Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Daar staat evenwel tegenover dat [de schuldenaar] voor zijn alcohol- en middelenverslaving bij de juiste instanties hulp gezocht heeft en blijkens de verklaringen van de behandelende stichting gedurende zijn behandeling ook een uiterst gemotiveerde indruk gemaakt heeft. Bovendien is deze behandeling (behoudens de nazorg in de vorm van de terugvalpreventiegroep) naar zeggen van [de schuldenaar] ook zo goed als afgerond en heeft [de schuldenaar] verklaard dat hij hij op dit moment (en al sinds de aanvang van zijn behandeling in de eerste helft van 2019) ook geen alcohol of verdovende middelen meer gebruikt.
Het hof merkt hierbij nadrukkelijk op dat ook alsdan een volledige toetsing aan alle criteria plaats zal vinden, dus niet uitsluitend ten aanzien van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw, maar zeker ook ten aanzien van sub b van voornoemd artikel, waarbij ten aanzien van dit laatste de ter zitting in hoger beroep aan de orde geweest zijnde belastingschuld ook dan nog een rol zal kunnen spelen.