In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 juli 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak of, subsidiair, een lagere straf.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2017 te Breda, samen met anderen, een omgebouwd alarmpistool en een pistoolmitrailleur met bijbehorende munitie voorhanden had. Dit werd aangetoond door DNA-onderzoek, waaruit bleek dat het DNA van de verdachte op beide wapens was aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij feitelijke macht over deze wapens had. Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 324 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.