ECLI:NL:GHSHE:2021:928

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
20/00288
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met boete; gebruik van auto tijdens schorsing

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die door de inspecteur van de Belastingdienst is opgelegd aan de belanghebbende, die in België woont. De naheffingsaanslag betreft de periode van 4 september 2017 tot en met 23 mei 2018, waarin de belanghebbende gebruik heeft gemaakt van een auto terwijl het kentekenbewijs geschorst was. De inspecteur heeft naast de naheffingsaanslag ook een boete opgelegd van € 1.095. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat de belanghebbende op 11 april 2018 met de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg, terwijl de schorsing van het kenteken nog van kracht was. De belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de auto slechts éénmaal heeft gebruikt en dat er geen reden is voor het opleggen van de boete. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto slechts éénmaal heeft gebruikt en dat er geen reden is voor matiging van de boete. Het hof heeft geconcludeerd dat de boete passend en geboden is, en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00288
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 april 2020, nummer BRE 18/7395 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag motorijtuigenbelasting over de tijdvakken in de periode 4 september 2017 tot en met 23 mei 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende stond vanaf 12 december 2016 als houder van het motorrijtuig Audi type 8E met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) ingeschreven in het kentekenregister van de RDW. De geldigheid van het kentekenbewijs is geschorst van 4 september 2017 tot en met 11 april 2018 en vervolgens vanaf 17 september 2018.
2.2.
Op 11 april 2018 omstreeks 01:00 uur is bij een controle door de politie Oost-Brabant geconstateerd dat op de N612 richting Helmond door belanghebbende met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens de schorsing. Na deze controle heeft belanghebbende de schorsing opgeheven.
2.3.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.095. Ook is bij beschikking een boete opgelegd van € 1.095. Bij uitspraak op bezwaar zijn de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de boete passend en geboden is.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De hoogte van de naheffingsaanslag is niet langer in geschil. Het gaat alleen nog om de vraag welke boete passend en geboden is.
4.2.
Artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat in een geval als hier aan de orde een verzuimboete kan worden opgelegd van ten hoogste € 5.278. In paragraaf 34,
lid 2, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is bepaald dat deze boete maximaal 100% van het belastingbedrag bedraagt.
4.3.
Voor het opleggen van de boete is niet van belang of belanghebbende opzet of grove schuld kan worden verweten. Alleen indien er sprake is van afwezigheid van alle schuld blijft een boete achterwege.
4.4.
Het hof zal eerst beoordelen of er sprake is van afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft gesteld dat de auto tijdens de schorsing in verband met zijn verblijf in het buitenland is gestald bij een privé-stalling, [A] . De eigenaar van de stalling zou de auto op 10 april 2018 buiten het hek hebben gezet. Omdat belanghebbende dat onveilig vond heeft hij de auto opgehaald, ondanks het feit dat hem niet gelukt was de schorsing op te heffen omdat er een storing was met de Digid. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. Bij zijn aanhouding heeft belanghebbende immers niet gemeld dat de opheffing van de schorsing niet mogelijk was, maar heeft hij daarentegen verklaard dat hij was vergeten de schorsing op te heffen. Bovendien heeft de inspecteur gemotiveerd betwist dat er op 10 april een storing met de Digid was. Het hof is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende voldoende zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem mag worden verlangd. Dit betekent dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld en dat terecht een boete is opgelegd.
4.5.
Het hof zal vervolgens beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is.
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat de boete gematigd moet worden, omdat slechts éénmaal gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens de schorsing. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van deze stelling een nota van de stallingskosten en een document van [B] , dat volgens hem een vliegticket is, overgelegd. Het hof acht met deze stukken niet aannemelijk gemaakt dat met de auto slechts éénmaal gebruik is gemaakt van de openbare weg. De nota van de stallingskosten is daartoe, nog daargelaten dat door de inspecteur vraagtekens zijn gezet bij de authenticiteit van deze nota, die door belanghebbende onvoldoende zijn weerlegd, onvoldoende. Het enkele stallen van een auto sluit immers niet uit dat in de naheffingsperiode met de auto gebruik is gemaakt van de weg. Uit het document van [B] kan niet worden afgeleid dat belanghebbende op 10 april 2018 een vliegreis heeft gemaakt vanuit Turkije naar Düsseldorf, reeds omdat zijn naam niet op het document staat.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het hof geen reden ziet voor matiging van de boete
Tussenconclusie
4.8.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof acht geen redenen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, P. Fortuin en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.