ECLI:NL:GHSHE:2022:196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
200.275.167_01 en 200.275.167_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake partner- en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de verzoeken van de vrouw om partner- en kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.F.M. Gulickx, heeft in hoger beroep verzocht om een kinderalimentatie van € 800,- per kind per maand en een partneralimentatie van € 8.000,- per maand. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A.M.J. de Wit, heeft in de eerdere beschikking van de rechtbank een voorlopige kinderalimentatie van € 400,- per kind per maand toegewezen gekregen, met ingang van 1 december 2020.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2021 is gebleken dat de man in gebreke is gebleven met het overleggen van relevante jaarstukken van zijn vennootschappen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn draagkracht en de behoefte van de vrouw en kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van deze jaarstukken, ondanks eerdere toezeggingen. Hierdoor was het hof niet in staat om de behoefte en draagkracht van de man te beoordelen.

Het hof heeft de verzoeken van de vrouw tot kinderalimentatie en partneralimentatie toegewezen, met als ingangsdatum 1 januari 2020. De man is verplicht om € 800,- per kind per maand te betalen en € 8.000,- per maand aan de vrouw. De verzoeken van de vrouw in de zaak met zaaknummer 200.275.167/02 zijn afgewezen wegens gebrek aan belang. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.275.167/01 en 200.275.167/02
zaaknummer rechtbank : C/02/353465 FA RK 18-6911
beschikking van de meervoudige kamer van 27 januari 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel.

5.De beschikking d.d. 4 februari 2021

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat de man met ingang van 1 december 2020 aan de vrouw als
voorlopigebijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
zal voldoen een bedrag van € 400,- per kind per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
De verdere behandeling van de zaak is in afwachting van de uitkomst/het verloop van het overleg tussen partijen pro forma aangehouden tot 1 augustus 2021.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
6.2.
Het hof heeft na de hierboven genoemde beschikking van 2 februari 2021 kennisgenomen van de inhoud van:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 februari 2021 met als bijlage de brief van de advocaat van de vrouw aan het hof van 22 februari 2021 waarin de vrouw haar verzoek heeft gewijzigd in die zin dat zij verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw een kinderalimentatie dient te betalen van € 800,- per kind per maand en een partneralimentatie van € 8.000,- per maand, ingekomen op 22 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 juli 2021 met als bijlage het ouderschapsplan d.d. 1 juni 2021, ingekomen op 15 juli 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 november 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 november 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 november 2021 met bijlage, ingekomen op 24 november 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 november 2021 met als bijlage de akte overlegging producties 14 tot en met 23, ingekomen op 25 november 2021.
6.3.
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een journaalbericht van de zijde van de man van 13 december 2021 met als bijlage de brief van de advocaat van de man aan het hof 13 december 2021 met de producties 24 en 25. In die brief vermeldt de advocaat dat, in zijn beleving en die van de man, tijdens de mondelinge behandeling van 7 december 2022 aan partijen een termijn van twee weken is geboden om nadere stukken in te dienen.
Van toestemming aan partijen voor het alsnog toezenden van stukken aan het hof is geen sprake geweest. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de uitspraakdatum (27 januari 2022) aan partijen meegedeeld en daarbij uitsluitend vermeld dat het partijen uiteraard vrij stond na de mondelinge behandeling contact met elkaar op te nemen en eventueel stukken uit te wisselen om te trachten alsnog in onderling overleg tot overeenstemming te komen; eventuele overeenstemming diende vervolgens twee weken na de mondelinge behandeling aan het hof te worden meegedeeld.
Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

7.De verdere beoordeling

In de beide zaken
7.1.
In de beschikking van 4 februari 2021 heeft het hof onder meer overwogen:
“Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, en dat is tussen partijen niet in geschil, dat voor de vaststelling van de onderhoudsverplichtingen van de man en de beoordeling van behoefte en draagkracht, onder meer de jaarstukken over 2017 en de daaropvolgende jaren van de besloten vennootschappen van de man, in het bijzonder van [B.V. 1] B.V,
[B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V. van belang zijn, welke jaarstukken op het moment van de mondelinge behandeling nog niet gereed waren. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de jaarstukken naar verwachting uiterlijk per 1 juli 2021 beschikbaar zullen zijn. Mede gelet op het belang van de voornoemde financiële gegevens hebben partijen, na een korte schorsing van de mondelinge behandeling, het navolgende afgesproken:
- de man stelt uiterlijk 1 juli 2021 de jaarstukken 2017, 2018 en 2019 van [B.V. 1] B.V., [B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V. ter beschikking aan de vrouw;
- de man betaalt met ingang van 1 december 2020 een voorlopige kinderalimentatie aan de vrouw van € 400,- per kind per maand;
- de beide zaken worden bij het hof pro forma aan gehouden tot 1 augustus 2021”.
7.2.
Het hof constateert dat de man, ook bij de voortgezette mondelinge behandeling op
7 december 2021, in gebreke is gebleven met het overleggen van de voor de bepaling van behoefte en draagkracht relevante jaarstukken over 2017 en de daaropvolgende jaren van de besloten vennootschappen van de man, in het bijzonder van [B.V. 1] B.V, [B.V. 2] B.V. en [B.V. 3] B.V. - en van overige voor de bepaling van kinderalimentatie en partneralimentatie relevante (financiële) gegevens -, ondanks de toezegging van de man tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2020 dat de voormelde jaarstukken in juli 2021 voor handen zouden zijn.
De man heeft vóór de mondelinge behandeling van 7 december 2021weliswaar enige stukken in het geding gebracht, maar deze stukken vormen op zichzelf onvoldoende basis voor de bepaling van behoefte en draagkracht in deze zaak. De man heeft over geen enkel jaar jaarstukken aangeleverd. De man heeft geen afdoende verklaring kunnen geven voor het ontbreken van de jaarstukken, anders dan dat het concipiëren van de jaarstukken een complexe aangelegenheid is, dat hem de financiële middelen ontbreken om een accountant te betalen en dat hij thans, zowel privé als zakelijk, wordt bijgestaan in het kader van schuldhulpverlening. De man heeft die stelling echter in het geheel niet onderbouwd, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw wel op zijn weg had gelegen. De man heeft ook volstrekt onvoldoende toelichting gegeven op de (reden voor) verkoop van zijn onderneming(en) aan een derde partij.
Nu de jaarstukken vanaf 2017 van de ondernemingen van de man en ook overige adequate financiële gegevens van de man ontbreken, is het hof niet in staat behoefte en draagkracht te beoordelen, noch in verband met de vaststelling van kinderalimentatie, noch ter zake de vaststelling van partneralimentatie. Dit dient geheel voor rekening van de man dient te komen.
Het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd, zal het hof de primaire verzoeken van vrouw ter zake de kinderalimentatie en de partneralimentatie in de zaak met zaaknummer 200.275.167/01 (de hoofdzaak) toewijzen, zoals in het dictum van deze beschikking is weergegeven. Het hof gaat daarbij uit van de ingangsdatum 1 januari 2020, de datum waarmee partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd. Het hof wijst het verzoek van de vrouw met betrekking tot artikel 843a Rv af nu zij, gelet op de toewijzing van de verzoeken ter zake de kinderalimentatie en de partneralimentatie, geen belang meer heeft bij toewijzing van dat verzoek.
7.3.
Het hof zal ook het verzoek van de vrouw in de zaak met zaaknummer 200.275.167/02 (de voorlopige voorziening) wegens gebrek aan belang afwijzen.
7.4.
Het hof compenseert in de beide zaken de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit het huwelijk van partijen geboren minderjarige kinderen betreft en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
7.5.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.275.167/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 10 december 2019 uitsluitend voor zover het betreft de bijdrage van de man in de kosten van de minderjarige kinderen en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] ,, geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2018,
dient te voldoen een bedrag van € 800,- per kind per maand, de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2020 als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 8.000,- per maand, de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.275.167/02:
wijst af de verzoeken van de vrouw;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en E.P de Beij en is op 27 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.