6.1.In de overwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De in 2.1 tot en met 2.7 door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
6.1.1.In mei 2004 heeft [appellante] van stal [naam van de stal] het (dressuur-) paard [het paard] gekocht voor een koopsom van € 35.000,-. [appellante] heeft [het paard] gestald gelaten bij stal [naam van de stal] .
6.1.2.In 2006 is [geïntimeerde 4] , een professionele amazone die op hoog niveau de dressuursport beoefent, in opdracht van [appellante] gestart met het trainen van [het paard] .
6.1.3.In augustus 2010 heeft [appellante] [het paard] overgebracht naar en vanaf dat moment gestald bij de stal van [de vennootschap] . [geïntimeerde 4] heeft daar haar training van [het paard] voortgezet.
6.1.4.[geïntimeerde 4] heeft [het paard] tot medio 2013 getraind. Vanaf juli 2013 heeft [naam amazone] (hierna: [naam amazone] ), een medewerkster van [de vennootschap] , [het paard] bereden.
6.1.5.Op 31 januari 2014 heeft [appellante] [het paard] bij de stal van [de vennootschap] opgehaald en opnieuw gehuisvest bij stal [naam van de stal] .
6.1.6.In een e-mail van 14 februari 2014 heeft [appellante] haar overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde 4] ontbonden en [geïntimeerde 4] aansprakelijk gesteld. In deze e-mail schrijft (de advocaat van) [appellante] onder meer:
“[…]
Namens cliënte ontbind ik bedoelde overeenkomsten van opdrachten en wel op grond van wanprestatie ex artikel 74, Boek 6, BW en sommeer u om mee te werken aan het ongedaan maken van de verbintenissen inhoudende tot terugbetaling van al hetgeen cliënte reeds aan u heeft betaald. Tevens houdt cliënte u aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade, waaronder verstaan de waardevermindering van het paard. Het paard ‘ [het paard] ’ vertegenwoordigde een waarde ad circa 250.000,00 - 300.000,00 euro en is door uw toedoen thans nagenoeg niets meer waard.[…]”
6.1.7.Vervolgens heeft [appellante] in een brief van 24 februari 2014 [de vennootschap] aansprakelijk gesteld. In deze brief is eveneens het in rov. 6.1.6. weergegeven citaat opgenomen.
6.1.8.In een e-mail van [specialist] van 24 maart 2014 aan [appellante] staat onder meer het volgende:
“
Het is spijtig genoeg onmogelijk om een exacte tijdfactor te plaatsen op de vastgestelde schade aan het kaakbeen bij [het paard] . Dit kan zowel op enkele weken als over verloop van meerdere maanden/jaren ontstaan zijn. Op de valreep hangt alles af van de grootte van de druk die een bit uitgeoefend heeft in de mond. Desondanks toont het botweefsel aan de rechter lagen een eerder onregelmatig afgelijnd karakter wat indicatief kan zijn voor een nog actief proces in het beschadigde beenweefsel. Dit kan erop wijzen dat deze letsels slechts enkele weken oud zijn. Op de linker lagen is deze nieuwbeenvorming veel rustiger wat erop wijst dat de letsels veel ouder zijn en het proces tot rust gekomen is. (…)”
6.1.9.In een e-mail van [specialist] van 7 februari 2015 aan [appellante] staat onder meer het volgende:
“
(…) Wanneer het metaal van een bit contact maakt met het slijmvlies in de mond dat bovenop het kraakbeen ligt, dan kunnen krachten uitgeoefend worden op alle onderliggende structuren zijnde mondslijmvlies, beenvlies en betweefsel. (…) Diezelfde kracht uitgeoefend door het bit kan het mondslijmvlies letterlijk verpletteren waardoor het na verloop van tijd afsterft en er eveneens een opening/defect/wonde in het slijmvlies ontstaat. De slijmvliesletsels van [het paard] op jouw foto’s zijn geen acute verwondingen, lees: niet ontstaan binnen een tijdsbestek van 1-2 dagen. De randen van de verwonding in de mond zijn grijzig-geel wat erop duidt dat er reeds een langere tijd over gegaan is (meerdere dagen) om dit stadium te bereiken. De kleur wijst op afgestorven weefsel als gevolg van ernstige druk (verplettering dus).
De aangerichte schade kan echter nog een stuk verder gaan. De uitgeoefende kracht kan ook het botvlies beschadigen wat een ontsteking van het botvlies veroorzaakt dat op zijn beurt aanleiding kan geven aan het ontstaan van die zogenaamde nieuwbeenvormingen. (…) Dit verklaart de verdikkingen op de onderkaak van [het paard] . (…) Op basis van de grootte van de aanwezige nieuwbeenvormingen bij [het paard] kan je makkelijk concluderen dat een bestaande ontsteking weken, om niet te zeggen maanden werd in stand gehouden door het repetitief uitoefenen van te grote krachten op het botvlies door onoordeelkundig gebruik van een bit.
De bewering dat het paard hier geen pijn van gehad heeft is absolute onzin. Wel is het mogelijk dat [het paard] het nooit echt getoond heeft dat hij pijn had. Het spijtige is dat paarden meesters zijn in het maskeren van ongemakken die ontstaan in hun mond. Vaak zullen ze pas symptomen van pijn uiten wanneer de situatie echt escaleert. Daarom zijn te weinig ruiters bewust van wat zo’n bit in de mond echt kan aanrichten. Iemand met ervaring moet echter wel in staat zijn om aan te voelen hoe comfortabel een paard in de mond is: achter het bit lopen, in het bit gaan hangen, een bit asymmetrisch in de mond nemen zijn allemaal signalen dat er iets niet juist zit in de mond en voldoende reden om eens te controleren wat dit exact is.
Het klopt wel wat de dierenarts beweert dat je dergelijk nieuwbeenvormingen kan verwijderen waardoor paarden opnieuw makkelijker berijdbaar zijn met een bit. (…) Het is effectief zo dat deze ingreep ook bij [het paard] mogelijk zou zijn waardoor die een veel hoger bitcomfort in de mond kan krijgen en opnieuw in de sport actief kan worden.
(…)
De kracht uitgeoefend door het bit kan zo groot zijn dat het botvlies verpletterd wordt en afsterft. Hierdoor verliest het onderliggende bot een deel van zijn bloedvoorziening. Vaak is de uitgeoefende kracht zo groot dat ook een deel van het botweefsel verpletterd wordt en afsterft. Dit resulteert in een proces dat men “botsekwestratie” noemt. Het lichaam gaat daarop het afgestorven weefsel afstoten waardoor dit ofwel resorbeert (botresorptie), ofwel ‘actief naar buiten geduwd wordt’ doorheen het meestal eveneens afgestorven slijmvlies. (…) Dit verloren gegaan botweefsel wordt meestal niet meer opnieuw aangemaakt waardoor zo’n dier achterblijft met een blijvende indeuking van het bot. Ik ben er zeker van dat ook een dergelijk proces van diepe botschade zich bij [het paard] afgespeeld heeft. Opnieuw zal elke dierenarts met een beetje verstand van zijn vak u kunnen vertellen dat dit proces van botsekwestratie en/of resorptie afgestorven botschilfer zich over langere tijd (dagen, weken) afspeelt. (…)
Het zou mij verwonderen dat er ooit echt in de mond gekeken werd. Mocht dit wel het geval geweest zijn dan moeten daar medische dossiers van zijn die dit ondersteunen. (…)”
6.1.10.Bij beschikking van 19 januari 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een voorlopig deskundigenonderzoek gelast, prof. dr. Pieter Brama (hierna: Brama) tot deskundige benoemd en aan de deskundige onder meer de volgende vragen voorgelegd:
“1. Is bij [het paard] letsel (zowel fysiek als psychisch) aanwezig (geweest) in de mond en/of aan de flanken?
2. Zo ja, is er sprake van blijvend letsel?
3. Wat zijn de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de oorzaak van en het moment van ontstaan van het letsel (zowel fysiek als psychisch) van [het paard] ?
4. Wat zijn de bevindingen van de deskundige omtrent de huidige inzetbaarheid van [het paard] en de verwachting daarvan voor de toekomst?(…)”
6.1.11.In het deskundigenbericht van Brama van 6 februari 2018 staat onder meer het volgende:
“
Samenvatting beantwoording vragen Gerechtshof (…)
De deskundige antwoordt dat, na bestudering van de aangeleverde informatie en het beeldmateriaal, aannemend dat deze correct zijn, het waarschijnlijk is dat fysiek letsel aan de buikwand/flank aanwezig was op 15 januari 2014. De deskundige antwoordt ook dat het waarschijnlijk is dat fysiek letsel in de mond/lagen aanwezig was voor 31 januari 2014.
Ten tijde van het onderzoek ter plaatse aan [het paard] op 5 juli 2017 constateert de deskundige geen fysiek letsel aan de buikwand/flank.
De deskundige constateert tijdens dit onderzoek dat er fysiek letsel aan de mond/lagen is. Het is naar de mening van de deskundige onwaarschijnlijk dat dit letsel in de mond/de lagen alsnog volledig zal verdwijnen in de nabije toekomst.
De deskundige merkt op dat dit letsel aan de mond/lagen in zijn ervaring en in de vakliteratuur niet altijd hoeft te leiden tot het hebben van klinische klachten. Soms worden deze letsels gevonden als toevalsbevinding zonder duidelijke klinische klachten.
Het is overigens voor de deskundige wel aannemelijk om te veronderstellen dat de letsels in de mond door gebruik van het bit veroorzaakt zijn.
Het is voor de deskundige niet mogelijk om te beoordelen of dit letsel in de mond/lagen ook daadwerkelijk klinische gevolgen heeft op dit moment en daarmee beperkingen oplevert voor het presteren van [het paard] op dit moment en in de toekomst. De deskundige is ook van mening dat hij niet kan beoordelen of [het paard] psychische letsel heeft. Mogelijk zouden het betrekken van een paardengedragsdeskundige en het hervatten van de training kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vragen. (…)
(…)
3b: Oorzaak fysiek letsel mond/lagen
De deskundige antwoordt dat het aannemelijk is dat de door de deskundige en andere dierenartsen beschreven en mogelijk geconstateerde letsels in de mond veroorzaakt zijn door het gebruik van bit en/of stang-trens combinaties.
(…)
3d: moment van ontstaan fysiek letsel mond:
De deskundige antwoordt dat het aannemelijk is dat het ontstaan van fysiek letsel in de mond van [het paard] voor 31 januari 2014 ligt.
6.1.12.In het veterinair dossier dat [geïntimeerden] heeft ingebracht staat onder meer:
“
(…)
28-12-10 Tandarts: verdoofd, wolfstanden getrokken, geveild, zeer slecht
(…)
02-04-13 tandarts [tandarts]
(…)
07-11-13 tandarts [tandarts]
(…)”
De procedure bij de rechtbank
6.2.1.In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellante] (samengevat) om [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 247.500, te vermeerderen met rente, althans een in goede justitie te bepalen som, met veroordeling van [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] in de buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] heeft met [geïntimeerde 4] en met [geïntimeerden] een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan zij verplicht zijn zorg te dragen voor een deugdelijke verzorging en training van het paard, waaronder het preventief voorkomen van verwondingen en gebreken. Naast verzorging en training van het paard waren [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] belast met de instructie van [geïntimeerde 4] en stalamazone [naam amazone] .
[geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] hebben het paard verwond door het verkeerd (op een excessieve en dieronvriendelijke methode) te (laten) berijden (letsel aan de buik door te agressief spoorgebruik en onherstelbare beschadiging aan de kaak door extreem gebruik van bit) en hebben nagelaten tijdig veterinaire hulp in te schakelen. Het handelen van [naam amazone] dient aan [geïntimeerde 4] en aan [de vennootschap] te worden toegerekend op grond van artikel 6:67 BW, respectievelijk 6:170 BW.
Medio juni 2013 heeft [geïntimeerde 4] aan [appellante] medegedeeld dat zij het niet meer zag zitten met het paard en wilde stoppen met de training. Het paard zou sterk in de mond zijn en niet meer goed presteren. Vanaf september 2013 is de training van het paard aangepast en is het paard niet meer bereden met stang en trenshoofdstelsel, omdat het volgens [naam amazone] te sterk in de mond reageerde. Nu de problemen dateren van in ieder geval juni 2013, is [geïntimeerde 4] eveneens verantwoordelijk en aansprakelijk voor de schade. Voorts blijkt volgens [appellante] uit het feit dat in 2010 de wolfstanden los zaten en moesten worden getrokken en dat in 2011 Mirre tinctuur is gebruikt, dat de problemen in de mond wegens onjuist gebruik van bit en/of stang en trens toen al speelden.
Door het handelen dan wel nalaten van [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] is onherstelbaar letsel aan de mond en flanken van haar paard [het paard] toegebracht. [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] zijn hiervoor aansprakelijk uit hoofde van de met hen gesloten overeenkomst van opdracht dan wel op grond van onrechtmatige daad.
[appellante] vordert de waardevermindering van het paard dat volgens haar vanwege het letsel niet langer aan dressuurwedstrijden kan meedoen.
6.2.3.[geïntimeerde 4] heeft aangevoerd dat is overeengekomen dat zij [het paard] trainde en dat [het paard] werd verzorgd door de stalhouder. [geïntimeerde 4] heeft betwist dat zij het paard heeft verwond door het verkeerd te berijden.
[geïntimeerden] heeft betwist het paard onvoldoende te hebben verzorgd en/of gecontroleerd en stelt dat tweemaal per jaar gebitscontrole werd uitgevoerd en dat regelmatig (zo om de maand) de dierenarts is langs geweest.
Volgens [geïntimeerden] bereed [naam amazone] na het vertrek van [geïntimeerde 4] in eerste instantie in haar vrije tijd en in opdracht van [appellante] het paard enkel recreatief. Pas vanaf december 2013 heeft [naam amazone] [het paard] getraind en bereden als werknemer van [de vennootschap] en heeft [de vennootschap] daarvoor kosten in rekening gebracht bij [appellante] .
[geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hebben betwist dat [geïntimeerde 4] in juni 2013 heeft medegedeeld dat het paard sterk in de mond zou zijn en dat [naam amazone] in september 2013 heeft medegedeeld dat het paard te sterk in de mond reageert. [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] stellen nooit een signaal van pijn in de mond te hebben opgemerkt en wijzen erop dat ook de tandarts bij controles in april en november 2013 niets heeft opgemerkt.
Zij betwisten verder de (hoogte van) de schade en het causaal verband. Volgens [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] had [het paard] medio 2013 zijn beste tijd als wedstrijdpaard gehad en heeft het letsel in de mond geen klinische gevolgen en geen invloed (gehad) op de prestaties van het paard.
Tot slot beroepen [geïntimeerden] zich erop dat bij het trainen en berijden van een dressuurpaard in de aanloop naar wedstrijdniveau Z het gebruikelijk, zo niet noodzakelijk, is om te trainen met stang en bit (en dat [appellante] dit ook beaamt), dat [appellante] de stang en trens zelf heeft aangeschaft en zij [het paard] ook zelf met stang en trens heeft bereden (zodat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst althans sprake is van eigen schuld aan de zijde van [appellante] ).
6.2.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van onherstelbaar letsel bij [het paard] , het gevorderde afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde 4] en van [geïntimeerden]
De procedure in hoger beroep
6.3.1.Bij beschikking van 19 januari 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een voorlopig deskundigenonderzoek gelast en bepaald dat [appellante] het voorschotbedrag van
€ 6.519,- inclusief btw dient te betalen. Bij beschikking van 30 november 2017 heeft het hof bepaald dat [appellante] een aanvullend voorschot van € 7.929,540 dient te betalen. Bij eindbeschikking van 12 juli 2018 heeft het hof de verzoeken tot het benoemen van een paardentaxateur als deskundige en tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en de beslissing omtrent de proceskosten aangehouden tot de uitspraak in de bodemprocedure.
6.3.2.[appellante] heeft in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd. Met grief I betoogt [appellante] dat zij met het deskundigenbericht van Brama (in aanvulling op de rapporten van [specialist] en [taxateur] ) voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [het paard] onherstelbaar mondletsel heeft opgelopen. Grief II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat onherstelbare letselschade aan de flanken onvoldoende is onderbouwd. In grief III.1 betoogt [appellante] dat [de vennootschap] wanprestatie heeft gepleegd door niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. In grief III.B betoogt zij hetzelfde ten aanzien van [geïntimeerde 4] . Volgens grief III.C heeft de rechtbank niet onderkend dat [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] met genoemde gedragingen een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens [appellante] . Volgens grief III.D dient de bewijslast voor het causaal verband tussen de gedragingen en de schade te worden omgekeerd, althans dient het hof van een bewijsvermoeden uit te gegaan dat de schade zonder de gedragingen van [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] niet zou zijn opgetreden. Met grief III.E betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] persoonlijk aansprakelijk zijn omdat zij in persoon belast waren met de verzorging van [het paard] en de training van [het paard] en [geïntimeerde 4] . In grief III.F staat dat de schade dient te worden berekend door de waarde van [het paard] op 31 januari 2014 te vergelijken met de hypothetische waarde op diezelfde datum zonder blijvend letsel. Grieven IV en V richten zich tegen het afwijzen van de vorderingen in eerste aanleg, althans tegen het niet toewijzen van een lager bedrag dan gevorderd en verwijzen daarbij naar de eerdere grieven. Grief VI richt zich tegen het afwijzen van de buitengerechtelijke kosten en grief VII tegen het afwijzen van de proceskosten.
6.3.3.[appellante] heeft - na eiswijziging - geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en na eiswijziging gevorderd:
- [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 248.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente (wegens waardevermindering van [het paard] );
een bedrag van € 8.097,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen (producties 5 en 6);
een bedrag van € 14.448,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2018;
- [de vennootschap] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 40.406,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014, althans 9 januari 2019;
- [geïntimeerde 4] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 38.223,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2014, althans vanaf 9 januari 2019;
- [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van beide instanties en in de verzoekschriftprocedure en tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis onverschuldigd aan hen heeft voldaan.
6.3.4.Aan de vorderingen van € 40.406,- op [de vennootschap] en van € 38.223,- op [geïntimeerde 4] heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] alle facturen die [appellante] aan hen heeft voldaan terug dienen te betalen op grond van een uit de ontbinding voortvloeiende verbintenis tot ongedaanmaking ex artikel 6:271 BW. De gevorderde € 14.448,40 en
€ 2.933,79 (van de gevorderde € 8.097,79) betreffen volgens [appellante] de kosten van deskundigen (voor het vaststellen van de aansprakelijkheid en de schade) op grond van artikel 6:96 lid 1 BW en/of 6:96 lid 2 sub b BW. Het overige deel van de gevorderde
€ 8.097,79, zijnde € 5.164,- betreft de kosten van dierenarts [dierenarts] gedurende de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] gestald stond. Deze kosten zijn volgens [appellante] nodeloos gemaakt en [dierenarts] heeft volgens [appellante] ondeugdelijk werk verricht waarvoor [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] als opdrachtgever en verzorger van [het paard] volgens [appellante] aansprakelijk zijn.
6.3.5.[geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hebben in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal voor zover relevant worden besproken bij de beoordeling van de grieven.
Bevoegde rechter en toepasselijk recht