In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de bijtelling voor privégebruik van een auto die aan een werknemer, de heer [B], ter beschikking was gesteld. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat er met de auto minder dan 500 kilometer privé was gereden. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 7 januari 2021 is gebleken dat de rittenregistratie die door belanghebbende was overgelegd niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rittenregistratie ontbrak aan essentiële gegevens zoals begin- en eindadressen en het karakter van de ritten. Het hof oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat zij niet overtuigend had aangetoond dat de auto minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden was gebruikt. Het hof volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de rittenregistratie niet als sluitend bewijs kon dienen.
Belanghebbende had ook aangevoerd dat een computercrash bij de garage de gebreken in de rittenregistratie verklaarde, maar het hof verwierp dit argument. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de rittenregistratie niet voldeed aan de vereisten van de Wet op de loonbelasting 1964 en dat er geen sluitende bewijsvoering was. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure werden niet vergoed.