsmateriaal dat er tegen hem lag. De summiere verklaringen die hij bij de politie had afgelegd, waren op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden bovendien grotendeels aantoonbaar onjuist.
Opvallend is dat dit alternatieve scenario naar voren is gebracht nadat de partner van de verdachte, [naam partner verdachte] , kennis had genomen van de inhoud van het dossier en zij daarover sprak met de verdachte, zoals volgt uit het uitgewerkte tapgesprek van 30 juni 2018 (p. 321-324 van het aanvullende dossier).
[naam partner verdachte] zei in dit telefoongesprek tegen de verdachte dat zij het dossier had doorgelezen en dat hij niet teveel moest reageren maar alleen notities moest maken van wat zij tegen hem zei. [naam partner verdachte] gaf aan dat zij veel had gegoogeld en haar mening wilde geven. Vervolgens werden enkele onderzoeksbevindingen besproken alsmede welke verklaring daarover door de verdachte moest worden afgelegd. Al hetgeen zij bespraken, moest de verdachte van [naam partner verdachte] niet met de politie, maar tijdens de zitting met de rechter bespreken.
Ten aanzien van de aangetroffen kleding is het gesprek als volgt gerelateerd:
[naam partner verdachte] : Weet je nog dat jij twee jaar geleden kleren, spullen, in de auto hebt achtergelaten bij die flikkers?
Verdachte: Dat klopt man, bij die garage! (…) Bij (klinkt als: mijn) broer heb ik die gelaten!
[naam partner verdachte] : Ja.
Verdachte: Klopt, schatje!
[naam partner verdachte] : Ja… en die dikzak, die had ook nog allemaal spullen van jou opgeslagen hè? Dat moet je ook niet vergeten.
Verdachte: Klopt man. Je hebt helemaal gelijk. Knap van mijn vrouw, zeg!
En die dikzak dus… Ja ja ja! Je hebt helemaal gelijk, man!
[naam partner verdachte] : Je hebt die dikzak en die andere.
Verdachte: Ja… die garage dus. En die pedo dus.
[naam partner verdachte] : Ja maar ook euhh… van wie die auto was.
Verdachte: Van [naam 1] !
(…)
Verdachte: Ik had toen twee jaar geleden toen ik bij mijn broer en al woonde, lagen er nog allemaal kleren van mij bij [naam 2] (het hof begrijpt telkens: [getuige] ).
[naam partner verdachte] : Ja maar jij hebt ook kleren in zijn auto achtergelaten toen… Bij [naam 2] (…)
Verdachte: Klopt! In die garage, in de kofferbak in een tas!
Het hof merkt allereerst op dat over de aanwezigheid van de verdachte in Turkije op dat moment niet wordt gesproken, net zo min als over een vakantiehuisje dat de verdachte via tussenkomst van [getuige] huurde en waar de kleren zouden zijn achtergebleven.
Maar bovenal duidt de inhoud van het telefoongesprek, in zijn geheel bezien, er naar het oordeel van het hof op dat de partner van de verdachte, [naam partner verdachte] , de verdachte heeft geïnstrueerd over een mogelijke verklaring voor de aangetroffen kleding met daarop het DNA van de verdachte.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk is geworden en ook om deze reden terzijde moet worden gesteld.
Conclusie van het hof
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde woningoverval samen met [medeverdachte] heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met een ander, [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. De slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn daarbij onder meer met een vuurwapen tegen hun hoofd en lichaam geslagen en daarmee bedreigd. Ook zijn de armen van [slachtoffer 2] vastgebonden met tape en is getracht om dit ook bij [slachtoffer 1] te doen. Bij de overval zijn onder meer horloges, een fors geldbedrag, autosleutels en een Range Rover buitgemaakt. De minderjarige kinderen van [slachtoffer 1] , die op dat moment ook thuis waren, hebben zich uit angst achter de gordijnen verstopt. Het was aan heldhaftig optreden van een van hen, die onderwijl 112 heeft gebeld, te danken dat de politie vlug ter plaatse was, waardoor één van de daders direct kon worden aangehouden en een groot deel van de buit werd teruggevonden.
De verdachte heeft met zijn handelen laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Door aldus te handelen heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. Daar komt bij dat zij in hun privacy zijn aangetast op een plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen, hun eigen woning.
De gevolgen voor de slachtoffers zijn groot geweest. [slachtoffer 2] heeft door de overval fors letsel opgelopen aan zijn hoofd en ook [slachtoffer 1] heeft letsel opgelopen. Uit het onderzoek is gebleken dat de overval ook psychische gevolgen heeft gehad voor de vier slachtoffers. Bij [slachtoffer 2] is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld en de impact van de overval is voor de slachtoffers nog dagelijks voelbaar, zo blijkt uit de in het kader van het spreekrecht namens de slachtoffers door mr. M.M.A.J. Goris overgelegde brief d.d. 24 maart 2022. De verdachte en zijn mededader hebben niet stilgestaan bij het persoonlijke leed dat zij bij de slachtoffers hebben teweeggebracht en hebben hun persoonlijke en financiële belangen vooropgesteld.
Voorts heeft de verdachte 111 kogelpatronen van verschillend kaliber voorhanden gehad. Het ongecontroleerde en illegale bezit van munitie brengt een groot veiligheidsrisico met zich mee. Bij gebruik daarvan in een daarvoor geschikt vuurwapen, kan dodelijk letsel worden toegebracht, waartegen de samenleving moet worden beschermd. Dit klemt te meer, nu in deze zaak is gebleken dat de verdachte – in elk geval ten tijde van de overval – in het bezit is geweest van een vuurwapen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2022, vóór de bewezenverklaarde feiten meermalen eerder onherroepelijk was veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van overtreding van gewelds- en vermogensdelicten, waarbij verdachte meermalen is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan (ernstige) strafbare feiten schuldig te maken.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven voor een zogenaamde first-offender als indicatie voor de op te leggen straf ten aanzien van een overval op een woning met geweld een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte van dit oriëntatiepunt af te wijken.
Als strafverzwarende factoren worden in die oriëntatiepunten onder meer benoemd de aard en de ernst van het letsel, het al dan niet aanwezig zijn van een samenwerkingsverband en het soort wapen waarvan gebruik is gemaakt. Van voornoemde stafverzwarende omstandigheden is in deze onderhavige zaak sprake: er is ernstig hoofdletsel aan een van de slachtoffers toegebracht, er is sprake van het plegen van de woningoverval door twee personen en beide daders beschikten over een (op een vuurwapen gelijkend) wapen.
Alles afwegende acht het hof, in navolging van de eis van de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 3 maanden (75 maanden), met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
De verdachte heeft op 25 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, op 20 april 2022, arrest wijst. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep, aangezien de verdachte het grootste deel van de procedure in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 22 maanden overschreden. Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord en nader DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden, hetgeen tijd in beslag heeft genomen, is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen is niet gebleken.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 6 maanden.
Derhalve zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 69 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot de datum van de uitspraak. Het hof stelt vast dat per heden de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis is beëindigd. Het hof ziet geen aanleiding om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen en wijst het verzoek van de verdediging af.
Beslag
Op de beslaglijst zijn de volgende inbeslaggenomen voorwerpen opgenomen:
een taser;
een Apple iPad zonder oplaadkabel;
een TomTom navigator met oplaadkabel;
twee stuks schoeisel, kleur wit, Nike Air max, zool roze/zwart;
en plastic zak gevuld met patronen
twee zwarte latex handschoenen.
Het hof zal de teruggave aan [naam partner verdachte] gelasten van de Apple iPad, het TomTom navigatiesysteem en de witte Nike Air. Uit het aanvullend dossier volgt dat dit reeds is gebeurd (pagina’s 690, 691 en 692).
De taser en de plastic zak gevuld met patronen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op de zwarte latex handschoenen, zal het hof de teruggave daarvan gelasten aan de verdachte.
Vorderingen van de benadeelde partijen ZEBRA-01 en ZEBRA-02
Vordering van de benadeelde partij ZEBRA-01
De benadeelde partij ZEBRA-01 heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 950,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal de benadeelde partij ZEBRA-01 niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Vordering van de benadeelde partij ZEBRA-02
De benadeelde partij ZEBRA-02 heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 700,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zal de benadeelde partij ZEBRA-02 niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 55, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
69 (negenenzestig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan een plastic zak gevuld met patronen ( [goednummer 1] ) en een taser ( [goednummer 2] );
gelast de
teruggaveaan [naam partner verdachte] van een Apple iPad zonder oplaadkabel ( [goednummer 3] ), een TomTom navigator met oplaadkabel ( [goednummer 4] ) en twee stuks schoeisel, kleur wit, Nike Air Max, zool roze/zwart ( [goednummer 5] );

gelast de teruggave aan de verdachte van zwarte latex handschoenen ( [goednummer 6] );

Vordering van de benadeelde partij Zebra-01

verklaart de benadeelde partij Zebra-01 niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

Vordering van de benadeelde partij Zebra-02

verklaart de benadeelde partij Zebra-02 niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 20 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, nummer [nummer] , onderzoek Aliakmon. Het dossier bestaat uit twee ordners (pagina’s 1 tot en met 1118) en twee ordners aanvullend dossier (pagina’s 1 tot en met 692) en bevat een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.ECLI:NL:GHSHE:2020:2745, bron: www.rechtspraak.nl.