ECLI:NL:GHSHE:2021:403

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.275.167_01 en 200.275.167_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vrouw inzake partner- en kinderalimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Gulickx, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 december 2019, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 71,- per kind per maand en de verzoeken tot partneralimentatie waren afgewezen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.J. de Wit, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 388,58 per kind per maand en een partneralimentatie van € 3.075,- per maand. De man heeft verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat voor de beoordeling van de onderhoudsverplichtingen van de man de jaarstukken van zijn ondernemingen van belang zijn, welke nog niet beschikbaar waren. Partijen hebben afgesproken dat de man deze jaarstukken uiterlijk op 1 juli 2021 ter beschikking zou stellen aan de vrouw.

Het hof heeft in zijn beslissing bepaald dat de man met ingang van 1 december 2020 een voorlopige kinderalimentatie van € 400,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De zaak is pro forma aangehouden tot 1 augustus 2021, waarbij partijen het hof moeten informeren over de uitkomst van hun overleg over de alimentatieverplichtingen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar door de rechters E.M.C. Dumoulin, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.275.167/01 en 200.275.167/02
zaaknummer rechtbank : C/02/353465 FA RK 18-6911
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2021
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 10 december 2019, uitgesproken onder het hierboven genoemde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 5 maart 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 december 2019.
2.2.
De man heeft op 23 april 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Deze zaken zijn ter griffie van het hof geadministreerd onder de zaaknummers 200. 275.167/01 (hoofdprocedure) en 200.275.167/02 (voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
2.4.1.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 oktober 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 12 november 2010;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 november 2020 met de bijlagen 16 t/m 42, ingekomen op 13 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 november 2020 met de bijlagen 43 t/m 55, ingekomen op 13 november 2020;
- een journaalbericht van de vrouw van 13 november 2020 met bijlage, ingekomen op 13 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 november 2020 met als bijlagen leesbare exemplaren van eerder als productie 30 overgelegde loonstroken van de vrouw, ingekomen op 19 november 2020.
2.4.2.
De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw aan het hof van 18 november 2020, ingekomen ter griffie van het hof op 18 november 2020. De vrouw heeft in deze brief en met overlegging van drie berekeningen (productie 57 tot en met 59) haar verzoek ten aanzien van de partneralimentatie in de hoofdzaak vermeerderd van € 3.075,- per maand naar € 8.000,- per maand. Het hof heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling beslist dat op de vermeerdering van het verzoek geen acht wordt geslagen nu deze vermeerdering van het verzoek is gedaan kort voor, althans na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling. De producties 57 tot en met 59 zijn wel toegelaten, omdat deze eenvoudig zijn te doorgronden.
2.4.3.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de Akte overlegging producties als reactie op de door de vrouw ingebrachte stukken en vermeerdering van het verzoek, met als bijlagen de producties 9 tot en met 13, van de advocaat van de man aan het hof van 24 november 2020, ingekomen ter griffie van het hof op 24 november 2020. Het hof heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling beslist dat op de producties 9 tot en met 11 acht wordt geslagen worden, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn, waarmee de advocaten van partijen hebben ingestemd. Op de producties 12 en 13 wordt geen acht geslagen, omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig zijn te doorgronden zijn en de vrouw zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 30 december 2019 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] ,, geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw. Zij verblijven afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 71,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2020 op € 73,- per kind per maand. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) is afgewezen.
4.2
De grieven van de vrouw zien op de behoefte van de kinderen, op de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw, de behoefte van de vrouw en haar aanvullende behoefte.
Procedure 200.275.167/01
4.3.1.
De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de vastgestelde kinderalimentatie en de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie. De vrouw heeft verzocht, verkort weergegeven, te bepalen dat de man met ingang van 30 september 2019 een kinderalimentatie dient te voldoen van € 388,58 per kind per maand en een partneralimentatie van € 3.075, bruto per maand. Voorts heeft de vrouw op grond van artikel 843a Rv primair verzocht om afgifte van en subsidiair om inzage in financiële stukken van de ondernemingen waarin de man betrokken is, zoals verwoord onder punt 4. van het verzoek, waarnaar het hof verwijst.
Procedure 200.275.167/02
4.3.2.
Ook heeft de vrouw verzocht om voor de duur van het geding in hoger beroep voorlopige voorzieningen te treffen op grond van artikel 223 Rv en met ingang van 20 februari 2020 een partneralimentatie te bepalen van € 3.075,- per maand. De vrouw heeft voorts, verkort weergegeven, op grond van artikel 843a Rv primair verzocht om afgifte van en subsidiair om inzage in financiële stukken van de ondernemingen waarin de man betrokken is, zoals verwoord onder punt 2. van het verzoek, waarnaar het hof verwijst.
4.4.
De man heeft verzocht de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de beide zaken
5.1.
Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, en dat is tussen partijen niet in geschil, dat voor de vaststelling van de onderhoudsverplichtingen van de man en de beoordeling van behoefte en draagkracht, onder meer de jaarstukken over 2017 en de daaropvolgende jaren van de besloten vennootschappen van de man, in het bijzonder van [B.V. 1] B.V, [B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V. van belang zijn, welke jaarstukken op het moment van de mondelinge behandeling nog niet gereed waren. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de jaarstukken naar verwachting uiterlijk per 1 juli 2021 beschikbaar zullen zijn.
Mede gelet op het belang van de voornoemde financiële gegevens hebben partijen, na een korte schorsing van de mondelinge behandeling, het navolgende afgesproken:
- de man stelt uiterlijk 1 juli 2021 de jaarstukken 2017, 2018 en 2019 van [B.V. 1] B.V., [B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V. ter beschikking aan de vrouw;
- de man betaalt met ingang van 1 december 2020 een voorlopige kinderalimentatie aan de vrouw van € 400,- per kind per maand;
- de beide zaken worden bij het hof pro forma aan gehouden tot 1 augustus 2021.
Partijen dienen uiterlijk op 1 augustus 2021 aan het hof te berichten of zij in onderling overleg tot overeenstemming zijn gekomen ter zake de kinder- en partneralimentatie, dan wel dat het hof wordt verzocht om, op een of meerdere punten, en in één of in beide zaken een beslissing te geven.
5.2.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de man met ingang van 1 december 2020 aan de vrouw als
voorlopigebijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
zal voldoen een bedrag van € 400,- per kind per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt partijen tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof schriftelijk te informeren over de uitkomst/het verloop van het overleg tussen partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 1 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.A.R.M. van Leuven en
K.A. Boshouwers en is door mr. C.A.R..M. van Leuven op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.