ECLI:NL:GHSHE:2021:492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.284.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader, die samen met de moeder het gezamenlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen uitoefende, verzoekt om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de moeder over de kinderen. De vader heeft sinds maart 2019 geen contact meer met de kinderen en vreest dat er sprake is van ouderverstoting. Hij verzoekt het hof om een raads- of deskundigenonderzoek naar de situatie van de kinderen en om een informatieregeling zodat hij op de hoogte blijft van hun welzijn.

De moeder verzet zich tegen de verzoeken van de vader en stelt dat de kinderen geen contact willen met de vader. De raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken bij de zaak en pleit voor een onderzoek naar de weerstand van de kinderen tegen contact met de vader. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een raadsonderzoek en zal de verdere behandeling van de zaak pas na ontvangst van het rapport en advies van de raad voortzetten. De beslissing van het hof is pro forma vastgesteld op 18 mei 2021, waarbij het hof de raad verzoekt om tijdig rapport uit te brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 februari 2021
Zaaknummer: 200.284.932/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/353208 / FA RK 19-5378
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. A. Elias.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 16 oktober 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 19 oktober 2020, heeft de vader verzocht:
- in incident: om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor de duur van de hoger beroepsprocedure de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ten aanzien van de gezagsbeslissing te schorsen in afwachting van de uitkomst van de appelprocedure;
- in hoger beroep: de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het inleidende verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag af te wijzen, dan wel alvorens op de inleidende verzoeken van de moeder te beslissen de raad dan wel een nader te noemen deskundige te gelasten een (beschermings)onderzoek te doen naar de situatie van [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] ;
II. de moeder te gelasten om de vader, zowel in de situatie dat hij het ouderlijk gezag behoudt als in de situatie dat hem dit ontnomen wordt, in ieder geval iedere maand per e-mail te voorzien van een document ter grootte van ten minste een half A4 met informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ten aanzien van ten minste de volgende onderwerpen:
  • gezondheid, waaronder begrepen ingezette behandeltrajecten;
  • schoolprestaties, waaronder begrepen een kopie van hun rapporten;
  • hobby’s en sport;
waarbij de moeder de vader tevens maandelijks voorziet van twee recente foto’s van ieder kind;
III. dan wel een zodanig andere beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht,
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift van 28 november 2020, ingekomen bij het hof op 29 november 2020, heeft de moeder verzocht zowel in het incident als in hoger beroep de verzoeken van de vader af te wijzen als zijnde onvoldoende onderbouwd dan wel ongegrond, dan wel enig andere beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.3.
Dit hof heeft bij beschikking van 17 december 2020 het verzoek van de man in het incident toegewezen en de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 7 juli 2020, ingekomen bij het hof op 2 december 2020;
- de brief van de raad van 30 oktober 2020, ingekomen bij het hof op 2 november 2020;
- het V6-formulier van 19 januari 2021 van de advocaat van de vader, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden is met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006 (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
Voorafgaand aan de bestreden beschikking hadden de ouders het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Ten tijde van de echtscheiding hebben de ouders afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft het ouderschapsplan gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 11 maart 2011. In het ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hun hoofdverblijf zullen hebben bij de moeder en daarnaast zijn zij een zorgregeling tussen de kinderen en de vader overeengekomen.
3.4.
De ouders en [minderjarige 1] hebben op 27 januari 2017 een overeenkomst gesloten waarin afwijkende afspraken zijn gemaakt voor het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen aan de moeder toekomt;
- bepaald dat de moeder, in ieder geval totdat [minderjarige 2] zestien jaar wordt, vier keer per jaar (januari, april, juli en oktober) aan de vader ten minste één goed gelijkende foto van [minderjarige 2] dient te sturen;
- de beslissing met betrekking tot het gezag en de foto van [minderjarige 2] uitvoerbaar bij voorraad
verklaard.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader acht een raads/deskundigenonderzoek dringend noodzakelijk nu de vader zonder voor hem verklaarbare reden sinds 10 maart 2019 plotseling geen contact meer heeft met de kinderen en zich ernstige zorgen maakt over hun ontwikkeling. De vader vreest dat er sprake is van ouderverstoting, en de achtergrond van de afwijzende houding van de kinderen richting de vader dient nader onderzocht te worden. Het hof heeft de verplichting op grond van het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91), artikel 3 IVRK en 8 EVRM de maatregelen te nemen om de ouder te bewegen tot het naleven van de zorgregeling. Toewijzing van het verzoek van de moeder zal veel meer zorgen opleveren en de kinderen zullen verder van de vader vervreemden. Ook dient per kind getoetst te worden of het in hun belang is de verzoeken toe te wijzen. De vader wil graag dat er een informatieregeling door het hof wordt vastgelegd, zodat hij verzekerd is van regelmatige informatie over en een foto van de kinderen.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De kinderen vinden dat de vader te kort schiet in zijn zelfreflectie. De vader legt de schuld bij iedereen (voornamelijk bij de moeder), maar niet bij zichzelf. De moeder volgt de wens van de kinderen nu zij blijven herhalen dat zij geen contact willen met de vader. De discussie speelt al jaren en de kinderen voelden zich door de rechtbank eindelijk gehoord. Zelfs het dragen van de achternaam van de vader, voelt voor hen als een last. De kinderen voelen zich nu zelfstandig en zekerder in een leven zonder contact met de vader.
Ondanks dat de moeder zich niet kan vinden in de door de man verzochte informatieregeling, zal zij de vader wel periodiek blijven informeren over het welzijn van de kinderen.
3.8.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. Een raadsonderzoek is nodig om te onderzoeken waar de weerstand van de kinderen tegen het hebben van contact met de vader vandaan komt en in hoeverre de ouders en de kinderen hierin verder geholpen kunnen worden. Indien het gezag van de vader over de kinderen nu beëindigd wordt, krijgen de kinderen daar in de toekomst veel last van en het geeft op dit moment een verkeerd signaal aan de kinderen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn blijven uitoefenen.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken
dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.4.
Het hof stelt vast dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, gelet op het feit dat er sinds maart 2019 geen contact meer is tussen de vader en de kinderen. Beoordeeld moet worden of er gronden zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft partijen op de mondelinge behandeling – na een schorsing voor beraad – reeds voorgehouden zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht te achten om daarover een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • is er bij handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten valt dat daar binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen?
  • is wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk?
  • waar komt de weerstand van de kinderen tegen het hebben van contact met hun vader vandaan en hoe kunnen de kinderen én de ouders individueel en/of gezamenlijk ondersteund worden?
  • welke andere feiten of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gekomen en zijn wel van belang om in het advies te vermelden?
3.9.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.9.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot
18 mei 2021.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.4. t/m 3.9.6. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 18 mei 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.P. de Beij en is 18 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.