In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 10 november 2020 besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de regeling. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2021 is gebleken dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen van zijn bewindvoerder en de rechter-commissaris, zijn verplichtingen niet nakwam. Hij had zijn sollicitatieactiviteiten stopgezet na kennisname van het vonnis van de rechtbank en had zijn bewindvoerder niet geïnformeerd over belangrijke zaken, zoals zijn verhuizing en een betalingsregeling met het CJIB. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant nieuwe schulden had laten ontstaan en dat hij niet de vereiste informatie had verstrekt aan zijn bewindvoerder.
Het hof heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de appellant toerekenbaar zijn en dat er geen grond is voor een schone lei of een verlenging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds dient te worden beëindigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant definitief is beëindigd.