In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het mentorschap van [de onder mentoraat gestelde], die het syndroom van Down heeft. De vader van [de onder mentoraat gestelde] heeft in hoger beroep verzocht om hem als mede-mentor te benoemen, dan wel de huidige mentor, zijn ex-partner, te ontslaan en een professionele organisatie als mentor aan te stellen. De moeder, die momenteel als mentor fungeert, heeft verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 december 2021, waarbij zowel de vader als de moeder hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de verklaringen van [de onder mentoraat gestelde]. Het hof oordeelt dat er gegronde redenen zijn om de vader niet als mede-mentor te benoemen, gezien de moeizame verstandhouding tussen de ouders. Ook zijn er onvoldoende gewichtige redenen om de moeder als mentor te ontslaan. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de moeder als enige mentor is benoemd. De vader's verzoeken worden afgewezen.