In deze zaak gaat het om de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen een groothandel en een werknemer, die sinds 1993 in dienst was. De werknemer, die als bedrijfsleider werkte, was arbeidsongeschikt na een arbeidsongeval en werd beschuldigd van seksuele intimidatie door collega's. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder transitievergoeding, stellende dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter wees dit verzoek af, oordelend dat er geen bewijs was van verwijtbaar handelen van de werknemer en veroordeelde de werkgever tot wedertewerkstelling van de werknemer.
In hoger beroep heeft de werkgever 15 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de kantonrechter. De werkgever baseerde het verzoek nu op een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zonder de eerdere beschuldigingen van seksuele intimidatie te herhalen. De werknemer voerde verweer en vroeg om een transitievergoeding in het geval van ontbinding.
Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, gezien de aanhoudende conflicten tussen partijen. Het hof besloot de arbeidsovereenkomst per 1 april 2021 te ontbinden en de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 10.000,00 aan de werknemer. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd voor zover deze het verzoek tot ontbinding had afgewezen.