Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 5 oktober 2021;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 november 2021;
- de door HSU op 14 december 2021 genomen akte;
- de door HSU op 8 februari 2022 genomen antwoordmemorie na getuigenverhoor met producties 2 en 3.
6.De verdere beoordeling
- € 15.000,-- ter leen heeft verstrekt aan [directeur 1] ;
- € 15.000,-- ter leen heeft verstrekt aan [directeur 2] ;
- € 10.000,-- ter leen heeft verstrekt aan [directeur 1] ;
- € 10.000,-- ter leen heeft verstrekt aan [directeur 2] ;
- twee keer € 25.000,--, dus in totaal € 50.000,--, ter leen heeft verstrekt aan [directeur 1] ;
- € 25.000,-- ter leen heeft verstrekt aan [directeur 2] ;
- zichzelf;
- de heer [persoon A] , accountant voor [appellant] en voor diens besloten vennootschap Holding [holding] .
- In de eerste volzin van de tweede alinea van blz. 3 is sprake van “betalingen van twee keer € 15.000 van 9 juli 2019”. Dit moet worden gelezen als “betalingen van twee keer € 15.000 van 9 juli
- De zevende volzin van de tweede alinea van blz. 3 luidt als volgt: “Ik weet de exacte naam van de plaats in de regio Bursa.” Deze zin moet worden gelezen als: “Ik weet de exacte naam van de plaats in de regio Bursa
- De eerste volledige volzin van blz. 7 luidt: “Het was geen tientje en het was een miljoen”. Deze zin moet worden gelezen als: “Het was geen tientje en het was
- De twee betalingen van € 10.000,-- die ik op 30 juli 2014 heb gedaan aan [de directeuren] betroffen het laatste deel van de koopsom van de aandelen. De daaraan voorafgaande eerdere betaling voor de aandelen is al begin 2013 gedaan via mijn holding. De twee bedragen van € 10.000,-- maken onderdeel uit van het bedrag van € 150.000,-- dat genoemd is in de overeenkomst van 22 maart 2016 en dat ik nu vorder. Mijn aandelen zijn immers teruggegaan naar [de directeuren] zodat ik de koopsom terug moet krijgen.
- De twee bedragen van € 15.000,-- die ik op 9 juli 2014 heb overgemaakt naar [de directeuren] betroffen aan hen ter leen verstrekte bedragen waarmee zij grond in Turkije wilden aankopen. Ook deze bedragen maken onderdeel uit van het bedrag van € 150.000, dat genoemd is in de overeenkomst van 22 maart 2016.
- In 2014 heb ik € 25.000,-- uitgeleend aan [directeur 2] , en aan [directeur 1] toestemming gegeven om in rekeningcourant € 25.000,-- op te nemen. De door mij gegeven toestemming zag ook op de toekomst. Als [directeur 2] en [directeur 1] geld nodig hadden, konden zij het opnemen.
- Omstreeks eind oktober begin november 2015 heb ik op mijn kantoor in Roosendaal een gesprek gehad met [de directeuren] . In dat gesprek maakten zij duidelijk dat zij niet gelukkig waren met mijn deelname in HSU. Ik heb toen voorgesteld om mijn aandelen terug te geven. Ik wilde dan wel de koopsom voor de aandelen terug ontvangen en ik wilde voor het teruggeven van de aandelen een bedrag van € 100.000,-- ontvangen op mijn bankrekening in Turkije. Dit zou mijn vergoeding zijn voor het feit dat ik het bedrijf een flinke boost heb gegeven en dat ik daarvan na het teruggeven van de aandelen niet meer zou kunnen profiteren. [de directeuren] zeiden dat ze dit een reëel verzoek van mij vonden. [de directeuren] hebben voldaan aan mijn verzoek om € 100.000,-- te storten op mijn bankrekening in Turkije. U ziet dat op productie 2 bij de appeldagvaarding. Die betaling was een vergoeding voor het feit dat ik HSU een boost had gegeven en vervolgens uit de onderneming was gestapt. U houdt mij voor dat HSU in de processtukken heeft gesteld dat de betalingen van 21 en 23 december 2015 op mijn bankrekening in Turkije de terugbetaling betroffen van de bedragen van in totaal € 100.000,-- die ik deels in november 2015 en deels al eerder aan [directeur 2] en [directeur 1] ter leen heb verstrekt. Dat klopt niet.
- E. dat de door hem aldus aan [de directeuren] ter leen verstrekte bedragen begin 2016 nog niet waren terugbetaald;
- F. dat HSU de hieruit voortvloeiende schuld van [de directeuren] uit geldlening bij de overeenkomst van 22 maart 2016 heeft overgenomen.
- HSU heeft de stelling van [appellant] dat hij met [de directeuren] heeft afgesproken dat [appellant] voor zijn uittreden, naast de koopsom voor de aandelen, de aflossing van de rekening-courantverhouding en de door hem ontvangen managementfee, een vergoeding van € 100.000,-- zou ontvangen, gemotiveerd en onder verwijzing naar producties betwist. Volgens HSU hebben [de directeuren] met de eind december 2015 verrichte betaling van € 100.000,-- de eerder door hen ter leen ontvangen bedragen afgelost. Dat verweer komt in het licht van de nadere ontvlechting van de samenwerking tussen partijen niet ongeloofwaardig voor.
- [appellant] heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat de door hem voor zijn uittreden te ontvangen vergoeding (niet € 100.000,-- maar) € 150.000,-- bedraagt. Deze wisseling van stellingen draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van de stellingen van [appellant] . Ook in andere opzichten heeft [appellant] zijn stellingen meerdere keren gewijzigd, hetgeen niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van zijn stellingen.
- [appellant] heeft in de periode waarin hij aandeelhouder van HSU was, van HSU een managementfee ontvangen van € 4.000,-- exclusief btw per maand. Dat komt neer op € 48.000,-- per jaar. [appellant] heeft in die periode slechts in zeer beperkte mate werkzaamheden voor HSU verricht. Tegen de achtergrond daarvan is het voorstelbaar dat [de directeuren] , zoals HSU heeft gesteld, aan [appellant] niet nog een extra bedrag van € 100.000,-- wilden meegeven in het kader van de ontvlechting van de samenwerking.
- [appellant] heeft HSU pas bij dagvaarding van 5 augustus 2019 aangesproken tot betaling van het bedrag van in totaal € 150.000,--, terwijl volgens zijn stellingen de verplichting van HSU om € 150.000,-- te betalen al in de overeenkomst van 22 maart 2016 is vastgelegd. [appellant] heeft er geen aannemelijke verklaring voor gegeven waarom hij hiermee zo lang heeft gewacht. [appellant] heeft als getuige weliswaar verklaard dat afgesproken is dat HSU eerst de rekeningcourantschuld aan hem zou aflossen, dat dit uiteindelijk eind 2018 is gebeurd en dat pas daarna het bedrag van € 150.000,-- in termijnen aan hem betaald zou worden, maar die verklaring is niet te verenigen met art. 1 lid 3 van de overeenkomst van 22 maart 2016. Daarin staat dat de aflossing van de lening van € 150.000,-- zal geschieden in maandelijkse termijnen van € 12.500,-- waarbij de eerste termijn vervalt op 28 maart 2016 (en de laatste termijn derhalve op 28 maart 2017).
- In de tekst van de overeenkomst van 22 maart 2016 valt niet te lezen dat het bedrag van € 150.000,-- ten dele, namelijk voor € 100.000,--, een door [de directeuren] aan [appellant] verschuldigde uittredingsvergoeding betreft.
- In de tekst van de overeenkomst van 22 maart 2016 valt niet te lezen dat HSU enige schuld van [de directeuren] overneemt.