[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van het samen met een ander opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, amfetamine, heroïne, GHB, MDMA en LSD (feit 1 primair) en het samen met een ander opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj en hennep (feit 2 primair) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Door en namens verdachte is betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (opzettelijk) aanwezig heeft gehad ongeveer
- 190 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 1,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of - 25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- 17,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxybutaanzuur) en/of
- 854 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- 375 papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (d-lysergzuurdiethylamide) (lysergide/LSD),
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne en/of GHB (4-hydroxybutaanzuur) en/of MDMA en/of LSD (lysergzuurdiethylamide), (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 190 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- 1,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of - 25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- 17,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxybutaanzuur) en/of
- 854 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- 375 papertrips LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD
(d-lysergzuurdiethylamide) (lysergide/LSD),
zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne en/of GHB (4-hydroxybutaanzuur) en/of MDMA en/of LSD (lysergzuurdiethylamide), (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] meerdere ruimtes van een woning ter beschikking te stellen voor de opslag en/of bereiding en/of verwerking en/of bewerking van de aangetroffen hoeveelheden cocaïne en/of amfetamine en/of GHB en/of MDMA en/of papertrips LSD in die woning;
2.
zij op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (opzettelijk) aanwezig heeft gehad ongeveer - 1468 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of
- 3697 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 1468 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en/of
- 3697 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 31 mei 2017 te Roosendaal, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] meerdere ruimtes van een woning ter beschikking te stellen voor de opslag en/of bereiding en/of verwerking en/of bewerking van de aangetroffen hennep en/of hasjiesj in die woning.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zij op 31 mei 2017 te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 190 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
- 1,8 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, en
- 25 gram van een materiaal bevattende heroïne, en
- 17,7 gram van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxybutaanzuur) en
- 854 gram van een materiaal bevattende MDMA, en
- 375 papertrips LSD van een materiaal bevattende LSD (d-lysergzuurdiethylamide) (lysergide/LSD),
zijnde cocaïne en amfetamine en heroïne en GHB (4-hydroxybutaanzuur) en MDMA en LSD (lysergzuurdiethylamide), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
zij op 31 mei 2017 te Roosendaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en dat daarbij sprake was van medeplegen. Het algemene uitgangspunt is dat een bewoner van een woning weet welke goederen zich in die woning bevinden, tenzij blijkt van contra-indicaties. Verdachte heeft verklaard dat zij het huishouden verzorgde en aanvankelijk ook dat zij op alle plekken in de woning kwam. Toen verbalisanten op zolder drugs aantroffen, gaf de verdachte echter ineens te kennen dat zij nooit op zolder kwam en ook niet in de schuur. In de schuur waren op dat moment nog geen drugs aangetroffen. Gelet op deze verschillende uitlatingen van de verdachte en gelet op de (combinatie van de) plekken in de woning waar drugs zijn aangetroffen kan het niet anders dan dat verdachte wist dat in de woning verdovende middelen aanwezig waren. Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het aanwezig hebben van verdovende middelen is voldoende dat verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning en zij heeft nagelaten om daaraan iets te veranderen, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt verdediging
Door en namens de verdediging is betoogd dat verdachte integraal van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte ontkent dat zij wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. Het uitgangspunt dat een verdachte weet wat er zich in zijn woning bevindt is geen ervaringsregel. Verdachte kwam in verband met haar epilepsie nooit op zolder, terwijl van haar niet kon worden verwacht dat zij het residu GHB zoals aangetroffen in de schuur, herkende als drugs. Zelfs indien verdachte wel op de hoogte zou zijn geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning is dat onvoldoende om haar aan te merken als (mede)pleger van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen omdat verdere betrokkenheid van de verdachte daarbij niet is gebleken, maar wel is vereist voor een bewezenverklaring.
Het oordeel van het hof
Voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2 onder C en/of artikel 3 onder C Opiumwet is op grond van bestendige jurisprudentie niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden (vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696). Daarnaast dient de verdachte wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn. In deze zaak zijn in de woning waar verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] en haar kinderen woonde en dus haar hoofdverblijf had, cocaïne, amfetamine, heroïne, GHB, MDMA, LSD, hasjiesj en hennep aangetroffen. Naar het oordeel van het hof volgt uit het dossier genoegzaam dat voornoemde aangetroffen stoffen verdovende middelen zijn. Door of namens de verdediging is dit ook niet betwist. In geval van cassatie zal het hof de bewijsmiddelen in dit verband nader uitwerken.
Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking van de woning ter inbeslagneming (pg. 69 e.v. van het politiedossier) blijkt met betrekking tot het aantreffen van de drugs het volgende:
in de vriezer: een zak amfetamine met een bruto gewicht van 642,2 gram en een zak amfetamine met een bruto gewicht van 1061,3 gram;
twee pannen met GHB residu.
Op de grond voor de tafel: rood kistje met hash/cocaïne op witte ton, hennep uit witte ton, hennep, hennep witte ton met ok erop, grijs tonnetje met rode dop, boterhamzakje met witte substantie, witte ton met hennep.
Op tafel: rood tonnetje met hennep, rood tonnetje met witte substantie, wit tonnetje met pillen, witte ton met vermoedelijk speed, rood tonnetje met code, zwart drugs weegschaaltje, gele Verkade trommel met hennep, wit busje met bruin poeder erin, On Balance Mega Bowl, wit busje manismart wit/geel met wit poeder erin.
Doos ( [bedrijf 1] ): blokken coke in zwart tasje, rood doosje met verzwaringsmiddel, witte bak met hennepgruis;
[bedrijf 2] tas: hennep.
Doos ( [bedrijf 3] ): hennep in zak, hasj, zilverkleurig zakje met hennep.
Op de grond naast doos van [bedrijf 1] : wit plastic potje met vloeibare substantie, cocaïne, (2 ) zakjes witte substantie.
Op matras, naast de droger: Krups seal/vacuüm apparaat.
Witte ladekast: geldbedrag, totaal 3.245, in coupures van 50, 20 en 5 euro, LSD (bovenste lade en derde lade vanaf boven), witte brokken (onderste lade).
Achter schot: geld ter waarde van 15.720,00 in coupures van 500, 100, 50, 20 10 en 5 euro.
Achter dak isolatieplaat: geld ter waarde van 12.855 in coupures van 500, 200, 100, 50, 20, 10 en 5 euro.
Het hof neemt waar op de foto’s, die gemaakt zijn van de schuur, dat schuin boven de vriezer in de schuur twee boodschappentassen hangen, één van ‘ [bedrijf 4] ’ en één van ‘ [bedrijf 5] ’. Daarnaast is een damesfiets met kinderzitje zichtbaar, een speeltentje voor kinderen, een elektrische speelauto voor kinderen, een boodschappentas van ‘ [bedrijf 6] ’ en van ‘ [bedrijf 7] ’, tuinkussens en een loopautootje voor kinderen. De witte draagtas waarin drugs is aangetroffen in de vriezer lag naast zakken aardbeien die ook in de vriezer lagen (pg. 74 en 75). Op de grond bevond zich een niet afgedekte pan met als inhoud GHB.
Het hof heeft daarnaast vastgesteld dat op de foto’s van de zolder (pg. 76 en 77) is te zien dat de tafel waarvóór en waarop verdovende middelen zijn aangetroffen direct, bij eerste aanblik, zichtbaar is wanneer de zolder wordt betreden. Voorts staat op zolder een inklapbaar (logeer)bed, een droger met daarnaast een wasmand en een hometrainer.
Het hof heeft ten slotte vastgesteld dat op de foto van de trapkast (pg. 72 politiedossier) is te zien dat in de trapkast een rugzakje hangt van een kind, diverse jassen, een buggy in opgevouwen toestand en diverse schoonmaakmiddelen. Op de foto die is gemaakt van het kastje dat in de trapkast hangt – en waarin drugs is aangetroffen – is onder meer zichtbaar: codeïne fosfaat, een nagelknipper, een pincet, Primatour en een verpakking met daarop ‘multi oral’ (pg. 72).
Uit het proces-verbaal bevindingen dat is opgemaakt door [verbalisant] (pg. 296 en 297) volgt dat verbalisanten voorafgaand aan de doorzoeking van de woning van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan de verdachte, die aanwezig was in de woning, het doel van hun komst kenbaar hebben gemaakt. Aan verdachte is vervolgens gevraagd of er ruimtes in de woning waren waar ze nooit kwam of mocht komen. Verdachte heeft daarop verklaard dat ze overal mocht komen en ook kwam. Nadat gebleken was dat op de zolder verdovende middelen waren aangetroffen gaf zij te kennen dat zij nooit op zolder mocht komen en ook niet in de schuur. Ook vertelde ze dat in de woning een grote hoeveelheid geld aanwezig was, die haar man had verstopt.
Door de verdachte is tegenover de politie verklaard (pg. 167 politiedossier):
‘Ik heb geen werk. (..) Ik hou mij vooral bezig met het huishouden en de zorg van mijn kinderen.’ Ook heeft verdachte verklaard dat ze nooit op zolder komt en dat de droger die op zolder staat wel af en toe wordt gebruikt.
De verdachte heeft tegenover de rechtbank verklaard dat zij niet heeft verklaard wat verbalisanten daarover hebben gerelateerd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de rechtbank verklaard dat medeverdachte [verdachte] niet wist dat er spullen in huis lagen en dat alleen hij de sleutel van de schuur had. Op de dag van de doorzoeking had verdachte eenmalig drugs in de trapkast gelegd omdat hij die dag een afspraak had. [verdachte] kwam ook nooit op zolder in verband met de epilepsie waaraan zij lijdt; verdachte gebruikte de droger omdat hij de was deed en hij deed bovendien het meest in de huishouding.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte (en de medeverdachte) dat zij nooit in de schuur en op zolder kwam. Het hof houdt de verdachte aan de door haar als eerste afgelegde verklaring direct nadat het tenlastegelegde aan het licht kwam op het moment dat de doorzoeking in de woning startte (welke verklaring op ambtseed door verbalisanten is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen) en de verklaring die zij vervolgens bij de politie heeft afgelegd, te weten dat zij overal kwam in de woning en dat zij zich bezig houdt met het huishouden en de verzorging van de kinderen.
Het hof ziet zich in deze selectie van de bewijsmiddelen gesterkt, nu de verklaring die verdachte tijdens de zoeking heeft afgelegd voor zover dit betreft dat in de woning veel geld aanwezig moest zijn, wordt bevestigd door het aantreffen van in totaal € 31.820 aan contant geld dat onder meer achter schotten en isolatieplaten werd gevonden bij de zoeking, dit terwijl het gezin van een Wajong-uitkering moest rondkomen.
Gelet op de op zolder aangetroffen huishoudelijke apparaten en de voor een ieder zichtbare verdovende middelen op de zolder alsmede de zich in de schuur bevindende damesfiets en kinderspullen alsmede boodschappentassen en etenswaren in de vriezer kan het niet anders zijn dan dat de verdachte medegebruiker was van die ruimtes. Hetzelfde heeft te gelden voor de trapkast waar zich tussen de medicijnen drugs bevonden. Nu het niet anders kan dan dat zij medegebruiker was van die ruimtes trekt het hof daaruit de conclusie dat de verdovende middelen zich in haar machtssfeer bevonden en zij derhalve ook op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning.
Voor die wetenschap is niet vereist dat zij precies wist welke specifieke drugs en welke hoeveelheden daarvan zich in die woning bevonden.
Dat zij medisch gezien niet in staat zou zijn op de zolder te komen acht het hof niet aannemelijk geworden.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het bewijs er voor te kort schiet dat sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat gezegd kan worden dat sprake is van medeplegen met de medeverdachte. Van dat onderdeel zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken.
Het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde, met uitzondering van het medeplegen, is dan ook bewezen. Het verweer van de raadsman faalt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Namens verdachte is verzocht om, in geval het hof tot een bewezenverklaring komt, geen onvoorwaardelijke detentie aan de verdachte op te leggen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid hard- en softdrugs in haar woning aanwezig gehad terwijl in die woning ook haar minderjarige kinderen verbleven. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat deze verslavend zijn en nadelige effecten hebben voor de gebruikers daarvan. Verdachte heeft voor deze nadelige effecten in het geheel geen oog gehad.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere strafmodaliteit dan gevangenisstraf.
Ter terechtzitting van het hof is ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gebleken dat verdachte een Wajong-uitkering ontvangt in verband met epilepsie en dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte 3 minderjarige kinderen waarvoor zij de zorg dragen. Daarnaast volgt uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2021 dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit. Bovendien volgt uit het dossier dat verdachte weliswaar de drugs aanwezig heeft gehad in haar woning, maar dat het niet verdachte is geweest die de drugs daar heeft neergelegd, maar haar partner, die daar bovendien in handelde. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. In geval deze straf ten uitvoer wordt gelegd zal op die straf de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht in mindering worden gebracht. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat tussen de inverzekeringstelling van de verdachte op 31 mei 2017 en het vonnis van de rechtbank op 1 november 2019 een periode van 2 jaar en ruim 5 maanden is verstreken, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 5 maanden is overschreden. Nu het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf zal opleggen, volstaat het hof met een constatering van deze overschrijding van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.