ECLI:NL:GHSHE:2022:1177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.280.345_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in incidenteel hoger beroep en bekrachtiging eindvonnis in nalatenschapszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot een processueel ondeelbare rechtsverhouding in een nalatenschapskwestie. De zaak betreft een vordering waarbij de geïntimeerden niet-ontvankelijk werden verklaard in hun incidenteel hoger beroep, omdat niet alle deelgenoten in de procedure betrokken waren. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen op 7 december 2021, waarin het voornemen werd geuit om de geïntimeerden in de gelegenheid te stellen hun memorie van grieven alsnog kenbaar te maken. Echter, de geïntimeerden hebben geen akte genomen, waardoor zij niet-ontvankelijk werden verklaard in hun incidenteel hoger beroep.

In het principaal hoger beroep werd de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn grieven tegen het tussenvonnis van 6 maart 2019. Het hof oordeelde dat alle grieven in het principaal appel falen, wat leidde tot de bekrachtiging van het eindvonnis van 25 maart 2020. Gezien de familieverhouding tussen de partijen, besloot het hof de proceskosten van het hoger beroep te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest werd uitgesproken op 12 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.345/01
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. van Tessel te Drunen,
tegen
1.
[geintimeerde 1] , zowel in persoon als i.z.h. als (voormalig) executeur in de nalatenschap van [erflaatster] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep;
hierna aan te duiden als [geintimeerde 1] ,
advocaat: mr. B.J. Lokollo te Utrecht;
2.
[geintimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep;
hierna aan te duiden als [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. B.J. Lokollo te Utrecht;
en tegen

3 [geintimeerde 3] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,
niet-verschenen,
4.
[geintimeerde 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
niet verschenen,
5.
[geintimeerde 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen;
6.
[geintimeerde 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
niet verschenen,
hierna aan te duiden als [geintimeerde 3] , [geintimeerde 4] , [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] ,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 december 2021, verbeterd bij arrest van 18 januari 2022, in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/341859 / HA ZA 19-16 gewezen vonnissen van 6 maart 2019 en 25 maart 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 december 2021;
  • de door [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] op de rol van 21 december 2021 genomen akte, die onder voorbehoud van herstel is geaccepteerd;
  • op de rol van 4 januari 2022 is dit verzuim niet hersteld;
  • op de rol van 11 januari 2022 is beslist dat de akte van [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] is geweigerd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in incidenteel hoger beroep
6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen voornemens te zijn [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] in de gelegenheid te stellen om hun memorie van grieven in incidenteel hoger beroep alsnog bij exploot kenbaar te maken te maken aan [geintimeerde 3] , [geintimeerde 4] , [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] (vgl. art. 130 lid 3 Rv). Maar voordat het hof [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] hiertoe in de gelegenheid zal stellen, is de zaak naar de rol verwezen voor akte na tussenarrest waarin zij zich eerst konden uitlaten over de wenselijkheid hiervan gezien de (mogelijk hoge) kosten die dit met zich meebrengt en hun (financiële) belang in incidenteel hoger beroep.
6.2.
De door [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] op 21 december 2021 genomen akte (ZIVVER) is blijkens de rolkaart geaccepteerd onder voorbehoud van herstel van het verzuim, namelijk dat alsnog de originele akte wordt overgelegd. Dit verzuim is vervolgens niet hersteld waarna de akte van geïntimeerden (ZIVVER) is geweigerd. Nu [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] aldus geen akte hebben genomen, terwijl zij een beslissing willen over een processueel ondeelbare rechtsverhouding en zij, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om (kenbaar te maken of zij) [geintimeerde 3] , [geintimeerde 4] , [geintimeerde 5] en [geintimeerde 6] in het geding te (willen) betrekken en hun memorie van grieven alsnog bij exploot aan hen kenbaar te maken, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun incidenteel hoger beroep (art. 118 Rv en HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411).
in het principaal appel
6.3.
In 3.4 van het tussenarrest is overwogen dat [appellant] geen grieven tegen het tussenvonnis van 6 maart 2019 heeft gericht en dat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verder volgt uit het tussenarrest dat alle grieven in principaal appel falen. Dit betekent dat het vonnis van 25 maart 2020 wordt bekrachtigd.
6.4.
Gelet op de familieverhouding van partijen, worden de proceskosten van het hoger beroep gecompenseerd.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 6 maart 2019;
bekrachtigt het eindvonnis van 25 maart 2020;
verklaart [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] niet-ontvankelijk in hun incidenteel hoger beroep;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.E. Smorenburg en P.S. Kamminga en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2022.
griffier rolraadsheer