ECLI:NL:GHSHE:2022:1145

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.306.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling met boedelachterstand en niet nakomen verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 1 februari 2022 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. G.J.E. Schoofs, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen en haar alsnog de kans te geven de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2022 is de appellante gehoord, evenals haar beschermingsbewindvoerder en een informante. Het hof heeft vastgesteld dat er een bewind is ingesteld over de goederen van de appellante en dat zij in het verleden meerdere waarschuwingen heeft ontvangen met betrekking tot haar verplichtingen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante niet aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling had voldaan, wat leidde tot de tussentijdse beëindiging zonder schone lei. Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de appellante, ondanks haar erkenning van fouten, niet voldoende heeft gedaan om haar schuldsaneringsregeling te verbeteren. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en concludeert dat de appellante niet in staat is gebleken om haar verplichtingen na te komen, wat de beëindiging van de regeling rechtvaardigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 7 april 2022
Zaaknummer : 200.306.451/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. G.J.E. Schoofs te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 februari 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2022, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar alsnog in de gelegenheid te stellen om haar schuldsaneringsregeling voort te zetten, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Schoofs,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 10 maart 2020 en 20 januari 2022;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 februari 2022, als op 2 maart 2022 door de griffie ontvangen;
- de brief met bijlage (productie 9) van de advocaat van [appellante] d.d. 21 maart 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 24 juli 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 17 november 2020 is de termijn van toepassing van deze regeling maximaal verlengd, derhalve tot 24 juli 2023.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op (het tweede) verzoek van de bewindvoerder d.d. 30 december 2021 tussentijds beëindigd nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.5. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de saniet niet aan de
kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. Niet alles komt op conto
van saniet; de boedelafdracht is misschien niet aan saniet te wijten, aangezien er een
beschermingsbewindvoerder benoemd was. Dat geldt echter niet voor de informatie-,
arbeids-, en sollicitatieplicht. De rechtbank is van oordeel dat deze niet correct zijn
nagekomen tijdens de verlengde periode van de schuldsaneringsregeling. Zowel saniet als
haar advocaat bevestigen dit ook tijdens de zitting. Tijdens de zitting van 5 november 2020
waarbij saniet de allerlaatste kans heeft gekregen, zijn de verplichtingen duidelijk
besproken. Saniet heeft deze laatste kans niet gegrepen, deze tekortkomingen kunnen de
saniet worden aangerekend en zijn van dien aard dat, op grond van artikel 350 lid 3 sub c
Faillissementswet, een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de
zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] realiseert zich dat er tot nu toe een aantal dingen niet helemaal goed zijn gegaan en de schuldsaneringsregeling niet helemaal is verlopen zoals zij zelf had gehoopt of gewild. Een gedeelte daarvan is te wijten aan [appellante] zelf en daarvoor steekt zij ook een hand in eigen boezem, maar een gedeelte is het ook te wijten aan de verstoorde verhouding met de voormalige beschermingsbewindvoerder en het feit dat zij degene is geweest die onvoldoende gelden heeft afgedragen aan de boedel en ook onvoldoende heeft meegewerkt aan het aanleveren van de nodige informatie aan de bewindvoerder.
De persoonlijke omstandigheden tussen [appellante] en haar ex-partner zijn een aantal keren gewijzigd. Het is echter niet juist dat [appellante] deze wijzigingen zou hebben "doorgevoerd" zonder voorafgaand overleg met haar beschermingsbewindvoerder en of haar bewindvoerder. Zowel het samenwonen met als het vertrek bij haar ex-partner en de intrek bij haar vader heeft [appellante] met haar beschermingsbewindvoerder vooraf besproken en ook netjes doorgegeven aan de bewindvoerder.
De bewindvoerder verwijt [appellante] ook dat zij geen onderhoudsbijdrage (kinderalimentatie) van haar ex-partner heeft gevorderd. Daarvoor zijn twee redenen. Na haar vertrek uit de woning hebben partijen mondeling co-ouderschap afgesproken en draagt de ex-partner dus voor de helft van de tijd zorg voor de kinderen. Daarnaast is er in het verleden geen onderhoudsbijdrage gevorderd omdat de ex-partner daarvoor geen financiële ruimte had. Inmiddels is een voorlopige draagkrachtberekening gemaakt. Daaruit blijkt dat de ex-partner een draagkrachtcapaciteit heeft van € 39,00 per maand voor beide kinderen samen. De ex-partner is ook bereid om dat bedrag te betalen en zal deze bijdrage dan ook vanaf deze maand gaan voldoen.
Inmiddels heeft [appellante] ook vast werk bij [bedrijf 1] voor 24 uren per week. Voor de overige
uren heeft zij proberen te solliciteren. Sinds 22 oktober 2021 is [appellante] echter arbeidsongeschikt, hetgeen ook de reden is waarom zij op dit moment niet nader solliciteert nu zij ook geen arbeid kan verrichten.
Ook zou er inmiddels een nieuwe boedelachterstand ter hoogte van € 2.700,00 zijn ontstaan. De reden daarvoor is voor [appellante] nog steeds onduidelijk. De voormalige beschermingsbewindvoerder heeft daarover tot op heden geen duidelijke verklaring gegeven. Gelet hierop is [appellante] van mening dat aan haar niet verweten kan worden dat er een boedelachterstand is ontstaan en dat dit - onder de gegeven omstandigheden - niet een tekortkoming kan zijn die de tussentijdse beëindiging kan rechtvaardigen.
[appellante] heeft steeds getracht om alle gevraagde informatie aan te leveren, doch is voor een aantal documenten ook afhankelijk van haar voormalige beschermingsbewindvoerder nu bepaalde informatie bij haar binnenkomt. De verhuizingen heeft [appellante] wel degelijk doorgegeven aan de bewindvoerder. De ziekmelding van oktober 2021 had [appellante] inderdaad niet doorgegeven. Zij was het overzicht in deze kwestie helemaal kwijt.
Indien het hof geen reden zou zien om [appellante] alsnog een laatste kans te geven om de schuldsaneringsregeling af te werken, dan verzoekt zij om de beslissing tot tussentijdse beëindiging toch nog even aan te houden zodat zij nog de gelegenheid heeft om aan haar schuldeisers een minnelijk akkoord ex artikel 329 Fw aan te bieden. Op die manier kan [appellante] haar schuldeisers toch nog wat betalen en komt zij uiteindelijk toch nog van haar schulden af.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat er fouten gemaakt zijn, maar heeft toch het gevoel dat zij zich maximaal heeft ingespannen. Ook komt de ex-partner vanaf nu wel zijn alimentatieverplichtingen na, daar waar hij dit voorheen niet deed omdat hij onvoldoende financiële draagkracht had. Vanwege zijn ziekte heeft zijn werkgever hem geen loon betaald, zelfs niet toen die daar na een juridische procedure wel toe veroordeeld was.
Met betrekking tot het eventueel aan te bieden akkoord merkt [appellante] op dat er thans een positief saldo op de boedelrekening staat en dat [appellante] hiervoor ook geld van haar vader en oom kan krijgen. Zij is desgevraagd nog in afwachting van de mededeling van de bewindvoerder hoe hoog het aan te bieden bedrag moet zijn. Er is dus nog geen akkoordvoorstel opgesteld dan wel bij de rechtbank ingediend.
[appellante] benadrukt voorts dat zij lange tijd niet wist dat haar voormalige beschermingsbewindvoerder geen afdrachten aan de boedel verrichtte. Toen er daarop ineens wel een flinke som werd overgemaakt wilde [appellante] een en ander uitgezocht hebben en daarom werden de periodieke afdrachten aan de boedel op haar verzoek opgeschort althans gestopt. Dat betekende echter niet dat zij haar schuldsaneringsregeling wilde beëindigen.
Voorts geeft [appellante] aan dat zij destijds haar voornemen om met haar inmiddels voormalige partner te gaan samenwonen wel eerst had overlegd met haar toenmalige beschermingsbewindvoerder.
[appellante] is sinds 28 oktober 2021 arbeidsongeschikt. Dat is ook de reden dat zij sinds die tijd niet meer (aanvullend) heeft gesolliciteerd. Zij is echter niet afgekeurd. Bewijzen van eerdere sollicitaties staan op haar telefoon, maar die is kapot en zij kan deze sollicitatiebewijzen nu dan ook niet tonen of overleggen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - kort weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft meermalen een allerlaatste waarschuwing gekregen en volop kansen gekregen om deze schuldsanering alsnog ten goede te keren. Om alle fouten af te wentelen op de vorige beschermingsbewindvoerder is “not done” en ook niet realistisch. Het is [appellante] die niet gesolliciteerd heeft. Het is [appellante] die steeds weer beslissingen neemt die niet in belang
van de schuldeisers zijn zoals geen onderhoudsbijdrage vragen, niet solliciteren, niet voltijds werken of samenwonen met iemand die geen inkomen heeft.
Tenzij het akkoord dat [appellante] voorstelt een akkoord is dat recht doet aan het conform verplichtingen doorlopen van een reguliere schuldsaneringsregeling staat de bewindvoerder daar niet achter. Dat wil zeggen een aanbod met een bedrag dat in de lijn der verwachtingen ligt indien [appellante] voltijds gewerkt had en vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling om een onderhoudsbijdrage van haar ex-partner had verzocht.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Deze schuldsaneringsregeling is vanaf het begin moeizaam verlopen. Het akkoord dat [appellante] nu aan haar schuldeisers aan wil bieden zal naar berekening door de bewindvoerder toch zeker circa € 30.000,00 moeten bedragen om vergelijkbaar te zijn met een schuldsaneringsregeling waarbij wel steeds correct is afgedragen en structureel fulltime gewerkt is. [appellante] is ook nog jong, zij heeft in beginsel nog een heel werkzaam leven voor zich waarin zij het nodige kan verdienen.
Ook nu ontbreken er nog immer stukken om de actuele boedelachterstand exact te kunnen berekenen. Verder benadrukt de bewindvoerder dat de ex-partner van [appellante] op het moment dat [appellante] met hem ging samenwonen helemaal geen inkomen had. Dit was niet met de bewindvoerder besproken. [appellante] ging op dat moment zelfs duurder wonen. De belangen van haar schuldeisers verloor [appellante] keer op keer uit het oog, althans hield zij daar geen enkele rekening mee.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep nog het navolgende gesteld. Er is genoeg gespaard om de huidige boedelachterstand ineens in te lopen, maar in afwachting van dit hoger beroep is de betaling nog even aangehouden. Ook is de exacte hoogte van de boedelachterstand, althans tot en met december 2021, nu pas bekend. Dat heeft even geduurd omdat de bij de voormalige beschermingsbewindvoerder van [appellante] opgevraagde stukken lang op zich hebben laten wachten.
Voor het overige informeert [appellante] de beschermingsbewindvoerder goed, is zij ook goed bereikbaar voor overleg en is er inmiddels een aardig bedrag gespaard.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de alle omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, ondanks herhaalde herinneringen, aansporingen en waarschuwingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris als de rechtbank, nog immer niet naar behoren nakomt.
Zo heeft [appellante] uit eigen beweging en zonder enig overleg of afstemming vooraf besloten te stoppen met (aanvullend) solliciteren omdat zij op dit moment naar eigen inschatting volledig arbeidsongeschikt is. Er is daarbij door [appellante] evenwel niet verzocht om een (tijdelijke en/of gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieverplichting zodat deze verplichting tot op de dag van vandaag onverkort voor [appellante] van kracht is. Daarbij komt dat [appellante] ook geen medische verklaring of keuringsrapportage heeft overgelegd waaruit de aard, ernst en prognose van de door haar ervaren belemmeringen genoegzaam kan worden herleid. [appellante] heeft slechts een advies van haar bedrijfsarts, gedateerd 16 november 2021, en een advies van een verzuimconsulent van [bedrijf 2] , gedateerd 10 januari 2022, overgelegd waarbij de bevindingen van zowel de bedrijfsarts als de verzuimconsulent slechts gebaseerd zijn op telefonische mededelingen van [appellante] zelf. Het betreft hier bovendien een tweetal verklaringen van personen die niet belast zijn met de (fysieke) behandeling van [appellante] , doch uitsluitend met het begeleiden van haar verzuim en mogelijke terugkeer naar de werkvloer.
3.10.3.
Vast staat tevens dat er sprake is van een aanzienlijke boedelachterstand. Dat de hoogte hiervan niet exact door de bewindvoerder kan worden vastgesteld komt omdat de hiervoor benodigde en door de bewindvoerder opgevraagde informatie nog immer niet volledig door [appellante] is overgelegd, waaruit tevens kan worden geconcludeerd dat [appellante] ook de (spontane) informatieplicht nog immer niet naar behoren weet na te komen.
Dat er op deze boedelachterstand nog niet is afgelost wekt bovendien bevreemding nu de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk te kennen heeft gegeven dat er wel voldoende saldo gespaard is om in ieder geval een flink gedeelte van de achterstand weg te werken, maar dat betaling in het licht van onderhavige hoger beroep is “uitgesteld”. Dat roept herinneringen op aan een eerder verzoek tot stopzetten van de aflossingen door [appellante] omdat zij een en ander met betrekking tot deze aflossingen - er zou geld van har ex-partner voor zijn gebruikt - eerst uitgezocht wilde hebben. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] met betrekking tot het periodiek afdragen aan de boedel de belangen van haar schuldeisers nadrukkelijk ondergeschikt maakt aan haar eigen belangen, voorkeuren en inschattingen waarbij overleg (vooraf) met de bewindvoerder doorgaans achterwege blijft. Dat er op enig moment een boedelachterstand is ontstaan valt [appellante] , gelet op de handelingen van haar voormalige beschermingsbewindvoerder, mogelijk niet ten volle te verwijten, doch het feit dat deze boedelachterstand thans nog immer bestaat alsmede de actuele omvang van deze achterstand - gelet op het feit dat [appellante] hiervoor wel gelden bijeen gespaard heeft maar deze tot op heden weloverwogen niet heeft afgedragen - naar het oordeel van het hof wel.
3.10.4.
[appellante] stelt in haar beroepschrift voornemens dan wel bereid te zijn om haar schuldeisers een voorstel als bedoeld in artikel 329 Fw te doen indien haar schuldsaneringsregeling definitief tussentijds zou worden beëindigd. Een (concept) voorstel is door [appellante] evenwel nog niet geformuleerd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] aangegeven in afwachting te zijn van informatie van haar bewindvoerder ten aanzien van de vraag hoe hoog dit aanbod tenminste zou moeten zijn. Het hof is van oordeel dat deze benaderingswijze van [appellante] blijk geeft van een weinig saneringsgezinde instelling nu [appellante] er klaarblijkelijk niet op uit is om haar schuldeisers het voor haar – met hulp van derden - financieel maximaal haalbare aan te bieden (zie artikel 338 lid 2, tweede volzin Fw jo. 153 lid 2 onder 1 Fw), doch slechts het minimaal vereiste, naar het zich laat aanzien kennelijk gebaseerd op berekeningen van de bewindvoerder.
3.10.5.
[appellante] is veelvuldig door haar bewindvoerder geïnformeerd, aangespoord en gewaarschuwd. Daarbij is zij ook tot tweemaal toe verhoord door de rechter-commissaris en heeft zij als gevolg van een eerder verzoek tot een tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling bij vonnis van 17 november 2020 een laatste kans gekregen. Uit de processen-verbaal van de verhoren blijkt ook dat [appellante] aangeeft te beseffen wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling van haar verwacht wordt en belooft zij ook steevast beterschap.
[appellante] volhardt evenwel in haar gedragingen. Zo geeft zij haar ziekmelding in oktober 2021 niet door aan haar bewindvoerder en besluit zij, zonder overleg of afstemming met de bewindvoerder, haar (aanvullende) sollicitatie activiteiten als gevolg van deze ziekmelding geheel te staken. Voorafgaand aan haar ziekmelding solliciteerde [appellante] overigens ook niet aantoonbaar voldoende, daargelaten de verklaring van [appellante] dat er zich nog sollicitatiebewijzen op haar kapotte telefoontoestel zouden bevinden die zij nu niet meer kan benaderen en overleggen. Dit laatste ligt in haar risicosfeer nu zij gehouden was deze informatie al eerder te delen met de bewindvoerder. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling merkte [appellante] op dat zij zelf besloten heeft om niet langer te solliciteren nu zij zichzelf niet geschikt acht om arbeid te verrichten vanwege haar lichamelijke klachten die niet door een arts zijn beoordeeld.
3.10.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.