ECLI:NL:GHSHE:2021:4283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
20-002476-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belediging van buitengewoon opsporingsambtenaren door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en belediging van meerdere buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA's) en van het opzettelijk beschadigen van een politieauto. De feiten vonden plaats op 23 juli 2020, toen de verdachte, na eerder beboet te zijn voor vissen in verboden gebied, in conflict kwam met de BOA's die hem controleerden. De verdachte heeft hen bedreigd met de woorden "Ik sla je kop eraf" en "Ik maak je af", wat leidde tot een gevoel van ernstige bedreiging bij de BOA's. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging, terwijl deze belediging werd aangedaan aan ambtenaren in de uitoefening van hun functie. De verdachte is vrijgesproken van de bedreiging van een derde BOA, omdat niet bewezen kon worden dat hij ook tegen deze persoon bedreigende woorden heeft geuit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002476-20
Uitspraak : 24 december 2021
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-191713-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging en, te dien aanzien, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
De verdediging heeft:
‒ vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit;
‒ zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
‒ verzocht aan de verdachte geen taakstraf op te leggen;
‒ verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde 1] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland) en/of [benadeelde 2] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar Rijkswaterstaat) en/of [benadeelde 3] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sla je kop eraf” en/of “Ik sla je dood” en/of “Ik maak je af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk (een) ambten(a)ren, te weten [benadeelde 1] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland) en/of [benadeelde 2] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar Rijkswaterstaat) en/of [benadeelde 3] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: “Nazi” en/of “Vuile Kankerlijer” en/of “Vieze Rat” en/of “Vuile hoer” en/of “Kankerhond”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk de deur van een politieauto, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [benadeelde 1] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland) en [benadeelde 3] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] en [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sla je kop eraf” en/of “Ik sla je dood” en/of “Ik maak je af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 23 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk ambtenaren, te weten [benadeelde 1] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland) en [benadeelde 2] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar Rijkswaterstaat) en [benadeelde 3] (Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de regionale uitvoeringsdienst Zeeland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Nazi” en/of “Vuile Kankerlijer” en/of “Vieze Rat” en/of “Vuile hoer” en/of “Kankerhond”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op 23 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk de deur van de politieauto, die aan Politie Nederland toebehoorde, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de tenlastegelegde bewoordingen door de verdachte zijn geuit in een ‘sfeer van emotionele ontlading’ en niet onder zodanige omstandigheden dat bij de drie buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: BOA’s) – die als professionals hiertegen weerstand zouden moeten kunnen bieden – de redelijke vrees kan zijn ontstaan dat zij daadwerkelijk het leven zouden kunnen verliezen. Die vrees is door hen bovendien niet geconcretiseerd. Ook het opzet van de verdachte was daarop niet gericht. Derhalve is niet voldaan aan de aan bedreiging gestelde vereisten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen laten en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte was een dag voor het tenlastegelegde in Westenschouwen beboet voor het vissen in verboden gebied. De volgende dag ziet BOA [benadeelde 2] de verdachte door zijn verrekijker weer vissen op deze locatie. Met zijn collega’s, de BOA’s [benadeelde 3] en [benadeelde 1] die beiden in uniform gekleed waren, zijn zij naar de locatie gegaan. De BOA’s waren op dat moment belast met de controle op de Visserijwet en de Waterwet. Ter plaatse zag [benadeelde 2] een tas staan. Toen hij aan andere aanwezigen vroeg van wie de tas was, kwam de verdachte vloekend in zijn richting. De verdachte zei: ”Godverdomme dat is mijn tas, waarom moeten jullie altijd mij hebben.” Vervolgens is aan de verdachte gevorderd om zijn medewerking te verlenen aan een controle. De verdachte verklaart hierover: “Ik was er toen al klaar mee.” Hij weigerde zijn medewerking te verlenen. Vanaf dat moment heeft de verdachte meerdere beledigingen en bedreigingen geuit.
Uit de door de verdachte afgelegde verklaring volgt dat hij op 23 juli 2020 tegen de BOA’s onder meer heeft gezegd: “Ik sla je kop eraf, ik sla je dood (…) en ik maak je af.”
Deze door de verdachte geuite woorden zijn ook door de BOA’s [benadeelde 3] en [benadeelde 1] gehoord. Uit de aangifte van [benadeelde 3] volgt dat de verdachte verbaal agressief in hun richting was, dat hij de verdachte, naast beledigingen, onder andere heeft horen zeggen: “Ik sla je kop eraf, ik sla je dood, ik ben de duivel, je weet niet wie je voor je hebt, ik heb al 5 jaar in de bak gezeten, ik sloop je helemaal zielig mannetje” en dat de verdachte woorden van gelijke strekking bleef herhalen in zijn richting. [benadeelde 3] voelde zich hierdoor ernstig bedreigd. Hij heeft verklaard dat hij ervan overtuigd was dat de verdachte in staat is om zijn dreigementen uit te voeren. Voorts heeft [benadeelde 3] verklaard dat de verdachte even later agressief op hem af kwam, dat hij toen dacht dat de verdachte hem iets wilde aandoen en dat hij zag dat de verdachte grote ogen had en figuurlijk stond te schuimbekken. [benadeelde 3] is toen in de gevechtshouding gaan staan en bleef in die houding achteruit lopen, omdat de verdachte agressief op hem af bleef komen.
Uit de aangifte van [benadeelde 1] volgt dat hij hoorde dat de verdachte tegen hem en zijn collega [benadeelde 3] begon te schelden en hen begon te bedreigen. De verdachte was buitengewoon intimiderend, agressief en ging enorm tekeer. De verdachte stond op neusafstand van hen vandaan te briesen. Hierop heeft [benadeelde 1] de noodknop van de portofoon, waarmee zij in verbinding staan met de meldkamer van de politie, ingedrukt. Hij heeft de situatie doorgegeven en om assistentie verzocht. Vanwege de stress op dat moment kan [benadeelde 1] zich de exacte woorden en volgorde daarvan niet meer precies herinneren, maar volgens [benadeelde 1] heeft de verdachte in ieder geval geschreeuwd dat hij hun kop er af zou slaan, hen kapot zou slaan en hen dood zou maken. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij zich door de verdachte bedreigd voelde en dat hij ook zeker bang was dat de verdachte hem en zijn collega aan zou vallen en iets aan zou doen. Dat is ook de reden dat hij de noodknop heeft ingedrukt. Ten slotte volgt uit de aangifte van [benadeelde 1] dat nadat tegen de verdachte was gezegd dat hij was aangehouden en [benadeelde 1] zijn voet voor verdachtes fiets zette om te voorkomen dat verdachte zich aan de aanhouding zou onttrekken, [benadeelde 1] zag en hoorde dat de woede van de verdachte zich op hem richtte. Hij hoorde dat de verdachte allerlei doodsverwensingen naar zijn hoofd slingerde en dat de verdachte hem wat aan zou doen. [benadeelde 1] heeft verklaard zeker te weten dat de verdachte verschillende keren “ik maak je af” heeft geroepen en allerlei variaties daarop.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaringen van [benadeelde 3] en [benadeelde 1] , die bovendien steun vinden in elkaar en in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De in de tenlastelegging genoemde uitlatingen van de verdachte zijn in het algemeen bij uitstek geëigend om de redelijke vrees voor een misdrijf tegen het leven gericht bij de bedreigden op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder deze uitingen door de verdachte zijn gedaan, zoals die blijken uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, dusdanig dat die vrees bij aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 1] ook redelijkerwijs kon ontstaan. Ten aanzien van die omstandigheden neemt het hof nog in aanmerking dat de situatie voor de BOA’s zo bedreigend was dat [benadeelde 1] zich genoodzaakt voelde om de noodknop in te drukken en [benadeelde 3] een gevechtshouding heeft aangenomen en in die houding achteruit is blijven lopen, terwijl de verdachte agressief op hem af bleef komen.
Door, onder de omstandigheden zoals die blijken uit de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen, aan [benadeelde 3] en [benadeelde 1] de in de tenlastelegging genoemde woorden toe te voegen heeft de verdachte – minst genomen – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de BOA’s de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De omstandigheid dat deze uitlatingen in een mogelijke ‘sfeer van emotionele ontlading’ door de verdachte zijn gedaan, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af en maakt het vorenstaande niet anders. Het hof volgt de verdediging ook niet in de stelling dat [benadeelde 3] en [benadeelde 1] vanuit hun functie en professionaliteit weerstand moeten kunnen bieden aan dergelijke gevoelens, temeer nu zij als BOA niet geweldsbevoegd en onbewapend zijn.
Anders dan de verdediging, maar met de politierechter en de advocaat-generaal, is het hof derhalve van oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn geuit, dat bij [benadeelde 3] en [benadeelde 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen laten. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze twee BOA’s heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof zal de verdachte daarentegen vrijspreken van het bedreigen van BOA [benadeelde 2] . Uit de verklaring van [benadeelde 2] volgt dat ook hij zich door de verdachte bedreigd heeft gevoeld. [benadeelde 2] verklaart daarover onder meer: “ [verdachte] kwam vloekend van achter uit die auto in mijn richting gelopen (…) hierop komt [verdachte] bijna neus aan neus voor mij staan ik denk dat zijn gezicht 10 centimeter voor mij stond, ik voelde mij echt heel bedreigd toen [verdachte] zo dichtbij mij kwam staan”. Naar het oordeel van het hof is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte de door hem gebezigde woorden – te weten: “Ik sla je kop eraf” en “Ik sla je dood” en “Ik maak je af” – ook jegens [benadeelde 2] heeft geuit. In ieder geval volgt uit de verklaringen van [benadeelde 2] niet dat de tenlastegelegde verbale bedreigingen hem hebben bereikt. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat uit het dossier volgt dat de BOA’s zich gedurende de gebeurtenissen niet steeds gedrieën in de nabijheid van de verdachte bevonden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van:

1.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

en

2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van meerdere BOA’s. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de betreffende ambtenaren en heeft de BOA’s in de uitoefening van hun taken belemmerd. Dergelijk agressief en onbehoorlijk gedrag jegens BOA’s is zeer kwalijk. Daarnaast heeft de verdachte de deur van een politieauto beschadigd en daarmee heeft hij laten zien evenmin respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2021, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Uit dit uittreksel blijkt voorts dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook daarmee heeft het hof rekening gehouden. Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende, acht het hof een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van 1 dag voorarrest, passend en geboden. Hoewel de raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de verdachte geen taakstraf zou kunnen verrichten, is het hof niet gebleken dat de verdachte daartoe medisch gezien niet in staat zou zijn. Het hof schuift die stelling van de verdediging derhalve ter zijde. Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat een taakstraf van deze lagere duur dan gevorderd voldoende recht doet aan de aard en ernst van de feiten en passend is bij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] hebben in eerste aanleg elk een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vorderingen zijn bij vonnis waarvan beroep telkens tot een bedrag van € 250,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zijn de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De drie benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van hun vorderingen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de drie benadeelde partijen als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, telkens tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partijen hebben elk in hun aangifte te kennen gegeven dat zij zich in hun eer en goede naam aangetast voelen door de beledigingen van de verdachte en dat de verdachte hen door zijn gedrag angst heeft ingeboezemd. Het hof is derhalve van oordeel dat de door verdachte veroorzaakte immateriële schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Met de politierechter en de advocaat-generaal, acht het hof daarvoor telkens een bedrag van € 250,00 toewijsbaar. Voor het meer gevorderde dienen de vorderingen van de benadeelde partijen te worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de vorderingen telkens tot een bedrag van € 250,00 toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2020, zijnde de pleegdatum.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen, ten tijde van het wijzen van dit arrest telkens begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] is toegebracht, telkens tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet telkens aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 63, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op 23 juli 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op 23 juli 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op 23 juli 2020.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 24 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.