Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het verloop van de procedure
- het vonnis in eerste aanleg;
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.Samenvatting
3.Het geschil en de achtergrond daarvan
Voor wie het betreft.
[de vennootschap 2] als expediteur met [de vennootschap 1] ten aanzien van [hof: de vliegtuigmotor] op of omstreeks 28 juni 2013 een overeenkomst tot het doen vervoeren (expeditie-overeenkomst) daarvan van [plaats ] naar [plaats ] (Turkije) heeft gesloten;
[de vennootschap 2] als expediteur daartoe ten behoeve van afzender [de vennootschap 1] een overeenkomst heeft gesloten met [hof: [appellante] ] die op haar beurt een vervoersovereenkomst heeft gesloten met [hof: [vervoersbedrijf 2] ]. (..)
[de vennootschap 2] , voor zover dit rechtens nodig zou zijn, de rechten en bevoegdheden overdraagt die [de vennootschap 1] zouden zijn toegekomen, wanneer [de vennootschap 1] zelf als afzender de vervoerovereenkomst met [appellante] zou hebben gesloten.”
4.De beoordeling van het geschil door het hof
les droits et recours sont .. transférés de plein droit”) lijkt voorts in te houden dat het de bedoeling van de wetgever was dat de rechten van de expediteur niet aan de opdrachtgever worden overgedragen, maar dat de opdrachtgever deze rechten van rechtswege verkrijgt. Het hof zal hiervan uitgaan, ook al omdat de wetgever duidelijk aangeeft dat er een onderscheid is met de cessie.
De Expeditie-overeenkomst, Gouda Quint 1992, p.57 – dan ook niet vanuit dat aan de expediteursverklaring constitutieve werking toekomt in relatie tot de verkrijging van de “expediteursrechten” als hierboven bedoeld.
Los van het feit dat [appellante] zich erop beroepen heeft dat deze onderbouwing nieuw is en dus te laat is aangevoerd – hetgeen het hof vanwege de tweeconclusie leer onderschrijft – snijdt het betoog als zodanig geen hout. Voor zover [geïntimeerden] zich hebben willen beroepen op hetgeen in onderdeel 2.18 van de memorie van antwoord terloops en tussen haken is opgenomen (“
na contact met [de vennootschap 2] over de identiteit van de ingeschakelde vervoerder”),
geldt het volgende. Het hof kan uit het gestelde informatie opvragen als zodanig niet afleiden dat [geïntimeerden] aldus richting [de vennootschap 2] kenbaar zouden hebben gemaakt dat zij - exclusief vanwege de privatieve werking van de verklaring richting expediteur - krachtens artikel 8:63 lid 2 BW de aan de orde zijnde rechten wilden uitoefenen. Daartoe zou minstens nodig zijn dat [de vennootschap 2] tevens heeft vernomen, of uit het opvragen van enkel de identiteitsgegevens al heeft moeten begrijpen, dat [geïntimeerden] toen en daarmee de bedoeling hadden kenbaar te maken de afzendersrechten te willen gaan uitoefenen. Dat is door [geïntimeerden] niet aangevoerd in de stukken tot en met de memorie van antwoord.
De expediteursverklaring zelf maakt tenslotte van een dergelijk begrijpen of opvatten evenmin melding.
de expediteur duidelijk kenbaar maakt, dat hij hen[de afzendersrechten, hof]
wil uitoefenen”.
Het is niet de expediteursverklaring die nodig is voor het verkrijgen van de afzendersrechten, maar het kenbaar maken van de wil daartoe door de opdrachtgever aan de expediteur. De (schriftelijke) expediteursverklaring is nodig voor het vervolgens in rechte instellen van die afzendersrechten door de opdrachtgever.
Slechts is hierover bij pleidooi in hoger beroep gesteld dat de chauffeur heeft gehandeld in strijd met “
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, door de vliegtuigmotor met spanbanden vast te zetten op een plek voorzien van een verbodsteken met de woorden “NO TIE DOWN” (pleitnota nr 5.1.). Met alleen deze niet nader toegelichte stelling is naar het oordeel van het hof onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen, zoals [geïntimeerden] aanvoeren, dat de chauffeur van [vervoersbedrijf 2] aldus onrechtmatig jegens [de vennootschap 1] heeft gehandeld en dat [appellante] daarvoor op grond van artikel 6:171 BW - veronderstellenderwijs al uitgaande van toepasselijkheid van Nederlands recht - (dus) jegens [de vennootschap 1] aansprakelijk is (naast de gestelde contractuele aansprakelijkheid).
Hierbij gaat het hof voor wat betreft de kosten van eerste aanleg naast het geheven griffierecht uit van het liquidatietarief zoals dat gold in 2017 (tarief IV ad - toen - € 894,= per punt) en voor wat betreft de kosten in hoger beroep uit van het liquidatietarief (tarief IV ad € 2.031,= per punt) zoals aangepast per 1 februari 2021.