6.2.De rechtbank heeft in rov. 2.1 t/m 2.5 van het beroepen vonnis de feiten vastgesteld. Deze feitenvaststelling is niet betwist, zodat deze feitenvaststelling ook in hoger beroep uitgangspunt is. Dit feitenoverzicht wordt hierna herhaald en aangevuld met andere relevante feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd vaststaan.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
6.2.1.Partijen zijn deelgenoten in de thans nog gedeeltelijk onverdeeld gebleven nalatenschap van de op 31 december 2007 overleden [moeder van appellanten en geintimeerde 1, 3 en de overleden zoon] . [moeder van appellanten en geintimeerde 1, 3 en de overleden zoon] was de moeder van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] , [appellanten] alsmede van de reeds overleden zoon [naam overleden zoon] . [naam overleden zoon] was getrouwd met [geïntimeerde 2] , die in deze procedure optreedt als gemachtigde van de uit hun huwelijk geboren, in de kop van dit arrest genoemde, kinderen.
6.2.2.Tussen [geïntimeerden] enerzijds en [appellanten] anderzijds is reeds een eerdere procedure aanhangig geweest over de verkoop(prijs) van de tot de nalatenschap behorende ouderlijke woning. In die procedure is op 14 juli 2010 een tussenvonnis en op 27
juli 2010 een eindvonnis gewezen. Tevens hebben partijen in die procedure ter zitting van 29 juni 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter regulering van de voortgang van de procedure.
6.2.3.In de vaststellingsovereenkomst is onder meer, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“10. Aan de door de koper aan te wijzen notaris wordt bij deze volmacht gegeven door de erfgenamen om de opbrengst van de woning over te maken op de kwaliteitsrekening van notaris [notaris] te [plaats] . Notaris [notaris] wordt gemachtigd om deze opbrengst, minus een in depot te houden bedrag van
€ 30.000,00, onder de erfgenamen in gelijke delen te verdelen na aftrek van alle kosten. Als zodanige kosten zijn in elk geval aan te merken de kosten van [Makelaardij] Makelaardij alsmede de opgave van de beheerskosten, zoals deze door mr. H. P. Janssen-Wikkers aan de notaris zullen worden opgegeven.
11. Mevrouw [appellante] zal rekening en verantwoording doen van de beheerskosten, die zij na het overlijden van mevrouw van [moeder van appellanten en geintimeerde 1, 3 en de overleden zoon] tot aan de levering van de onroerende zaak heeft voldaan.
12. Het in depot blijvende bedrag van € 30.000,- (waarover partijen in geschil zijn met betrekking tot de waardepapieren) zal worden uitgedeeld als in de onderhavige procedure bij afzonderlijk vonnis wordt beslist, inclusief het recht om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Bij deze verlenen de erfgenamen aan notaris [notaris] volmacht om dat bedrag overeenkomstig de onherroepelijke rechterlijke beslissing uit te delen.
(…)
15. De rechtbank zal bij afzonderlijke vonnissen beslissen over de benoeming van de deskundige alsmede over de in reconventie ingediende claim betreffende de waardepapieren.”
6.2.4.In het vonnis van 14 juli 2010 heeft de rechtbank overwogen dat, onder de in dat vonnis nader vermelde omstandigheden, aan de stellingen van [appellanten] ten aanzien van de toonderpapieren en de leningen voorbij moet worden gegaan, hetgeen betekent dat de rechtbank de waarde van de toonderpapieren en de leningen niet in de verdeling zal betrekken. Bij eindvonnis van 27 juli 2010 heeft de rechtbank vervolgens de verdeling van de nalatenschap van moeder gelast op de wijze zoals de erfgenamen in de vaststellingsovereenkomst van 29 juni 2010 met elkaar zijn overeengekomen.
6.2.5.De ouderlijke woning is inmiddels op 23 januari 2015 aan derden verkocht en geleverd.
6.2.6.[appellante] heeft een voorlopige lijst van de beheerskosten opgesteld, getiteld “De Erven van [moeder van appellanten en geintimeerde 1, 3 en de overleden zoon] [adres] [woonplaats] : Beheerskosten 2008-2015”, gedateerd 3 januari 2015 en bestaande uit 24 pagina’s (prod. 7 inl. dagv.).
[geïntimeerden] hebben daarop gereageerd met een schrijven, genaamd “Beoordeling kosten [appellante] datum 5 maart 2015” (prod. 9 inl. dagv.). Deze beoordeling bevat een drietal lijsten : een JA-lijst (5 pagina’s), NEE-lijst (1 pagina) en NVT-lijst (2 pagina’s).
[appellante] heeft vervolgens op 6 april 2015 een definitieve lijst opgesteld, bestaande uit 26 pagina’s, met daarbij gevoegd een toelichting “
Beoordeling van de NEE-posten van het document “Beoordeling kosten [appellante] datum 5 maart 2015”, eveneens gedateerd 6 april 2015 (prod. 8 inl. dagv.) .
6.2.7.[appellante] heeft bij de notaris opgave gedaan van de beheerskosten.
6.2.8.Bij brief van 23 februari 2016 heeft de notaris gereageerd op een verzoek van de advocaat van [geïntimeerden] en daarin opgemerkt dat, alhoewel hij graag tot afwikkeling (uitkering en opheffing) van het depot wil overgaan, hij zich op het standpunt stelt dat voor opheffing van het depot een eensluidende opdracht van alle partijen nodig is dan wel een uitspraak van de rechter.
De procedure in eerste aanleg
6.3.1.Daarop hebben [geïntimeerden] bij dagvaarding van 1 juli 2016 [appellanten] in rechte betrokken en gevorderd (samengevat) dat de rechtbank:
de beheerskosten vaststelt conform de door hen geaccrediteerde lijst van geaccepteerde beheerskosten en dat aan [appellante] ter zake de beheerskosten een bedrag van € 26.874,74 toekomt;
[appellanten] zal veroordelen om hun medewerking te verlenen aan de opheffing en uitkering onder alle erfgenamen in gelijke delen van de depotgelden ter waarde van
€ 30.000,00 dan wel voor zover zij, of een van hen, geen medewerking verleent aan de voor de opheffing van het depot noodzakelijke wilsverklaring deze wilsverklaring kan worden vervangen door het door de rechtbank te wijzen vonnis;
[appellanten] veroordeelt in de kosten van het geding.
6.3.2.Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij zich niet kunnen verenigen met de door [appellante] bij de notaris opgevoerde beheerskosten. Zij stellen dat [appellante] heeft nagelaten rekening en verantwoording af te leggen dan wel dit in onvoldoende mate heeft gedaan. Een deel van de kosten is door hen geaccepteerd, maar ten aanzien van de overige kosten zijn zij niet tot overeenstemming gekomen. Verder stellen zij dat van de kant van [appellanten] verzet is gerezen tegen de uitkering van de depotgelden waarna de notaris te kennen heeft gegeven dat daarvoor een eensluidende opdracht dan wel een uitspraak van de rechter noodzakelijk is.
6.3.3.[appellanten] hebben gemotiveerd verweer gevoerd en dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen. [appellanten] hebben op hun beurt in reconventie (samengevat) gevorderd dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat de beheerskosten worden vastgesteld op een bedrag van primair € 84.087,86, subsidiair € 74.166,86, meer subsidiair € 51.901,86, althans op een wijze als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
[geïntimeerde 1] veroordeelt tot betaling aan [appellante] van een bedrag van primair € 8.535,76, subsidiair € 6.551,56, meer subsidiair € 2.098,56;
de kinderen van [naam overleden zoon] en [geïntimeerde 2] veroordeelt tot betaling aan [appellante] van een bedrag van primair € 13.969,53, subsidiair € 11.985,33, meer subsidiair € 7. 532,33;
[appellant] veroordeelt tot betaling aan [appellante] van een bedrag primair € 13.765,17, subsidiair € 11.771,94, meer subsidiair € 7. 318,94;
[geïntimeerde 3] veroordeelt tot betaling aan [appellante] van primair € 15.249,13, subsidiair
€ 13.264,93, meer subsidiair € 8.811,93;
6. zowel primair als subsidiair [geïntimeerden] veroordeelt om hun medewerking tot verlenen aan de opheffing en uitkering van het depot ad € 30.000,00, welke uitkering inhoudt dat het depot in gelijke delen aan [appellanten] wordt uitgekeerd;
7. [geïntimeerden] veroordeelt in de kosten van de procedure.
6.3.4.[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Ook dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.5.De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast en deze heeft op 9 september 2017 plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakt proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
6.3.6.In het vonnis van 6 december 2017 heeft de rechtbank ten aanzien van de
beheerskosten(samengevat) overwogen:
- dat tussen partijen niets is afgesproken over een vergoeding voor de beheerskosten, dat vóór de vaststellingsovereenkomst evenmin is afgesproken wie het beheer zou voeren, maar dat [geïntimeerden] niet hebben betwist dat het merendeel van het beheer door [appellante] is gevoerd, dat de rechtbank het redelijk acht dat [appellante] voor de werkzaamheden voor het onderhoud van de woning, de tuin en de administratie enige vergoeding krijgt, maar dat een commerciële prijs zoals gevorderd niet gerechtvaardigd is en dat de rechtbank de vergoeding zelf vaststelt op € 500,- per jaar voor de periode vanaf het overlijden van moeder tot de levering van de woning (rov. 4.3);
- dat het door [geïntimeerden] op de beheerskosten in mindering gebrachte aandeel van 20% in de kosten van Essent et cetera gerechtvaardigd is aangezien vaststaat dat [appellante] geregeld met haar partner in de woning is verbleven (rov. 4.4);
- dat de kosten voor potgrond en planten van € 340,- in redelijkheid zijn gemaakt en daarom toewijsbaar zijn evenals de kosten voor de loodgieter van € 48,- (rov. 4.5 en 4.6);
- dat de gedeclareerde kadasterkosten niet ten laste van erfgenamen komen omdat deze aanpassing niet noodzakelijk was (rov. 4.7).
De rechtbank concludeert
in conventiedat de vordering sub 1 dient te worden afgewezen omdat [appellante] ter zake de beheerskosten meer toekomt dan het bedrag van € 26.874,74 (rov. 4.8). In het verlengde daarvan oordeelt de rechtbank
in reconventiedat voor recht zal worden verklaard dat de beheerskosten moeten worden vastgesteld op een bedrag van
€ 30.762,74 (€ 26.874,74 + 7 x € 500,- + € 340,- + € 48,-). De vordering van [appellanten] tot het bepalen van de door hen genoemde verdeling van de beheerskosten kan, afgezien van het feit dat de rechtbank tot vaststelling van een ander bedrag komt, niet worden toegewezen, omdat [appellant] niet in deze verdeling kan worden betrokken, aldus de rechtbank. Het is een vordering van [appellante] jegens alle andere erfgenamen, waarbij de wederpartij niet bestaat uit alle erfgenamen. [appellant] is niet als erfgenaam gedagvaard en kan evenmin ten aanzien van zichzelf een veroordeling vorderen (rov. 4.9).
6.3.7.Ten aanzien van de
depotgeldenheeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat de stelling van [appellant] en [appellante] niet juist is aangezien in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat de rechtbank bij vonnis zal beslissen
“over de in reconventie ingediende claim betreffende de waardepapieren.”Vervolgens is in het vonnis van 14 juli 2010 beslist dat deze claim buiten de verdeling zou blijven en is bij eindvonnis van 27 juli 2010 de verdeling gelast zoals op de comparitie van 29 juni 2010 overeenkomen. Nu tegen dat vonnis geen rechtsmiddel is ingesteld, was aan de vaststellingsovereenkomst voldaan, zodat de depotgelden konden worden uitgekeerd.
6.3.8.Daarop heeft de rechtbank
in conventie[appellanten] bevolen medewerking te verlenen aan de opheffing en uitkering onder alle erfgenamen in gelijke delen van het depot/depotgelden ter grootte van € 30.000,-, bepaald dat, indien [appellanten] , of een van hen, geen medewerking verlenen/verleent aan de opheffing van het depot, de ontbrekende, voor de opheffing noodzakelijke wilsverklaring, kan worden vervangen door de uitspraak van de rechtbank, het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventieheeft de rechtbank voor recht verklaard dat de beheerskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 30.762,74, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De grieven en de gewijzigde eis