ECLI:NL:GHSHE:2022:1202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.301.654_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009. De vader, verzoeker in hoger beroep, was niet ter zitting verschenen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, bijgestaan werd door haar advocaat. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 30 juli 2021 de beschikking gegeven waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder alleen werd toebedeeld. De vader was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2022 heeft de vader zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij tijdelijk niet in staat was om het gezag uit te oefenen door persoonlijke omstandigheden, waaronder dakloosheid en opname in de GGZ. Hij hoopte zijn rol als vader te kunnen hervatten en het contact met [minderjarige] te herstellen. De moeder daarentegen betwistte de claims van de vader en stelde dat er geen vertrouwen in hem was, gezien zijn verleden van onbereikbaarheid en de verstoorde communicatie tussen hen.

Het hof heeft overwogen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, maar dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat zijn situatie is verbeterd. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het gezag over [minderjarige] aan de moeder is toebedeeld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 april 2022
Zaaknummer: 200.301.654/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/370604 / FA RK 21-2073
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T.A. Slof,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen zodat zij voortaan alleen het eenhoofdig gezag zal uitoefenen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 januari 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de vader, mr. R.T.A. Slof;
-de moeder, bijgestaan door mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel;
-de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de raad gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 19 juli 2021;
- het V6-formulier van 1 maart 2022, met bijlagen, van de zijde van de vader
.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast ingevolge een aantekening in het gezagsregister van 20 januari 2009.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2011 is de minderjarige [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg, Noord Brabant, voor de duur van één jaar. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 3 mei 2012 verlengd voor de duur van vier maanden.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader is van mening dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en de moeder alleen met het gezag te belasten. De vader voert in het beroepschrift - kort samengevat – het navolgende aan.
Hij is tijdelijk niet in staat geweest om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, omdat hij niet lekker in zijn vel zat. Hij is een periode dakloos geweest en vervolgens opgenomen in een gesloten setting van de GGZ. Ook heeft hij een periode in [land] verbleven, wat hem naar eigen zeggen goed heeft gedaan. De vader heeft deze vervelende periode inmiddels achter zich gelaten en heeft zijn leven weer op de rit. Hij wil zijn vaderrol graag weer oppakken en het contact met [minderjarige] hervatten. De vader voert aan dat zijn band met [minderjarige] altijd goed is geweest en dat hij hoopt dat deze band kan worden hersteld en weer net zo liefdevol kan worden als voor de donkere periode uit zijn leven. De vader is van mening dat het feit dat hij tijdelijk niet in staat is geweest om het ouderlijk gezag uit te oefenen er niet toe mag leiden dat hij geen gezag meer heeft. In dit kader voert hij tevens aan dat het tijdelijk niet kunnen uitvoeren van het gezag niet tot problemen heeft geleid en dat de moeder geen gezagskwesties aan de rechtbank heeft hoeven voorleggen. De vader voert verder aan dat hij bereikbaar is voor de moeder en dat het, ondanks dat hij begrijpt dat het voor de moeder ook geen makkelijke periode is geweest, niet zo is dat de ouders in zijn geheel niet meer met elkaar kunnen communiceren. Daarbij merkt hij op dat de omstandigheid dat er op het moment nog onvoldoende communicatie is, onvoldoende is om de verzochte wijziging van het gezag toe te staan. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van het hof 's-Hertogenbosch van 9 september 2004 (ECLI:NL:GHSHE:2004:AR5959).
3.6.
De moeder voert verweer en voert daartoe – kort samengevat - het navolgende aan.
Zij vindt het gelet op de voorgeschiedenis van partijen moeilijk de vader op zijn woord te geloven dat slechts sprake is geweest van een tijdelijke situatie waarin hij niet in staat was om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder voert aan dat er nog steeds geen communicatie is tussen partijen en dat de vader steeds opnieuw langere periodes onbereikbaar is geweest. De vader heeft geen stukken van behandelaars in het geding gebracht of andere stukken waaruit blijkt dat hij zijn leven weer op de rit zou hebben. Ook indien hij zijn leven wel weer op de rit zou hebben, is het voor de moeder nog steeds moeilijk om vertrouwen te hebben in de vader en met hem te communiceren. Niets zegt dat de situatie zich niet zal herhalen, dat geen sprake zal zijn van terugval of dat de vader niet opnieuw naar [land] zal afreizen en dus wederom onbereikbaar zal zijn. Niet in geschil is dat de moeder in staat is om alleen gezagsbeslissingen te nemen en de vader mag erop vertrouwen dat zij haar best zal (blijven) doen om alle beslissingen in het belang van [minderjarige] te nemen. Zowel [minderjarige] als de moeder ervaren rust in de huidige situatie waarin de moeder alleen met het gezag is belast.
Gelet op het voorgaande en de voorgeschiedenis van partijen verzoekt de moeder de bestreden beschikking te bekrachtigen en het beroep van de vader af te wijzen.
3.7.
De raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling de bestreden beschikking in stand te laten. De raad acht het niet in het belang van [minderjarige] dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag, mede gelet op het verleden van partijen. Nu er geen positieve verandering is gekomen in de situatie en dit ook niet te verwachten is, ziet de raad geen basis voor partijen om uitvoering te geven aan het gezamenlijk gezag.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk ouderlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
In aanvulling hierop overweegt het hof nog het navolgende. In hoger beroep zijn door de vader geen feiten en/of omstandigheden gesteld zijn op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt. Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van slechts een tijdelijke situatie waarin de vader niet in staat was om zijn gezag uit te oefenen en dat deze tijdelijke situatie inmiddels in positieve zin zou zijn gewijzigd. De vader heeft zijn stelling dat hij zijn leven weer op de rit heeft immers niet nader onderbouwd. Zo heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich onder behandeling heeft laten stellen voor zijn psychische problemen of andere stukken waaruit blijkt dat zijn situatie nu wel stabiel genoeg zou zijn om samen met de moeder invulling te geven aan het ouderlijk gezag. Evenmin heeft de vader zich gewend tot de hulpverlening om de onderlinge verstandhouding en de communicatie met de moeder te verbeteren. Het hof stelt vast dat nog altijd sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen de ouders en dat zij niet met elkaar (kunnen) communiceren, waardoor zij nog steeds niet in staat zijn om in overleg met elkaar belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. Het hof merkt verder op dat de vader evenals tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg ook in hoger beroep (zonder enige reden daarvoor te geven) niet ter zitting is verschenen en dat hierdoor het beeld wordt bevestigd dat de vader zijn afspraken niet nakomt en onbereikbaar is.
De slotsom
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal gezien de familierechtelijke aard van de procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juli 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.