ECLI:NL:GHSHE:2021:404

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.285.818_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar met verslavings- en psychische problematiek

In deze zaak gaat het om de toelating van een schuldenaar tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De schuldenaar, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.G. van Ek, heeft in hoger beroep het vonnis van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin zijn verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen, mede gezien zijn recente behandeling voor een ernstige alcohol- en middelenverslaving. De schuldenaar heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie inmiddels stabiel is en dat hij zich actief inzet voor zijn herstel.

Het hof heeft de zaak op 4 februari 2021 behandeld en heeft vastgesteld dat de schuldenaar recentelijk in behandeling is geweest voor zijn verslavingsproblematiek en dat hij momenteel ook een behandeling voor ADHD zal starten. Het hof concludeert dat, hoewel de schuldenaar op de goede weg is, er nog onvoldoende bewijs is dat zijn verslaving duurzaam beheersbaar is. Het hof heeft daarom besloten om de behandeling van de zaak aan te houden tot 28 juli 2021, zodat de schuldenaar de gelegenheid krijgt om aanvullende bewijsstukken over zijn behandeling en zijn inspanningen op de arbeidsmarkt te overleggen. Het hof benadrukt dat een premature toelating tot de schuldsaneringsregeling ernstige gevolgen kan hebben voor de schuldenaar, waaronder het risico van een voortijdige beëindiging van de regeling zonder schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 4 februari 2021
Zaaknummer : 200.285.818/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/281200 / FT RK 20/392
in de zaak in hoger beroep van:
[de schuldenaar] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [de schuldenaar] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 november 2020, heeft [de schuldenaar] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw oordelend , te bepalen dat hij alsnog zal worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Bij die gelegenheid is [de schuldenaar] , bijgestaan door mr. Van Ek, gehoord:
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2020;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [de schuldenaar] d.d. 16 december 2020 en 22 januari 2021;
- de ter zitting door de advocaat van [de schuldenaar] overgelegde stukken, te weten: een verklaring van de stichting Mondriaan te [plaats] d.d. 26 januari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
[de schuldenaar] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [de schuldenaar] blijkt een totale schuldenlast van € 137.689,02. Daaronder bevindt zich een preferente schuld aan de Belastingdienst van € 8.845,34. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [de schuldenaar] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [de schuldenaar] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.4. Uit een verklaring van Mondriaan van 2 september 2020 blijkt als volgt;
“Patiënt is sinds 16.01.2019 in behandeling binnen het zorgprogramma VZ Mondriaan
[plaats] . Hij werkt er op een gemotiveerde wijze aan stabilisatie en komt daarbij gemaakte
afspraken goed na. Naast dit proces gericht op controle van middelengebruik volgt hij een
co-behandeling binnen het zorgprogramma PsyQ ADHD”.
Uit voormelde alsmede uit hetgeen ter zitting is verklaard kan de rechtbank niet anders dan
concluderen dat onderhavig verzoek te vroeg is ingediend. Hoewel verzoeker op de goede
weg lijkt te zijn, is de situatie nog niet voldoende stabiel om aan alle regels van de
schuldsanering te kunnen voldoen. Als eerste wordt daarbij gedacht aan de sollicitatie- en
arbeidsplicht. Echter ook de overige verplichtingen in een schuldsaneringstraject mogen niet
onderschat worden en zullen de nodige inspanningen van verzoeker vragen. De rechtbank is
derhalve van oordeel dat de situatie momenteel onvoldoende bestendig is om de uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Gelet op
de zware verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt dient verzoeker
aan de stabilisatie van zijn situatie te werken. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing voor
verzoeker een grote teleurstelling betekent. Een premature toelating van verzoeker tot de
schuldsanering zou echter het aanzienlijke risico met zich brengen dat de
schuldsaneringsregeling (tussentijds) wordt beëindigd zonder toekenning van de schone lei
waarna verzoeker tien jaren moet wachten alvorens hij weer een beroep kan doen op de
schuldsaneringsregeling.”
3.4.
[de schuldenaar] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uit het bestreden vonnis blijkt dat [de schuldenaar] lijdt aan verslavings- en
psychische problematiek, waarvoor behandeling is ingezet bij Mondriaan. In eerste aanleg is
een verklaring van Mondriaan overgelegd waaruit blijkt dat het ingezette behandelingstraject
goed verloopt. De rechtbank constateert dat het onderhavige verzoek te vroeg is ingediend,
maar [de schuldenaar] wenst te benadrukken dat zijn toestand momenteel al stabiel is, juist vanwege de ingezette hulpverlening/behandeling. Zoals de rechtbank terecht opmerkt is de beslissing om hem niet toe te laten een grote teleurstelling voor [de schuldenaar] . Sterker nog, de verwachting is dat juist deze teleurstelling een terugslag zou kunnen gaan opleveren en
juist zijn motivatie om door te zetten zal aantasten.
3.5.
Hieraan is door en namens [de schuldenaar] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [de schuldenaar] geeft aan dat zijn behandeling voor zijn alcohol- en middelenverslaving op dit moment nog bestaat uit een tweewekelijks en een maandelijks consult en zich inmiddels in de afrondende fase bevindt met dien verstande dat hij nog wel voor onbepaalde tijd eenmaal per week een bijeenkomst zal bezoeken van een zogenoemde terugvalpreventiegroep. De behandeling met betrekking tot zijn ADHD-stoornis zal op korte termijn aanvangen, het betreft hier een wekelijkse behandeling in de avonduren die in zoverre aan zijn fulltime beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt niet in de weg staat. De vrijstelling van de sollicitatieplicht die [de schuldenaar] door de gemeente in het kader van zijn uitkering is verleend eindigt op 1 april 2021. Vanaf dat moment is [de schuldenaar] ook weer beschikbaar en in staat om een fulltime arbeidsbetrekking te gaan vervullen, met dien verstande dat hij wel enige fysieke beperkingen kent in verband met een tweetal versleten rugwervels, een gevolg van zijn voormalige werkzaamheden als tegelzetter. Op dit moment is [de schuldenaar] doende om parttime aan de slag te gaan in een administratieve functie binnen het bedrijf van een vriend.
Ook privé gaat het [de schuldenaar] thans een stuk beter. Hij heeft een stabiele relatie met wie hij per 1 februari a.s. ook zal gaan samenwonen en ook ziet hij zijn kind weer regelmatig. Financieel is zijn situatie ook stabiel, er zijn al geruime tijd geen nieuwe schulden meer ontstaan.
Met betrekking tot zijn schuld aan de Belastingdienst merkt [de schuldenaar] op dat deze ziet op een op zijn naam geregistreerd motorvoertuig dat ruim tien jaar geleden naar de sloop gebracht is, maar daarbij nimmer bij de RDW is afgemeld. Een bekende van [de schuldenaar] had dit voertuig voor hem naar de sloop gebracht en [de schuldenaar] was vergeten, waarschijnlijk mede vanwege de stress in combinatie met zijn ADHD-stoornis, om deze kennis om het vrijwaringsbewijs te vragen. De aanmaningen die hierop volgden hebben [de schuldenaar] nooit bereikt omdat hij op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats had. Pas in 2018, toen [de schuldenaar] bij de Gemeentelijke Kredietbank om hulp gevraagd had, kwam deze vordering aan het licht. De zaak is toen alsnog geregeld, maar de Belastingdienst bleek niet bereid om de ontstane vordering (met terugwerkende kracht) ook kwijt te schelden dan wel ambtshalve te verminderen.
Gevraagd naar zijn alcoholgebruik geeft [de schuldenaar] aan dat hij in het geheel niet meer drinkt. Slechts eenmaal heeft hij vorig jaar op een begrafenis van een naast familielid, bij wijze van toost op de overledene, een shotje Cointreau gedronken, maar dat heeft niet tot een terugval geleid en is volgens [de schuldenaar] ook echt bij die ene keer gebleven. Gevraagd naar zijn middelengebruik vertelt [de schuldenaar] dat hij, wanneer hij in het verleden dronken was, ook de neiging had om cocaïne te gebruiken. Om dit gebruik te bekostigen heeft hij veel van zijn bezittingen verkocht en is hij uiteindelijk ook op straat komen te staan. Hij gebruikt nu in het geheel geen verdovende middelen meer.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.6.2.
Vast staat dat [de schuldenaar] zeer recent behandeld is voor een ernstige en bovendien langdurige alcohol- en middelenverslaving. Ingevolge artikel 5.3.2. respectievelijk 5.3.3. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken 2021 en welke bepalingen uiting geven aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met verslavings- respectievelijk psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen alcohol en verdovende middelen meer gebruikt en de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht al enige tijd staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. De periode waarover de verslavingsproblematiek onder controle dient te zijn bedraagt ten minste één jaar, en voor de psychosociale problematiek pleegt daarbij te worden aangehaakt. Deze periode kan korter of langer zijn, afhankelijk van, onder meer, de ernst en duur van de verslaving. Dat de verslavings- en psychosociale problematiek onder controle zijn dient hoe dan ook te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [de schuldenaar] niet overgelegd. [de schuldenaar] heeft een drietal verklaringen van Mondriaan overgelegd (gedateerd 25 mei 2020, 2 september 2020 en 26 januari 2021), maar hieruit kan uitsluitend worden afgeleid dat [de schuldenaar] in behandeling is, gemotiveerd is en zijn afspraken goed nakomt en zelf ook verantwoordelijkheid voor zijn behandeling neemt. Er wordt echter niet verklaard of bevestigd dat de (voormalige) alcohol- en middelenverslaving van [de schuldenaar] inmiddels als (duurzaam) beheersbaar kan worden beschouwd.
3.6.3.
Daar komt bij dat [de schuldenaar] ook op korte termijn bij PsyQ een behandeling zal starten met betrekking tot zijn aandachtsdeficiëntie- en hyperactiviteitstoornis (ADHD). Nu deze behandeling in de avonduren zal plaatsvinden, zal deze echter als zodanig voor [de schuldenaar] geen beletsel vormen om een fulltime arbeidsbetrekking te gaan vervullen. Anderzijds is het wel zo dat het hof vooralsnog niet kan nagaan in welke vorm en mate deze stoornis een mogelijke kwalitatieve en/of kwantitatieve beperking van de arbeidsgeschiktheid van [de schuldenaar] met zich mee zou kunnen brengen, nu elke verklaring hieromtrent, vanwege het feit dat de behandeling nog moet aanvangen, vanzelfsprekend vooralsnog ontbreekt.
3.6.4.
Gelet op het vorengaande kan van een toelating van [de schuldenaar] tot de schuldsaneringsregeling dan ook vooralsnog geen sprake zijn. Daarbij merkt het hof nog op dat een premature toelating van [de schuldenaar] tot de schuldsanering het voor hem ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
Daar staat evenwel tegenover dat [de schuldenaar] voor zijn alcohol- en middelenverslaving bij de juiste instanties hulp gezocht heeft en blijkens de verklaringen van de behandelende stichting gedurende zijn behandeling ook een uiterst gemotiveerde indruk gemaakt heeft. Bovendien is deze behandeling (behoudens de nazorg in de vorm van de terugvalpreventiegroep) naar zeggen van [de schuldenaar] ook zo goed als afgerond en heeft [de schuldenaar] verklaard dat hij hij op dit moment (en al sinds de aanvang van zijn behandeling in de eerste helft van 2019) ook geen alcohol of verdovende middelen meer gebruikt.
3.6.5.
Daarnaast zal [de schuldenaar] binnenkort ook worden behandeld, althans intensief worden begeleid, met betrekking tot zijn ADHD-stoornis, waarbij het hof overigens opmerkt dat het hier een stoornis betreft die in beginsel, ook onbehandeld, niet per definitie aan de vervulling van een fulltime arbeidsbetrekking in de weg hoeft te staan. Door bereid te zijn om een dergelijke behandeling/begeleiding te gaan volgen geeft [de schuldenaar] er blijk van het beste uit zichzelf te willen halen en waar mogelijk zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Dit getuigt naar het oordeel van het hof van een in beginsel saneringsgezinde grondhouding.
3.6.6.
Mede gelet op het vorengaande, in combinatie met de algehele indruk die [de schuldenaar] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gemaakt heeft, is het hof van oordeel dat [de schuldenaar] zonder meer op de goede weg is -zeker gezien de situatie van waaruit hij kwam. Dit te meer nu ook zijn privésituatie weer meer stabiel te noemen is, hij duidelijk blijkt heeft gegeven van een gedegen inzicht in het ontstaan van zijn schuldenlast, en er recent, voor zover het hof thans bekend, ook geen nieuwe schulden ontstaan zijn. Het hof is derhalve van oordeel dat het gegeven de specifieke omstandigheden in deze zaak bij hoge uitzondering in de rede ligt om het verzoek van [de schuldenaar] op relatief korte termijn opnieuw en nader te beoordelen.
Deze beslissing neemt het hof in het bijzonder om aan [de schuldenaar] te laten zien dat zijn inspanningen zeer serieus worden genomen en om hem zo mogelijk te stimuleren om de door hem ingezette goede weg te blijven volgen en zijn behandeling zo mogelijk tijdig met het gewenste resultaat te voltooien.
3.6.7.
Met het oog hierop stelt het hof [de schuldenaar] in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, een rapportage van Mondriaan in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid dat de aldaar genoten behandeling voor de verslavingsproblematiek van [de schuldenaar] succesvol is afgerond (mogelijk met uitzondering van zijn wekelijkse deelname aan de terugvalpreventiegroep) en zijn verslaving ook als (duurzaam) beheersbaar mag worden beschouwd. Daarnaast stelt het hof [de schuldenaar] in de gelegenheid om, eveneens uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, een actuele rapportage met betrekking tot zijn behandeling bij PsyQ te overleggen, alsmede bewijzen van sollicitatieactiviteiten dan wel, indien [de schuldenaar] een (vaste) arbeidsbetrekking heeft weten te verwerven, een afschrift van zijn arbeidsovereenkomst en de salarisstroken van zijn tot dan toe ontvangen salaris. Voorts staat het [de schuldenaar] daarnaast natuurlijk vrij om andere stukken in het geding te brengen welke hij in het kader (van de onderbouwing) van zijn verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling van belang acht.
3.6.8.
Na ontvangst van deze stukken zal en dient het hof het verzoek van [de schuldenaar] opnieuw en nader te beoordelen. In beginsel zal alsdan geen nieuwe mondelinge behandeling plaatsvinden, tenzij het hof anders bepaalt.
Het hof merkt hierbij nadrukkelijk op dat ook alsdan een volledige toetsing aan alle criteria plaats zal vinden, dus niet uitsluitend ten aanzien van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw, maar zeker ook ten aanzien van sub b van voornoemd artikel, waarbij ten aanzien van dit laatste de ter zitting in hoger beroep aan de orde geweest zijnde belastingschuld ook dan nog een rol zal kunnen spelen.
3.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.6.7. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 28 juli 2021, PRO FORMA;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.