ECLI:NL:GHSHE:2021:729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
200.285.938_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 10 november 2020 besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de regeling. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2021 is gebleken dat de appellant, ondanks herhaalde waarschuwingen van zijn bewindvoerder en de rechter-commissaris, zijn verplichtingen niet nakwam. Hij had zijn sollicitatieactiviteiten stopgezet na kennisname van het vonnis van de rechtbank en had zijn bewindvoerder niet geïnformeerd over belangrijke zaken, zoals zijn verhuizing en een betalingsregeling met het CJIB. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant nieuwe schulden had laten ontstaan en dat hij niet de vereiste informatie had verstrekt aan zijn bewindvoerder.

Het hof heeft geoordeeld dat de tekortkomingen van de appellant toerekenbaar zijn en dat er geen grond is voor een schone lei of een verlenging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds dient te worden beëindigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant definitief is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 11 maart 2021
Zaaknummer : 200.285.938/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Th. Boumans te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2020, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en zijn schuldsaneringsregeling niet te beëindigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. S.X.J. Zuidema, waarnemend voor (kantoorgenoot) mr. Boumans.
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen:
de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 27 augustus 2020 en 29 oktober 2020 alsmede van het proces-verbaal van de toelatingszitting d.d.10-10-2018.
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 november 2020, 22 januari 2021, 3 februari 2021 en 19 februari 2021;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 januari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het emailbericht van de beschermingsbewindvoerder aan de advocaat van [appellant] alsmede uit hetgeen door haar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 23 oktober 2018 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 16 juli 2020 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.13. Los van de vraag of schuldenaar gehouden zou moeten zijn om te werken (en te
solliciteren wanneer hij geen werk heeft), laat schuldenaar - hoewel hij hier keer op keer op
is gewezen - na te informeren. Schuldenaar heeft tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2020 expliciet van de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder en de
rechtbank te horen gekregen: bespreek wijzigingen en overleg een mogelijke verhuizing eerst met de bewindvoerder. Schuldenaar doet dit vervolgens niet en verhuist zonder de
(beschermings-)bewindvoerder hierover te informeren. Dit is tijdens de zitting op 28 oktober 2020 aan schuldenaar voorgehouden. Schuldenaar ziet het probleem niet. Ook niet nadat aan hem is uitgelegd dat zijn handelen niet in het belang van zijn schuldeisers is. De huur van de nieuwe woning is immers € 70,- per maand hoger en door te handelen als hij gedaan heeft, is er naar alle waarschijnlijkheid een verhuisvergoeding misgelopen die aan de boedel had moeten toekomen. Schuldenaar is stellig: zijn gezondheid gaat voor en hij heeft weinig op met de schuldeisers.
2.14.
Het gegeven dat schuldenaar niet kan of wil begrijpen dat het
schuldsaneringstraject ervoor bedoeld is om daar waar mogelijk gelden te sparen voor de
schuldeisers van schuldenaar en daar dan ook niet naar handelt, hij niet aan de
informatieplicht voldoet en daar ook niet mee geholpen wil worden, hij met enige regelmaat
nieuwe schulden laat ontstaan (hetgeen schuldenaar kan worden verweten) en het bestaan
van een boedelachterstand die niet binnen de reguliere looptijd van de schuldsanering kan
worden ingelopen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het verzoek tot tussentijdse
beëindiging dient te worden toegewezen. Dit betekent dat de schuldsaneringsregeling
zonder de zogenaamde schone lei wordt beëindigd.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Blijkens de overweging van de rechtbank staat heden nog ter discussie of [appellant] kan werken of niet. Hierbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat dit omstandigheden zijn die bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bekend waren. Vanuit gaande dat dit reeds is verdisconteerd in de overweging van de rechter in eerste aanleg naar aanleiding van het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling, kan dit ook geen grond vormen voor tussentijdse beëindiging. Van enige reguliere arbeidsgeschiktheid is geen sprake. Daarenboven sluit [appellant] zich ook aan bij hetgeen is gesteld over zijn beperkte cognitieve capaciteiten. Dat hij niet medisch gekeurd is, bemoeilijkt tevens zijn situatie. Ondanks zijn psychische gesteldheid, leeftijd en het beperkte werkaanbod als gevolg van COVID-19, heeft hij wel alsnog aan zijn sollicitatieverplichting voldaan. Helaas heeft appellant geen werk kunnen vinden, maar dat heeft hem niet weerhouden om het toch te proberen.
De rechtbank heeft tijdens de zitting van 27 augustus 2020 overwogen dat de
tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet zal worden uitgesproken op de grond van het niet voldoen aan de informatieplicht. Het stond de rechter echter vrij om de schuldsaneringsregeling bij de zitting tussentijds te beëindigen op deze grond. Echter, de rechtbank was tijdens de zitting van mening dat het sollicitatieprobleem het hete hangijzer was en niet de informatieplicht. Derhalve is het onterecht dat de rechtbank bij haar beslissing tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog de informatieplicht heeft betrokken, nu dit geen grond is geweest op 27 augustus 2020 om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
[appellant] verzoekt thans om zijn schuldsaneringsregeling voort te zetten en daarbij de (materiele) termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen ex. art. 349a lid 3 Fw. Dit gedurende de tijd tot de huidige boedelachterstand is terugbetaald.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] verzoekt thans primair om een schone lei, althans een voortzetting van zijn schuldsaneringsregeling zonder verlenging. De ontstane boedelachterstand kan immers van het vakantiegeld worden ingelopen. Bovendien bereikt [appellant] binnenkort de pensioengerechtigde leeftijd en vervalt voor hem de sollicitatie- en arbeidsverplichting. Het is juist dat [appellant] moeite heeft met het nakomen van zijn (spontane) informatieplicht, maar dat is geen onwil. Hij kan niet in de Nederlandse taal schrijven en lezen en daarom informeert hij bij voorkeur per telefoon. Dat hij daarbij niet altijd de juiste persoon benadert kan kloppen, zo had hij ook zijn verhuizing telefonisch aan zijn beschermingsbewindvoerder doorgegeven en niet, wat eigenlijk de bedoeling was, aan zijn bewindvoerder. Dit is echter geen onwil. Daarbij komt dat [appellant] ook naar beste vermogen gesolliciteerd heeft en kampt met zowel psychische als fysieke gebreken.
Subsidiair verzoekt [appellant] om een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling zodat hij de boedelachterstand en de nieuwe schulden kan inlopen, waarna alsnog een schone lei zou kunnen volgen. De nieuwe schulden zien op verkeersboetes voor het met een motorvoertuig overschrijden van de ter plekke geldende maximumsnelheid. Ten aanzien van deze boetes is ook al een betalingsregeling met het CJIB overeengekomen.
Voorts meldt [appellant] dat hij zich opgejaagd voelt door zijn bewindvoerder. Hij doet zijn best en de geconstateerde tekortkomingen dienen dan ook vooral op het conto van de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder te komen.
[appellant] erkent dat hij met betrekking tot het inlopen van zijn boedelachterstand en het volledig afbetalen van zijn nieuwe schulden geen plan van aanpak heeft overgelegd. De schuld aan het CJIB bedraagt thans nog € 425,90 en hierop lost hij € 17,74 per maand af, de schuld aan de tandarts bedraagt thans nog € 169,87 en hierop lost hij € 40,00 per maand af en de schuld aan T-Mobile bedraagt thans nog € 463,56. Deze laatste vordering is door de schuldeiser, in afwachting van de uitkomst van onderhavige procedure, “bevroren”. Per maand lost [appellant] € 40,00 extra af om zijn boedelachterstand in te lopen. Deze bedraagt nu nog ongeveer € 420,00.
Desgevraagd erkent [appellant] dat hij na het ontvangst en kennisname van het vonnis waarvan beroep niet meer gesolliciteerd heeft. Hij was door de strekking van dit vonnis dermate van slag dat hij psychisch niet meer in staat was om te solliciteren. Dit heeft hij niet aan zijn bewindvoerder doorgegeven.
[appellant] geeft aan geen hulp van derden te ontvangen. Zijn kinderen hebben het hiervoor te druk.
Tot slot is nog aangegeven dat hij geen vergoeding heeft ontvangen van zijn zoon toen hij voor hem werkzaamheden als barmedewerker in diens sportschool heeft verricht.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het ampele gegeven dat de afstand tot de arbeidsmarkt enorm is en dat [appellant] psychische en fysieke klachten heeft is niet voldoende om op voorhand te stellen dat hij niet kan werken. Dat zal genoegzaam aangetoond moeten worden. [appellant] stelt dat bij zijn toelating al ter discussie stond of hij wel in staat moest worden geacht te kunnen werken. Daarom kan dit volgens hem nu geen grond vormen voor tussentijdse beëindiging.
Het is echter de rechter-commissaris die bepaalt of een schuldenaar geheel dan wel gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht kan krijgen. Het is niet de toelatende rechter die daarover beschikt. De beperkte cognitieve vaardigheden en psychische klachten worden daarbij ook steeds weer benoemd, maar niet aangetoond.
Ook eerdere pogingen om [appellant] aan het werk te krijgen of aangetoond te krijgen dat
hij niet kan werken stranden steeds op zijn weigerachtige houding om mee te werken.
Dan de wijze van solliciteren. Mr. Boumans had voor [appellant] enkele blanco pagina’s gemaakt, waar potentiële werkgevers een stempel dan wel handtekening op kon zetten; het bewijs dat er was gesolliciteerd. Er is dan sprake van open sollicitaties, [appellant] liep immers her en der binnen en vroeg of er werk was. Met die open sollicitaties voldoet hij niet aan de sollicitatieplicht. Door te solliciteren erkent [appellant] wel dat hij beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.
[appellant] heeft vóór de zitting van 27 augustus 2020 eigengereid en zonder overleg met zijn advocaat, beschermingsbewindvoerder of bewindvoerder de huur van zijn woning opgezegd en is verhuisd naar een andere gemeente. Hij draait regelmatig door (de woorden van zijn advocaat) en neemt dan beslissingen waar we het dan maar mee moeten doen. Dat hij daarmee schuldeisers benadeelt moet dan kennelijk voor lief worden genomen.
[appellant] probeert twee sporen aan te houden; spoor 1: Hij is arbeidsongeschikt en kan niet werken, spoor 2: Schuldenaar kan werken en solliciteert ook. Die twee sporen bijten elkaar; het is het één of het ander, maar het kan niet tegelijkertijd. En dan resteren nog de beëindigingsgronden van boedelachterstand en informatieplicht.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] blijft de informatieplicht niet naar behoren nakomen. Zo heeft hij de bewindvoerder niet bericht inzake het feit dat hij na kennisname van het vonnis waarvan beroep niet meer gesolliciteerd heeft en dat hij een betalingsregeling met het CJIB getroffen heeft. Ook is er geen plan van aanpak met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand en de nieuwe schulden overgelegd. De beschermingsbewindvoerder stelt dat er, indien de schuldsaneringsregeling zou worden verlengd, per maand een bedrag van € 30,00 voor het salaris van de bewindvoerder beschikbaar is, maar dit salaris bedraagt € 56,00 per maand. Daar komt bij dat toen [appellant] nog wel solliciteerde hij dit helemaal niet volgens de regels deed. Hij liep bij willekeurige bedrijven binnen en informeerde daar of er werk voor hem was. Daarna vroeg hij aan een aanwezige persoon of hij of zij een door zijn advocaat opgesteld formulier wilde ondertekenen en/of stempelen ten bewijze dat hij daadwerkelijk gesolliciteerd had. Dit zijn echter per definitie allemaal open sollicitaties en geen gerichte sollicitaties op openstaande vacatures, wat binnen de schuldsaneringsregeling wel vereist is. Een verlenging acht de bewindvoerder dan ook weinig zinvol.
3.9.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd nog het navolgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder weet niet wanneer [appellant] exact de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken omdat verschillende instanties verschillende geboortedata hanteren variërend van [datum 1] , [datum 2] en [datum 3] 1955. [appellant] stelt zelf op [datum 4] 1955 geboren te zijn, wat zou betekenen dat hij vanaf 22 augustus 2021 voor een AOW-uitkering in aanmerking komt. Het is juist dat er een betalingsregeling met het CJIB loopt. Deze vordering was aanvankelijk € 1.079,00 en is nu nog, afgerond, € 426,00. Voor het betalen van het salaris van de bewindvoerder resteert na alle extra aflossingen per maand een bedrag van € 30,00. Tot slot geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] wel erg verstrekkende gevolgen zal hebben. Zij bepleit dan ook een verlenging om [appellant] daarmee een allerlaatste kans te gunnen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam vast komen te staan dat [appellant] , ondanks herhaalde aansporingen en waarschuwingen van zowel zijn bewindvoerder, zijn beschermingsbewindvoerder als de rechter-commissaris, zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen nog steeds niet naar behoren nakomt. Hij is na kennisname van het vonnis waarvan beroep d.d. 10 november 2020 uit eigen beweging geheel gestopt met solliciteren en heeft zijn bewindvoerder hieromtrent niet geïnformeerd. Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de bewindvoerder ook in het geheel niet op de hoogte was van het feit dat [appellant] een betalingsregeling met het CJIB getroffen had. Daarbij komt dan nog het achterwege laten van informatie op voorhand aan de bewindvoerder over de verhuizing. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
Voorafgaand aan voornoemd vonnis solliciteerde [appellant] in het geheel niet conform de van toepassing zijnde Recofa-regels, hoewel deze regels hem bij herhaling zijn uitgelegd en hij ook meermaals ten aanzien van het niet, dan wel op een onjuiste wijze solliciteren gewaarschuwd is. [appellant] bezocht uit eigen beweging en naar het hof begrijpt onaangekondigd bedrijven en informeerde daar naar werk. Dat zijn per definitie open sollicitaties. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar echter gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus.
Dat [appellant] niet in staat zou zijn tot solliciteren overeenkomstig de richtlijnen is bij gebrek aan deskundige informatie hierover niet vast komen te staan.
Verder heeft [appellant] , zoals ook door hem is erkend, een aanzienlijke boedelachterstand laten ontstaan. Ook de afdrachtverplichting is derhalve niet naar behoren door hem nagekomen.
3.10.3.
Voorts is vast komen te staan, te meer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend en toegelicht, dat [appellant] nieuwe, en gelet op zijn vrij te laten bedrag bovendien als bovenmatig aan te merken nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Gelet op de aard van deze schulden en de daaraan ten grondslag liggende gedragingen, verkeersboetes voor het met een motorvoertuig overschrijden van de ter plekke geldende maximumsnelheid, kan [appellant] het ontstaan hiervan extra worden verweten. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep legde [appellant] tijdens zijn toelichting ten aanzien van het ontstaan van deze schulden bovendien een mate van onverschilligheid aan de dag welke naar het oordeel van het hof op gespannen voet staat met de aard en het doel van de wettelijke schuldsaneringsregeling en derhalve maar weinig blijk geeft van een saneringsgezinde grondhouding. Alhoewel hij toegeeft 50 km te hebben gereden waar slechts 30 km is toegestaan, voegt [appellant] daaraan toe dat hij niets aan de boetes kan doen. Hij geeft ook daarmee ook geen blijk van een saneringsgezinde houding. Het hof wijst er voorts op dat bij dit gedrag het risico groot is dat er opnieuw schulden door verkeersboetes zullen ontstaan.
3.10.4.
Het hof acht sprake van aan [appellant] toerekenbare tekortkomingen. Het hof is van oordeel dat niet, althans onvoldoende onderbouwd, is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
Van een schone lei, althans een voortzetting van de schuldsaneringsregeling zonder verlenging met nog een uitzicht op een schone lei, zoals primair door [appellant] verzocht, kan naar het oordeel van het hof geen sprake zijn.
3.10.5.
Voor zover om verlenging is verzocht teneinde de boedelachterstand in te lopen en nieuwe schulden weg te werken geldt het volgende.
Het hof heeft geconstateerd dat [appellant] ten aanzien van het volledig inlopen van zijn boedelachterstand en afbetalen van zijn nieuwe schulden geen (deugdelijk onderbouwd) plan van aanpak heeft overgelegd. Hij heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep weliswaar de actuele (rest)hoogte van zijn schulden medegedeeld, alsmede aangegeven welke bedragen hij hierop aflost, maar informatie met betrekking tot de actuele hoogte van zijn uitkering, de datum waarop hij een AOW-uitkering zal kunnen gaan genieten en hoe hoog deze uitkering dan zal zijn ontbreken. Daar komt bij dat de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van voornoemde zitting aangegeven heeft dat er maandelijks voor het betalen van het salaris van de bewindvoerder na alle (extra) aflossing en bedrag van € 30,00 resteert, terwijl het salaris van de bewindvoerder in werkelijkheid € 56,00 bedraagt.
3.10.6.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten, het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat en [appellant] bij herhaling door zowel zijn bewindvoerder, zijn beschermingsbewindvoerder als de rechter-commissaris is aangespoord en gewaarschuwd acht het hof ook geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem verzocht, te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand - voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellant] niet is overgelegd - ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd.
3.10.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en C.M. Molhuysen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.