3.2.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2.1.[werknemer] , geboren op [datum] 1980, is van 17 juni 2002 tot 1 januari 2017 in dienst geweest van Permanento (laatstelijk) als manager productontwikkeling. In de arbeidsovereenkomst was een geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding en een relatiebeding opgenomen.
3.2.2.Permanento maakt deel uit van een groep bedrijven in [plaats] , China en Hong Kong . Permanento stond onder leiding van drie broers: [broer 1] , [broer 2] en [broer 3] . Op enig moment is [broer 3] uit het bedrijf Permanento getreden en is hij verder gegaan met zijn bedrijven Permanento Hong Kong Ltd, Permanento Electronics Ltd. en Techpro.
3.2.3.Op 30 december 2016 hebben Permanento en [werknemer] een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vso) gesloten waarmee zij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd per 1 januari 2017 onder toekenning van een beëindigingsvergoeding aan [werknemer] . In de vso is opgenomen dat het relatiebeding wordt beperkt in tijd (het gehele jaar 2017) en reikwijdte (alleen voor op bijgevoegde lijst vermelde ondernemingen). Hoe dat precies is omschreven zal hierna aan de orde komen.
3.2.4.Op 5 juli 2017 heeft Permanento een e-mail ontvangen van [persoon A] van Biocartis aan [broer 3] en [werknemer] , op het e-mailadres dat [werknemer] had bij Permanento, met als onderwerp “ML2 BB bottom foil testing status”. Biocartis is op de bij de vso gevoegde lijst vermeld. [werknemer] heeft op 13 (of 14) december 2017 met [broer 3] een bezoek gebracht aan Biocartis te [plaats] (België).
De vorderingen van Permanento en het oordeel van de kantonrechter
3.3.1.Permanento heeft de kantonrechter verzocht [werknemer] te veroordelen tot betaling van € 124.794,- aan contractuele boetes, te vermeerderen met € 1.639,97 aan kosten voor het conservatoire beslag, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten.
3.3.2.Bij tussenvonnis van 2 mei 2018 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018.
3.3.3.Bij tussenvonnis van 3 oktober 2018 heeft de kantonrechter een bewijsopdracht gegeven aan Permanento en iedere verdere beslissing aangehouden. Daarna hebben getuigenverhoren plaatsgevonden.
3.3.4.Bij eindvonnis van 22 april 2020 heeft de kantonrechter de vorderingen van Permanento toegewezen en [werknemer] veroordeeld in de proceskosten (waaronder begrepen de beslagkosten).
De vorderingen in hoger beroep
3.4.1.Volgens [werknemer] moet het hof de vonnissen van de kantonrechter vernietigen en de vorderingen van Permanento alsnog afwijzen, althans de boetes matigen. Verder heeft [werknemer] het hof gevraagd om Permanento te veroordelen in de proceskosten.
3.4.2.Daarnaast heeft [werknemer] het hof gevraagd om Permanento te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen hij ter uitvoering van het eindvonnis aan Permanento heeft betaald. Hij heeft dat vermeld onder het kopje ‘vermeerdering van eis’.
[werknemer] was echter geen eiser dus van een eiswijziging is geen sprake.
Wanneer het hof zal overgaan tot vernietiging van het eindvonnis dan is het gevolg daarvan dat Permanento de gevolgen van het eindvonnis ongedaan moet maken. Dan moet zij terugbetalen wat [werknemer] op grond van het vonnis heeft voldaan. Dit is geen ‘eiswijziging’ maar een gevolg van de vernietiging van het vonnis en kan daarom voor het eerst in hoger beroep worden gevorderd.
3.4.3.Permanento heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en een hoger bedrag gevorderd. Zij heeft het hof gevraagd om het eindvonnis in stand te houden en aan haar € 99.836,- als aanvullend bedrag aan verbeurde boetes toe te kennen, zodat in totaal aan haar € 224.630,- wordt toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, althans vanaf 1 januari 2018. Verder heeft Permanento het hof gevraagd om [werknemer] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.4.4.Tegen de eisvermeerdering heeft [werknemer] inhoudelijk verweer gevoerd. Hij heeft (behalve het hierna in rechtsoverweging 3.5.2 te bespreken procesrechtelijke bezwaar) geen processuele bezwaren aangevoerd. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
Enkele aan de kern van het hoger beroep voorafgaande overwegingen en beslissingen
3.5.1.Van het tussenvonnis van 2 mei 2018 staat geen hoger beroep open (artikel 131 Rv) en overigens zijn geen grieven tegen dat vonnis geformuleerd. Het hof zal [werknemer] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep van dat tussenvonnis.
3.5.2.Zoals hiervoor al is vermeld, heeft Permanento in hoger beroep haar eis vermeerderd. Zij is om die reden in incidenteel hoger beroep gekomen. Volgens [werknemer] ontbreekt in dit opzicht een duidelijke grief. Het hof verwerpt dat standpunt van [werknemer] . Het gaat er Permanento niet om dat de vonnissen van de kantonrechter onjuist zijn. Integendeel. Permanento is het geheel eens met die vonnissen. Het gaat er om dat Permanento meent dat de boetes over een langere periode door [werknemer] zijn verbeurd dan de periode die zij bij de kantonrechter had gevorderd. Dat is volstrekt helder. Of Permanento heeft voldaan aan haar stelplicht voor die gehele periode, zal het hof hierna beoordelen (zie rechtsoverweging 3.5.8).
3.5.3.Onderdeel van de vermeerdering van eis van Permanento is een vordering tot betaling van wettelijke rente. Het petitum in hoger beroep is zo geformuleerd dat de wettelijke rente niet alleen moet worden toegewezen over het bedrag dat in hoger beroep aanvullend wordt gevorderd, maar ook over het reeds door de kantonrechter toegewezen bedrag. Op dat punt ontbreekt echter een duidelijke grief. Het hof is van oordeel dat het voor [werknemer] niet duidelijk is geweest dat Permanento met haar eiswijziging ook heeft bedoeld een wijziging van het dictum te bewerkstelligen in die zin dat er wettelijke rente van hem wordt gevorderd over het reeds toegewezen bedrag. Om die reden zal het hof dat onderdeel van de vordering in hoger beroep afwijzen.
3.5.4.[werknemer] heeft in de inleiding op zijn grieven aangevoerd dat hij het geschil in volle omvang aan het hof wil voorleggen. Het hof kan echter slechts rekening houden met bezwaren die zowel voor het hof als voor Permanento voldoende duidelijk als grieven herkenbaar zijn. Het hof zal dus niet het hele geschil opnieuw beoordelen en ook niet zomaar alles wat al bij de kantonrechter is aangevoerd zonder meer in de beoordeling betrekken.
3.5.5.[werknemer] heeft in zijn memorie van grieven een overzicht gegeven van de feiten. Uit de memorie van grieven blijkt niet of [werknemer] hiermee heeft bedoeld op te komen tegen het feitenoverzicht in het tussenvonnis van 3 oktober 2018.
Het hof heeft zelf een feitenoverzicht gegeven. [werknemer] heeft meer omstandigheden vermeld in het door hem opgenomen overzicht. Echter, niet alles wat [werknemer] heeft vermeld kan worden aangemerkt als een vaststaand feit en ook niet alles is van belang voor de beoordeling van het hoger beroep. Het hof zal wel (voor zover nodig en voor zover dat door de grieven mogelijk wordt gemaakt) de door [werknemer] genoemde omstandigheden betrekken in de beoordeling van de grieven.
3.5.6.Met de eerste grief heeft [werknemer] aangevoerd dat de kantonrechter de vorderingen van Permanento meteen had moeten afwijzen en Permanento niet in de gelegenheid had mogen stellen tot bewijslevering. Volgens [werknemer] heeft Permanento te weinig feiten gesteld om tot bewijslevering toegelaten te kunnen worden. Volgens [werknemer] heeft Permanento de stelling dat hij het relatiebeding heeft overtreden slechts onderbouwd met een verwijzing naar de e-mail van 5 juli 2017 en een bezoek aan Biocartis op 13 (of 14) december 2017 met [broer 3] . De e-mail is niet gestuurd aan een voor [werknemer] destijds toegankelijk e-mailadres en het hebben van contact met [broer 3] was niet verboden. [werknemer] was immers bevriend met [broer 3] . Permanento heeft boetes gevorderd ter zake overtredingen gedurende 90 dagen. Volgens [werknemer] onderbreekt een onderbouwing daarvan volledig.
3.5.7.Het hof verwerpt dit standpunt. Permanento heeft aangevoerd dat [werknemer] het relatiebeding heeft overtreden én zij heeft aangevoerd op grond waarvan zij de overtuiging heeft gekregen dat daarvan sprake was. Daarmee heeft Permanento voldaan aan haar stelplicht en dat is voldoende om toegelaten te worden tot bewijslevering. De wijze waarop volgens [werknemer] de vordering ‘onderbouwd’ moest worden, zou erop neerkomen dat Permanento al bewijs had moeten leveren, vooruitlopend op een bewijsopdracht. Permanento hoefde haar stellingen slechts toe te lichten, dus te motiveren, hetgeen zij heeft gedaan. Zij hoefde niet reeds bewijs te leveren van haar stellingen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter Permanento terecht heeft toegelaten tot bewijslevering. Het hof zal het tussenvonnis van 3 oktober 2018 dus bekrachtigen.
3.5.8.[werknemer] heeft ook voor wat betreft de eisvermeerdering aangevoerd dat Permanento niet heeft voldaan aan haar stelplicht. [werknemer] heeft hierover opnieuw aangevoerd dat Permanento te weinig feiten heeft gesteld en dat om die reden de aanvullende vordering direct moet worden afgewezen. Hiervoor geldt hetzelfde. Permanento hoefde niet al in haar memorie bewijs te leveren van overtredingen. Zij kon volstaan met te stellen dat het relatiebeding is overtreden over een ruimere periode. Zij heeft dat gespecificeerd. Volgens haar is sprake van een schending van het relatiebeding in de periode 5 juli 2017 tot en met december 2017. Zij heeft uitgelegd waarom zij de boetes over deze periode heeft gevorderd. Daarmee heeft zij aan haar stelplicht voldaan. Of het hof haar stellingen juist acht, zal hierna worden beoordeeld.
3.5.9.[werknemer] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden. Gelet op het feit dat de stelplicht en bewijslast over de schending van het relatiebeding op Permanento rust, gaat het hier om tegenbewijs. [werknemer] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij niets méér kan bewijzen dan hij al heeft gedaan en dat nadere bewijslevering niet mogelijk is. Verder is in dit verband van belang dat beide partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij graag een definitieve uitspraak willen.
De inhoud en omvang van het relatiebeding en het boetebeding
3.6.1.Volgens [werknemer] is de uitleg die Permanento geeft aan het in de vso overeengekomen relatiebeding om meer redenen niet juist. Meer specifiek heeft [werknemer] erop gewezen dat het de bedoeling was om met Permanento een beperking van het eerder overeengekomen relatiebeding in de vso overeen te komen. Volgens [werknemer] komt het standpunt van Permanento er nu op neer dat er een concurrentiebeding aan het relatiebeding is toegevoegd. Immers, [broer 3] was geen relatie van Permanento. Verder heeft hij aangevoerd dat op de overtreding van dit (verkapte) concurrentiebeding geen boete is overeengekomen.
3.6.2.Het hof constateert dat in de vso het volgende is vermeld: