5.5.3.1. De man is tot 29 juli 2020 in dienst geweest van [BV] BV te [vestigingsplaats] .
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof, evenals de rechtbank, voor de periode van 6 april 2020 tot - gemakshalve - 1 augustus 2020, evenals de rechtbank uit van het salaris van de man van € 3.092,- bruto per maand en van het door de rechtbank berekende, en door partijen in hoger beroep niet bestreden, netto besteedbaar inkomen van
€ 2.393,- per maand.
Uit de door de man in hoger beroep overgelegde productie 6 blijkt dat er sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de periode van 29 juli 2019 tot 29 juli 2020. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst van rechtswege eindigt op 29 juli 2020. Dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd (zie productie 7 van de man in hoger beroep) doet aan de beëindiging van rechtswege niet af. Gelet op de bepaalde duur van de arbeidsovereenkomst is de man van de beëindiging ervan geen verwijt te maken.
5.5.3.2. Uit de door de man in hoger beroep overgelegde productie 8 blijkt dat de man met ingang van 29 juli 2020 een WW uitkering ontvangt. Gedurende de eerste twee maanden had de man recht op 75% van zijn maandloon na drie maanden had hij recht op 70%. Er is derhalve sprake van inkomensverlies aan de zijde van de man en de vraag rijst of het inkomensverlies voor herstel vatbaar is.
Bij de beantwoording van die vraag is het van belang dat de man zich op 31 juli 2020 bij het UWV heeft ziek gemeld. Uit het wettelijk systeem volgt dat de man de eerste drie maanden een WW-uitkering heeft ontvangen en daarop aansluitend ontvangt de man, vanaf 30 oktober 2020, een ZW-uitkering. Als er niets in de situatie van de man verandert duurt de uitkering tot 28 juli 2022, daarna volgt in beginsel een WIA-traject.
De man heeft gesteld dat hij door het UWV wegens ziekte vrijgesteld is van de sollicitatieverplichting. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de man pas vanaf het moment dat hij een ZW-uitkering ontvangt, vanwege zijn ziekte niet in staat is om te solliciteren naar ander werk. Anders dan de stelling van de vrouw en gelet op het feit dat de man zich reeds op 31 juli 2020 heeft ziek gemeld en hij sindsdien, onafgebroken en met dezelfde klachten zoals die zich ook vanaf die datum hebben voorgedaan, ziek is, gaat het hof ervan uit dat de man reeds vanaf 31 juli 2020 wegens ziekte niet in staat was en ook niet behoefde te solliciteren naar ander werk. Gelet op de wijze waarop het dienstverband is geëindigd, zoals hiervoor overwogen, gelet op het feit dat dat de man na 31 juli 2020 wegens ziekte niet in staat is om te solliciteren naar ander werk en hij door het UWV van die verplichting ook is vrijgesteld, is het hof van oordeel dat er vanaf 31 juli 2020 geen sprake is van voor herstel vatbaar inkomensverlies.
Nu de man van het inkomensverlies geen verwijt kan worden gemaakt, gaat het hof voor de berekening van de draagkracht van de man met ingang van 31 juli 2020 uit van het inkomen dat de man daadwerkelijk ontvangt.
Dat leidt ertoe dat het hof, evenals de rechtbank, voor de periode van 1 augustus 2020 tot
- gemakshalve - 1 november 2020, uitgaat van de WW-uitkering van de man van
€ 1.924,75 per vier weken (exclusief vakantiegeld) en van het door de rechtbank berekende netto besteedbaar inkomen van € 1.607,- per maand, welke berekening op zichzelf in hoger beroep niet in geschil is.
Van 1 november 2020 tot 1 januari 2021 gaat het hof, evenals de rechtbank, uit van de ZW- uitkering van de man van € 2.153,03 per maand en van het door de rechtbank berekende netto besteedbaar inkomen van € 1.550,- per maand.
Zoals blijkt uit hetgeen hierna in rechtsoverweging 5.10.2. wordt overwogen en waarnaar het hof verwijst, maakt het hof, anders dan de rechtbank, geen nieuwe berekening van de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2021.