In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek tot toelating ingediend, dat door de rechtbank Limburg was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, omdat hij een aantal schulden niet had afgelost en de vijfjaarstermijn nog niet was verstreken. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij wel degelijk te goeder trouw was en dat hij zijn schulden had afgelost en geen nieuwe schulden had gemaakt sinds zijn eerdere verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep werd de beschermingsbewindvoerder gehoord, die bevestigde dat de appellant zijn schulden had afgelost en dat hij sinds 2015 onder bewind stond. Het hof overwoog dat de appellant in de afgelopen twee jaar zijn financiële situatie had verbeterd en dat hij geen nieuwe schulden had gemaakt. Het hof paste ambtshalve artikel 288 lid 3 Fw toe, de hardheidsclausule, en vernietigde het vonnis van de rechtbank. Het hof verklaarde de schuldsaneringsregeling van toepassing op de appellant, waarmee hij alsnog werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.