ECLI:NL:GHSHE:2022:1016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.271.374_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor verzakkingen woonwagen door instabiliteit talud

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Stein voor schade aan de woonwagen van appellante, die zich heeft voorgedaan als gevolg van verzakkingen op haar standplaats. Appellante woont sinds 1984 op een woonwagenkamp en heeft in 2007 de standplaats gekocht van de gemeente. In 2014 ontdekte zij scheurvorming in haar woonwagen, die zij toeschrijft aan de instabiliteit van het naastgelegen talud, dat eigendom is van de gemeente. Appellante vorderde in eerste aanleg dat de gemeente aansprakelijk wordt gesteld op grond van onrechtmatige daad en dat zij maatregelen zou nemen om de verzakkingen te verhelpen. De rechtbank heeft de vorderingen van appellante afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging. Het hof oordeelt dat er nader deskundigenonderzoek nodig is om vast te stellen of de verzakkingen daadwerkelijk het gevolg zijn van de instabiliteit van het talud en of de gemeente een rechtsplicht had om maatregelen te treffen. Het hof verwijst de zaak naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen een deskundige voor te stellen en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.271.374_01
arrest van 29 maart 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna aan te duiden als
[appellante],
advocaat mr. M.M.F. Starmans,
tegen:
Gemeente Stein,
zetelend te Stein,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna aan te duiden als
de gemeente,
advocaat mr. J.F.E. Kikken.
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 februari 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 24 juli 2019 tussen [appellante] en de gemeente onder zaaknummer C/03/248812/HA ZA 18-191 gewezen vonnis.

1.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 18 februari 2020;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 9 september 2020;
- het proces-verbaal van voortzetting mondelinge behandeling na aanbrengen van 10 februari 2021;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met productie.
Vervolgens is arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

waarover gaat deze zaak?
2.1
Sedert ongeveer 1984 woont [appellante] op het woonwagenkamp in [standplaats] op het adres [adres 1] . Zij huurde aanvankelijk een woonwagen van de gemeente, en heeft die in 1990 vervangen door een grotere woonwagen die haar eigendom is. Zij heeft vervolgens zonder vergunning aan de woonwagen een overkapping en een luifel/afdak aangebouwd en een terras met keermuur aangelegd tot op de rand van het naastgelegen talud. In 2003 bleek dat sprake was van grondverzakkingen op de standplaats van [appellante] . De gemeente heeft daarnaar onderzoek laten verrichten, zowel intern als door CONEX. Naar aanleiding daarvan heeft de gemeente [appellante] gesommeerd om de zonder vergunning aangebrachte keermuur en overkapping te verwijderen. Overkapping en terras zijn daadwerkelijk verwijderd. Omstreeks 2004 heeft [appellante] opnieuw verbouwingen aan haar woonwagen verricht, waaronder een vergroting van de kap. Op 29 juni 2007 heeft [appellante] de standplaats van de gemeente gekocht, en deze is op 13 juli 2007 aan haar in eigendom overgedragen. In 2014 ontdekte [appellante] scheurvorming in haar woonwagen. Direct naast de woonwagen (met terras en luifel) bevindt zich het fors aflopend talud dat eigendom is van de gemeente. Volgens het rapport van Geonius van 20 oktober 2014 (prod. 2 bij de inleidende dagvaarding) bedraagt de hoogte van het talud naar schatting ca. 6,0 à 8,0 m. In opdracht van de gemeente is door Geonius geotechnisch onderzoek ingesteld en is een renovatieadvies uitgebracht.
2.2
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de gemeente aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad en/of toerekenbare tekortkoming voor de schade die zij lijdt en nog zal lijden als gevolg van de verzakking van de standplaats/woonwagen en scheurvorming en lekkages. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de gemeente wordt veroordeeld tot het aanbrengen van een zogenaamde damwand ter hoogte van het steil aflopend talud zoals vermeld in het rapport van Uretek van 4 augustus 2017 en voorts tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Volgens [appellante] is de schade aan haar woonwagen het gevolg van verzakkingen, die zij wijt aan het sterk aflopende talud dat eigendom is van de gemeente. Zij vindt dat de gemeente onrechtmatig handelt (artikel 6:162) BW omdat zij nalaat actie te ondernemen die de verzakking en scheurvorming kan verhelpen. Daarnaast handelt de gemeente in strijd met het vertrouwensbeginsel omdat [appellante] er op basis van diverse onderzoeken en gesprekken op mocht vertrouwen dat door de gemeente maatregelen zouden worden getroffen die de verzakking en scheurvorming zouden kunnen verhelpen.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Daartegen heeft [appellante] onder aanvoering van tien grieven hoger beroep ingesteld. Zij vordert dat het hof een deskundige benoemt die onderzoek doet naar de stabiliteit van het talud, voorts vernietiging van het bestreden vonnis, alsnog toewijzing van haar vorderingen en veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
het oordeel van het hof
2.4
Met de grieven I en II maakt [appellante] bezwaar tegen de door rechtbank onder 2.1 en 2.9 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten. Nu het hof met dat bezwaar heeft rekening gehouden in de samenvatting van de zaak (rov. 2.1) bestaat bij deze grieven geen belang.
2.5
De grieven III tot en met VII stellen in de kern de vraag aan de orde of de gemeente onrechtmatig handelt door na te laten maatregelen te nemen tegen de verzakkingen en scheurvorming die zich voordoen op het perceel van [appellante] , dat sedert 2007 bij haar in eigendom is en waarop zich haar woonwagen bevindt. [appellante] wijt de oorzaak van die verzakkingen en scheurvorming aan haar woonwagen aan instabiliteit van het talud dat zich direct naast de woonwagen met terras en luifel van [appellante] bevindt en dat eigendom is van de gemeente. De gemeente betwist dat de verzakkingen op het perceel – de standplaats – van [appellante] veroorzaakt worden door zwakte in het talud. Volgens de gemeente is de oorzaak van de verzakkingen gelegen in de wijze waarop [appellante] op haar standplaats heeft gebouwd (memorie van antwoord onder 22, 25-26, 56). De gemeente kan ook niet worden verweten dat zij geen actie heeft onderneemt, gelet op de in haar opdracht uitgebrachte rapporten van onder meer CONEX, Geonius en Uretek, en de met [appellante] gevoerde gesprekken, aldus de gemeente. Het hof oordeelt als volgt.
2.6
Aan de vraag of de gemeente onrechtmatig
nalatigis jegens [appellante] gaat vooraf de vraag of op de gemeente, als eigenaar van het talud dat zich pal naast de woonwagen bevindt, rechtens een verplichting rust om te handelen en zo ja wat de omvang van die verplichting is, alvorens kan worden vastgesteld of die verplichting is geschonden. Dat zou het geval kunnen zijn als komt vast te staan dat het perceel van [appellante] waarop zich haar woonwagen bevindt verzakt (alleen) als gevolg van zwakte c.q. instabiliteit van het naastgelegen, stijl aflopende, talud dat eigendom is van de gemeente. Op [appellante] rust de stelplicht (en de bewijslast) van die rechtsplicht constituerende feiten en omstandigheden. Uit de stukken blijkt, voor zover van belang met betrekking tot het talud het volgende.
2.7
In opdracht van de gemeente heeft CONEX in 2003 geotechnisch onderzoek gedaan ter plaatse van [adres 1]. De standplaats werd door [appellante] toen nog gehuurd van de gemeente. In het rapport van CONEX van 20 mei 2003 (prod. 3 conclusie van antwoord) is onder meer het volgende te lezen:
“Onderhavig onderzoek heeft inzicht gegeven in de bodemgesteldheid ter plaatse van de woonwagenlocatie aan de [adres 1] te [standplaats]. Zoals blijkt uit paragraaf 4.1 [en uit de sondeergrafieken] hebben wij te maken met een gelaagde bodemopbouw, bestaande uit afwisselend leem en zand. Dit hoeft op zich zelf geen problemen op te leveren voor de draagkracht van de grond [zie voorafgaande paragraaf]. Edoch direct naast onderhavige locatie bevindt zich een behoorlijke depressie [maaiveldhoogteverschil van meer dan 4 meter]. Daarbij komt dat de woonwagen en het terras met muurtjes op de rand van het talud staan, dit talud nogal een steile helling kent, er nagenoeg geen begroeiing op het talud voorkomt en het talud verzwakt is door de aanwezigheid van rattengangen oid. Eea komt de stabiliteit van het talud niet ten goede.”
In een nadere rapportage van 12 september 2003 (prod. 4 conclusie van antwoord) heeft CONEX het volgende geconcludeerd:
“Kortom de geconstateerde bodemopbouw is weliswaar heterogeen maar voldoende draagkrachtig voor de ooit beoogde functie [standplaats woonwagen]. De verzakkingen zijn veroorzaakt door het bouwen [terras met keermuur e.d.] op de rand van een [te] steil talud welk nagenoeg geen begroeiing kent en ook nog eens door rattengangen ondergraven is.”
In juli 2007 heeft [appellante] de standplaats in eigendom gekregen van de gemeente. Naar aanleiding van in 2014 ontstane klachten over scheurvorming in de caravan heeft Geonius op 20 oktober 2014 in opdracht van de gemeente een ‘rapport geotechnisch grondonderzoek en advies t.b.v. herstel verzakking bij woonwagen aan de [adres 2] te [standplaats]’ uitgebracht (productie 2 bij inleidende dagvaarding). Voor zover van belang zijn daarin de volgende conclusies te lezen:
“De dikte van geroerde, minder draagkrachtige leemlagen loopt tot ca. Ref. -4,0 m;
• Het grondonderzoek toont geen aanwijsbare plaatselijk weggespoelde grond (holle ruimte)
aan. Opgemerkt moet worden dat dit (slechts) 2 punten betreft, dus zeer lokaal;
• Bij visuele waarneming vanaf de rand van het talud zijn in juni 2014 plaatselijk wel gaten
gezien. Vanwege de slechte toegankelijkheid en begroeiing op het talud kon dit niet goed in
beeld worden gebracht;
• De grondslag in de eerste meters onder maaiveld is verwekingsgevoelig. Bij eventuele
lekkages of een slechte afvoer van regenwater kan dat een probleem vormen voor de
stabiliteit van de fundering;
• Direct naast de woonwagen (met terras en luifel) bevindt zich een fors aflopend talud. De
hoogte van het talud is naar schatting ca. 6,0 à 8,0 m. De hellingsgraad is niet bekend;
• Volgens opgave is de woonwagen gedeeltelijk onderhevig aan scheurvorming; met name
de luifel, terras en verharding aan de bovenzijde van het talud;
• De ontstane scheurvorming is naar verwachting het gevolg van zettingen en
zettingsverschillen ;
Door externe invloeden, zoals bijvoorbeeld uitspoeling bij langdurige regenval,
ondermijning door ongedierte kunnen verdergaande zettingen optreden door instabiliteit
van de geroerde leemlaag. Ook veranderende belastingen of trillingen boven en nabij het
talud kunnen leiden tot instabiliteit met zettingen of, in extreme gevallen, afschuiving van
het talud tot gevolg.”
En:
“Gezien de combinatie van de zeer korte afstand van de woonwagen (met luifel) tot het talud en
de aanwezige grondslag is het beste de woonwagen op een ruimere afstand van het talud te
herplaatsen en deugdelijk te funderen.”
Uretek heeft op 4 augustus 2017 een advies ‘Herstel van verzakte vloeren en funderingen’ uitgebracht (prod. 5 bij inleidende dagvaarding). Als ‘probleemomschrijving’ is daarin het volgende vermeld:
“De vloer van de woonwagen aan de [adres 1] te [standplaats] vertoond scheefstand en plaatselijke doorbuiging. Tevens is er op diverse plaatsen in de woonwagen scheurvorming te zien door toename van spanning op de constructie. De scheefstand veroorzaakt bij de bewoonster misselijkheid tijdens het lopen.
Gezien het schadebeeld en het gebrek hieraan bij de overige woonwagens op het terrein, is de
scheefstand waarschijnlijk het gevolg van inklinking van de ondergrond. Deze woonwagen staat
relatief dicht op het naastgelegen talud. Migratie van het grondpakket kan leiden tot deze
verzakkingen.
Volgens het hieronder genoemde rapport kunnen de zettingen ook zijn ontstaan door gangen van
ongedierte. Deze vermoedelijke oorzaak is gebaseerd op de toelichting tijdens de opname en het
rapport van Geonius van 20 oktober 2014 (…)”.
Uretek adviseert in datzelfde rapport een zogenaamde damwand te plaatsen:
“Om de migratie van het grondpakket tegen te gaan adviseren wij om een damwand te plaatsen. Hierdoor is het grondpakket opgesloten en is de verschuiving van het grondpakket tot het minimale beperkt.”
2.8
Uit deze stukken blijkt dat al in 2003 twijfel bestond over de stabiliteit van het talud (‘steile helling’ ‘geen begroeiing’ en ‘verzwakt door de aanwezigheid van rattengangen oid’ ‘bouwen (keermuur en terras)’). Blijkens het rapport van Geonius van 4 augustus 2017 zijn vanaf de rand van het talud in juni 2014 plaatselijk ‘gaten’ gezien, is de scheurvorming ‘naar verwachting’ het gevolg van ‘zettingen’ en ‘zettingsverschillen’ en kunnen door externe invloeden zoals door ondermijning door ongedierte verdergaande zettingen optreden door instabiliteit van de geroerde leemlaag. Volgens Uretek is sprake van ‘inklinking van de ondergrond’, staat de woonwagen relatief dicht op het naastgelegen talud en kan migratie van het grondpakket tot verzakkingen leiden, en kunnen de ‘zettingen’ ook zijn ontstaan door gangen van ongedierte. Om te kunnen beoordelen of, en in welke mate, sprake is van een zodanig instabiel talud dat die instabiliteit (mede) de oorzaak is van de vastgestelde verzakkingen van het perceel van [appellante] en in hoeverre de aanwezigheid van de woonwagen het terras en de keermuur daarbij een rol hebben gespeeld is nader onderzoek nodig door een deskundige. Dat geldt ook voor de vraag welke (redelijke) maatregelen in dat geval genomen zouden moeten worden om de verzakkingen te verhelpen en wat de daarmee gemoeide kosten zijn. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen bij akte een (liefst gezamenlijk) voorstel te doen voor een te benoemen deskundige (naam, adres, e-mailadres, telefoonnummer en deskundigheid) en voor de aan de deskundige te stellen vragen. Het voorschot op de kosten van de deskundige dient, gelet op art. 195 Rv, door [appellante] te worden gedragen.
2.9
Grief VIII is gericht tegen rov. 4.12 van het bestreden vonnis. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld:
Voor zover [appellante] stellingen zo moeten worden begrepen dat voor de gemeente bij
de legalisering van de op haar standplaats gerealiseerde werken aansprakelijkheid is
ontstaan voor door de verzakkingen en scheurvorming veroorzaakte schade, oordeelt de
rechtbank als volgt. Niet gebleken is dat bij de verlening van de omgevingsvergunning op
7 april 2011 bouwkundige berekeningen in de besluitvorming zijn betrokken, er is enkel
getoetst of het bouwplan voldoet aan de voorwaarden voor afwijking van het
bestemmingsplan. De legalisering kan dan ook geen grond zijn voor aansprakelijkheid van
de gemeente voor de in 2014 aan de standplaats en de woonwagen van [appellante] ontstane
schade.
Volgens [appellante] is dit onjuist. In haar visie is bij het verlenen van de
omgevingsvergunning niet enkel getoetst of het bouwplan voldoet aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan, maar zij legt in de toelichting op de grief niet uit waarom dat dan zou moeten leiden tot aansprakelijkheid van de gemeente voor door verzakkingen en scheurvorming op haar perceel veroorzaakte schade, en wat daarvan dan de grondslag is. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing kan de grief niet slagen.
2.1
Met grief IX stelt [appellante] zich blijkens de toelichting daarop op het standpunt dat bij haar de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de gemeente maatregelen zou nemen die de verzakking en de scheurvorming konden verhelpen, waarbij [appellante] er vanuit is gegaan dat de gemeente ook een oplossing voor de door haar geleden schade zou aandragen. Zij onderbouwt dat met een verwijzing naar de als productie 2 overgelegde schriftelijke verklaring van [persoon A] en naar de onderzoeken die de gemeente heeft laten uitvoeren. Het hof oordeelt daarover als volgt.
2.11
Alle in opdracht van de gemeente uitgevoerde onderzoeken duiden erop dat de gemeente heeft willen uitzoeken wat de oorzaak van de verzakkingen was, welke mogelijke oplossingen daarvoor bestonden en welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn. Daarmee kan nog niet de gerechtvaardigde verwachting bij [appellante] zijn gewekt dat de gemeente ook zonder meer maatregelen zou nemen die de verzakking en de scheurvorming konden verhelpen en bovendien een oplossing voor de door haar geleden schade zou aandragen, nu uit geen van die rapporten met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de oorzaak van de verzakkingen (mede) is gelegen in de instabiliteit van het talud en wat de oorzaak is van die instabiliteit. Ook de verklaring van [persoon A] kan [appellante] niet baten. Allereerst niet, omdat in de memorie van grieven niet wordt aangegeven op welke passage uit de ruim 4 pagina’s lange verklaring van [persoon A] zij het oog heeft. Voor zover het daarbij gaat om de indrukken die [persoon A] heeft gekregen van wat de (toenmalige) advocaat van [appellante] , [persoon B], hem meedeelde over diens gesprekken met de gemeente (“De gemeente was bereid om te zoeken naar oplossingen en verleende volledige medewerken hierin.”) kan haar dat evenmin baten. Uit het enkele feit dat de gemeente bereid was te zoeken naar oplossingen en medewerking verleende volgt nog niet dat de verwachting was gerechtvaardigd dat los van de vraag naar de precieze oorzaak van de verzakkingen de gemeente wel maatregelen zou nemen die de verzakking en de scheurvorming konden verhelpen èn een oplossing voor de door haar geleden schade zou aandragen.
2.12
Grief IX slaagt niet.
2.13
De zaak zal naar de rol worden verwezen tot het onder 2.8 genoemde doel. Iedere verder beslissing met betrekking tot de grieven III tot en met VII en X wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2022 voor het nemen van een akte door beide partijen tot het onder 2.8 genoemde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 maart 2022.
griffier rolraadsheer