ECLI:NL:GHSHE:2021:3778

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.277.614_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg leveringsakte erfdienstbaarheden en parkbijdrage jachthaven aan VvE villapark

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaars (VvE) tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De VvE vordert betaling van een parkbijdrage door Beheer B.V., die gebruik maakt van de infrastructuur van het villapark. De VvE stelt dat erfdienstbaarheden zijn gevestigd die Beheer B.V. verplichten bij te dragen aan de kosten van de gemeenschappelijke voorzieningen. De rechtbank heeft de vorderingen van de VvE afgewezen, wat de VvE heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de feiten en de juridische context van de zaak zorgvuldig bekeken, met name de leveringsakte van 16 februari 2012, waarin de erfdienstbaarheden zijn vastgelegd. Het hof concludeert dat de erfdienstbaarheden niet de verplichting inhouden om bij te dragen aan de kosten van de overige infrastructuur, zoals speelvelden en groenvoorzieningen. De VvE heeft onvoldoende onderbouwd dat er een gebruiksrecht voor Beheer B.V. is ontstaan voor deze voorzieningen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de VvE in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.614/01
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
Vereniging van Eigenaars ' [appellante ] ',
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de VvE,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
[Beheer B.V.] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 maart 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 15 januari 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de VvE als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/264645 / HA ZA 19-269)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis/vermeerdering van eis met producties 21-24;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling van 22 november 2021;
  • de bij brief van 8 november 2021 door mr. Linssen toegezonden producties 25-26, die tijdens de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Op 31 januari 2002 heeft [A B.V. ] aan de VvE een perceel grond en water verkocht en geleverd, welk perceel bestemd was voor de aanleg van het [het villapark] (hierna: [het villapark] ), uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als [vestigingsplaats] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] .
3.1.2.
In de daaropvolgende jaren heeft de VvE [appellante ] ontwikkeld door (vakantie)woningen te bouwen en diverse faciliteiten op het park te creëren.
3.1.3.
Op 16 februari 2012 heeft [de Holding] (de rechtsopvolgster van [A B.V. ] ) aan [geïntimeerde] (onder meer) [de jachthaven] en een omliggend gebied (hierna: “de jachthaven”) geleverd, uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als [vestigingsplaats] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] .
3.1.4.
In de akte van levering van 16 februari 2012 (hierna: “de leveringsakte”) wordt met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen verwezen naar een akte van levering van 31 januari 2002 (hierna: “de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid”), waarin onder meer het navolgende woordelijk is vermeld:
“A. (…) Terzake van deze erfdienstbaarheden geldt het volgende:
Aanleg, exploitatie, beheer, herstel en onderhoud van de wegen, paden en overige algemene voorzieningen zal geschieden door de gerechtigde van het dienend erf.
De gerechtigde(n) tot het heersend erf zijn verplicht bij te dragen in de kosten van exploitatie, beheer, herstel en onderhoud overeenkomstig een jaarlijks door de gerechtigde van het dienend erf op te stellen begroting welke in beginsel naar rato van de gebruiksintensiteit ten behoeve van het heersend erf wordt omgeslagen over de gerealiseerde kavels.
De erfdienstbaarheid van weg en het gebruik van de algemene parkeervoorzieningen mag uitgevoerd worden door gerechtigde(n) tot het heersend erf en zijn/hun huisgeno(o)t(en) of bezoeker(s) te voet of met een (motor)voertuig.(…)
Het gebruik van de algemene groenvoorzieningen, sportvelden, en de overige recreatieve faciliteiten geschiedt op een wijze als in overeenstemming met het voorgestane gebruik van deze voorzieningen en op een wijze die zo min mogelijk schade toebrengt aan deze voorzieningen. Ten aanzien van het gebruik kunnen bij afzonderlijk (park)reglement door de gerechtigde tot het dienend erf nadere redelijke eisen worden gesteld.
B. [M] is eigenaar van een perceel grond met water en oever, gelegen nabij de [straatnaam] , uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend [plaats] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 2] , bestemd voor de aanleg van een geprojecteerde jachthaven en zoals schetsmatig is weergegeven op de aan deze akte te hechten tekening, hierna te noemen: “Jachthaven”.
(…)
Koper en [M] komen overeen dat zodanige erfdienstbaarheden gevestigd zullen worden waardoor de gerechtigde(n) tot de Jachthaven gebruik kan (kunnen) maken van de aan te leggen infrastructuur in het park, in het bijzonder wegen, paden en algemene parkeervoorzieningen.
Ter uitvoering van het vorenstaande vestigt Koper en aanvaardt [M] ten laste van het Verkochte als dienend erf en ten behoeve van het aan [M] toebehorend perceel Jachthaven als heersend erf:
1.
de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van de openbare weg naar de onderscheiden ligplaatsen van de Jachthaven en omgekeerd;
2.
de erfdienstbaarheid tot gebruik van de algemene parkeervoorzieningen.
Terzake van deze erfdienstbaarheden is het hiervoor sub A. a, b, en c bepaalde van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat onder gerechtigde tot het heersend erf ook de huurder(s) van een ligplaats moeten worden begrepen.
C. Verkoper en [M] komen overeen dat zodanige erfdienstbaarheden gevestigd zullen worden waardoor de gerechtigde(n) tot de jachthaven gebruik kunnen maken van de aan te leggen infrastructuur in de nog te realiseren fasen 2 en volgende in het park, in het bijzonder wegen, paden en algemene parkeervoorzieningen.
Ter uitvoering van het vorenstaande vestigt Verkoper en aanvaardt [M] ten lasten van dat gedeelte van het aan Verkoper verblijvende deel van het perceel kadastraal bekend [vestigingsplaats] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] , gelegen in de geprojecteerde fasen 2 en volgende en voorzover bestemd tot algemeen nut als dienend erf en ten behoeve van het aan [M] toebehorend perceel Jachthaven als heersend erf:
1.
de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van de openbare weg naar de onderscheiden ligplaatsen van de Jachthaven en omgekeerd;
2.
de erfdienstbaarheid tot gebruik van de algemene parkeervoorzieningen.
Terzake van deze erfdienstbaarheden is het hiervoor sub A. a, b, en c bepaalde van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat onder gerechtigde tot het heersend erf ook de huurder(s) van een ligplaats moeten worden begrepen.
(…)”.
3.1.5.
De jachthaven grenst aan [appellante ] .
3.1.6.
De VvE heeft aan [geïntimeerde] in 2013 en 2014 een forfaitair bedrag van € 2.000,00 in rekening gebracht voor haar bijdrage in de parkkosten (hierna: “de parkbijdrage”). [geïntimeerde] heeft deze bedragen voldaan.
3.1.7.
In 2015 hebben partijen met betrekking tot de vaststelling van de parkbijdrage een verrekenmodel afgesproken.
3.1.8.
De VvE heeft op basis van dit verrekenmodel in 2015 € 4.007,11, in 2016 € 4.600,00 en in 2017 € 5.971,99 ter zake de parkbijdrage aan [geïntimeerde] in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft deze facturen voldaan.
3.1.9.
De VvE heeft aan [geïntimeerde] een factuur voor de parkbijdrage voor het jaar 2018 verzonden voor een bedrag van € 55.123,00 en voor het jaar 2019 voor een bedrag van € 59.244,00.
3.1.10.
[geïntimeerde] heeft de facturen over de jaren 2018 en 2019 onbetaald gelaten.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de VvE , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank (samengevat):
1. primair [geïntimeerde] zal veroordelen om aan de VvE te betalen een bedrag van
€ 114.367,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de eenendertigste dag na de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening, althans subsidiair een verdeelsleutel zal vaststellen op basis waarvan de parkbijdrage van [geïntimeerde] zal worden bepaald en [geïntimeerde] zal veroordelen om aan de VvE dit bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de eenendertigste dag na de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [geïntimeerde] zal veroordelen om aan de VvE te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand van € 1.918,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [geïntimeerde] zal veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft de VvE, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De VvE stelt primair dat [geïntimeerde] op basis van de leveringsakte gehouden is de parkbijdrage over het jaar 2018 en 2019 te voldoen. Er is een aantal erfdienstbaarheden gevestigd, waardoor [geïntimeerde] (in feite: de ligplaatshouders in de jachthaven) gebruik mag maken van de infrastructuur van [appellante ] . Deze erfdienstbaarheden zijn niet beperkt tot het gebruik van de wegen en de algemene parkeervoorzieningen. Het omvat ook het gebruik van de speelweides, de tennisvelden, het dagstrand, de milieustraat, de wandelpaden, de straat-en sfeerverlichting, het rioleringsstelsel, het toegangscontrolesysteem, de slagbomen, de intercominstallatie en de algemene groenvoorzieningen (hierna: “de overige infrastructurele voorzieningen”). De VvE baseert deze stelling op het bepaalde op pagina 15 onder C. van de leveringsakte. Er is geen sprake van een limitatieve opsomming door het gebruik van de zinsnede “in het bijzonder”. Bij de vestiging van deze erfdienstbaarheden is bepaald dat de gerechtigde tot het heersend erf, [geïntimeerde] , verplicht is om naar rato van gebruiksintensiteit bij te dragen in de kosten van exploitatie, beheer, herstel en onderhoud daarvan, overeenkomstig een jaarlijks door de gerechtigde van het dienende erf, de VvE, op te stellen begroting. Dat betekent dat de op pagina 13 onder A. sub b. van de leveringsakte bedoelde plicht om bij te dragen in de kosten niet beperkt is tot kosten van de wegen en de algemene parkeervoorzieningen, maar ook betrekking heeft op de kosten van de overige infrastructurele voorzieningen. De VvE heeft om die reden de parkbijdrage berekend over de totale parkkosten.
De VvE vordert subsidiair onder 1. dat de rechtbank zelf de parkbijdrage van [geïntimeerde] vaststelt en [geïntimeerde] tot betaling van die parkbijdrage veroordeelt. Ter comparitie heeft de VvE toegelicht dat door de rechtbank in dat verband een deskundige dient te worden benoemd.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van de VvE afgewezen en de VvE veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.3.
De VvE heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. De VvE heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis. De VvE heeft tevens haar eis gewijzigd in die zin dat het hof opnieuw rechtdoende (samengevat weergegeven):
1. primair [geïntimeerde] zal veroordelen om aan de VvE te betalen een bedrag van
€ 111.133,69, en, voorwaardelijk, dat wil zeggen wanneer de eindnota 2019 en voorschotnota 2020 niet tijdig binnen de betaaltermijn voldaan zijn, een bedrag van € 95.904,00, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de eenendertigste dag na de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
2. subsidiair een verdeelsleutel zal vaststellen op basis waarvan de parkbijdrage van [geïntimeerde] zal worden bepaald en [geïntimeerde] zal veroordelen om aan de VvE dit bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de eenendertigste dag na de factuurdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
3. meer subsidiair [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 207.037,69, althans een door het hof te bepalen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de verrijking;
4. [geïntimeerde] zal veroordelen om aan de VvE te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand van € 1.918,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5. [geïntimeerde] zal veroordelen in de proces- en nakosten in beide instanties;
6. [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van alles wat de VvE ter uitvoering van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
3.4.
Met grief 1 komt de VvE op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] op grond van de akte van (het hof begrijpt:) 16 februari 2012 niet gehouden is om bij te dragen in de kosten van de overige infrastructurele voorzieningen, zoals speelvelden en groenvoorzieningen. De VvE voert aan dat uit de akte volgt dat gerechtigden van de jachthaven gebruik kunnen maken van de gehele infrastructuur van het park en dat er om dit gebruik mogelijk te maken twee concrete erfdienstbaarheden zijn gevestigd. In de akte is een gebruiksrecht voor de voorzieningen opgenomen, waar in de praktijk ook door de cliënten van [geïntimeerde] al jarenlang gebruik van wordt gemaakt. Het gebruiksrecht brengt ook met zich mee dat [geïntimeerde] op grond van p. 16 van de akte in samenhang met art. 4.2 van het parkreglement dient bij te dragen aan de kosten van de voorzieningen, aldus de VvE.
3.5.1.
Het hof stelt voorop dat met de grief terecht niet wordt bestreden dat de rechtbank in het vonnis (rov. 4.2) de juiste maatstaf heeft toegepast. Bij de uitleg van een akte van vestiging van erfdienstbaarheden komt het aan op de partijbedoeling voor zover zij in de akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, rov. 4.2.2).
3.5.2.
De VvE bestrijdt evenmin dat grote waarde moet worden gehecht aan de tekst van de akte bij de uitleg ervan. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de tekst van de akte niet is af te leiden dat er andere erfdienstbaarheden zijn gevestigd dan een erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van de openbare weg naar de jachthaven en een erfdienstbaarheid tot gebruik van de algemene parkeervoorzieningen. Dat in de akte wordt gesproken over “gebruik kan (kunnen) maken van de aan te leggen infrastructuur in het park”, leidt er niet toe dat er aldus een gebruiksrecht voor de gerechtigden van de jachthaven is ontstaan. Die zinsnede dient immers te worden begrepen met inachtneming van wat verder in de akte is opgenomen. In dit verband acht het hof in het bijzonder van belang dat de passage op pagina 15 onder C waarop de VvE zich beroept ter onderbouwing van haar standpunt, deel uitmaakt van de aanhef van het bepaalde onder C, die vervolgens wordt geconcretiseerd door wat staat in de daarop volgende passage die begint met de woorden “Ter uitvoering van het voorgaande”. Die concretisering is naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders te begrijpen dan dat “ter uitvoering van het vorenstaande” twee specifieke erfdienstbaarheden zijn gevestigd, terwijl ten aanzien van deze twee erfdienstbaarheden is verwezen naar A sub a, b en c en niet naar sub d, dat ziet op “het gebruik van de algemene groenvoorzieningen, sportvelden en de overige recreatieve faciliteiten”.
3.5.3.
Dat partijen wel de bedoeling hebben gehad om met de akte een gebruiksrecht voor de overige voorzieningen voor de gerechtigden tot de jachthaven te creëren, heeft de VvE, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende gemotiveerd gesteld. Indien al zou moeten worden aangenomen, zoals de VvE stelt maar [geïntimeerde] stellig betwist, dat gerechtigden tot de jachthaven de afgelopen jaren gebruik hebben gemaakt van de overige voorzieningen op het park, is dit in het kader van de objectieve uitleg in zoverre niet relevant, aangezien de bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte van 16 februari 2012 gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele akte. Nu van een gebruiksrecht voor de overige voorzieningen geen sprake is, kan evenmin uit het van toepassing verklaren van het parkreglement onder het kopje “kwalitatieve verplichtingen” worden afgeleid dat [geïntimeerde] , die geen lid is van de VvE, verplicht is bij te dragen op grond van artikel 4.2 van het parkreglement. Grief 1 faalt.
3.6.
Grief 2 komt op tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de gemaakte afspraak in 2015. In de toelichting op grief 2 bevestigt de VvE dat in 2015 een afspraak is gemaakt over de kosten van de parkbijdrage door [geïntimeerde] en verwijst de VvE naar de door [geïntimeerde] overgelegde afspraak (productie C bij conclusie van antwoord). Volgens de VvE was dit echter een tijdelijke afspraak, want alleen gemaakt voor 2015 ter facilitering van de opstartfase van de jachthaven, toen er nog niet zoveel boten lagen. De afspraak is voor 2016 en 2017 op gelijke wijze toegepast. Omdat [geïntimeerde] eind 2017 niet in overleg wilde gaan over haar uitbreidingsplannen, kon de VvE niets anders doen dan terugvallen op de afspraak zoals die heeft te gelden volgens de leveringsakte waarbij een gebruiksrecht voor de gerechtigden van de jachthaven met betrekking tot de overige voorzieningen is gecreëerd, aldus de VvE.
3.7.1.
De rechtbank heeft ten aanzien van de gemaakte afspraak in 2015 het volgende overwogen:
“Ter comparitie heeft de VvE het bestaan en de inhoud van de door [geïntimeerde] gestelde afspraak uit 2015 erkend. De VvE heeft voorts erkend dat de parkbijdrage over 2015, 2016 en 2017 gebaseerd is op deze afspraak. De VvE heeft niet voldoende concreet onderbouwd waarom op basis van deze afspraak de parkbijdrage over 2018 en 2019 niet zou kunnen worden vastgesteld of waarom van deze afspraak zou moeten worden afgeweken. De blote stelling van de VvE dat die afspraak op dit moment niet meer reëel is, is daartoe onvoldoende. Dat geldt te meer nu [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat de gebruiksintensiteit van de weg en van de algemene parkeervoorzieningen door ligplaatshouders onveranderd is. Weliswaar is het aantal in gebruik zijnde ligplaatsen in de jachthaven hoger dan in 2015, maar daarmee wordt bij de vaststelling van de parkbijdrage rekening gehouden. De hoogte van de parkbijdrage wordt in het verrekenmodel immers mede afhankelijk gesteld van het aantal in gebruik zijnde ligplaatsen. De VvE heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan.”
3.7.2.
Zoals hiervoor onder 3.5.1-3.5.3 is overwogen, kan uit de leveringsakte niet worden afgeleid dat er een gebruiksrecht voor [geïntimeerde] is ontstaan ter zake van overige voorzieningen. [geïntimeerde] is op grond van de leveringsakte, anders dan de VvE meent, dan ook niet gehouden bij te dragen ter zake van deze overige voorzieningen.
Het hof stelt verder vast dat niet in geschil is dat partijen in 2015, 2016 en 2017 hebben afgerekend volgens de afspraak zoals deze in productie C bij conclusie van antwoord is weergegeven. Waarom deze afspraak over een jaarlijkse bijdrage van [geïntimeerde] alleen zou gelden voor 2015 is door de VvE niet nader toegelicht. Dat de afspraak tussen de VvE en [geïntimeerde] niet meer zou gelden, omdat [geïntimeerde] volgens de VvE eind 2017 niet in gesprek wilde gaan over de uitbreidingsplannen, kan het hof niet volgen, omdat uit de afspraak over de vaststelling van de parkbijdrage blijkt dat rekening wordt gehouden met het aantal in gebruik zijnde ligplaatsen. In de brief van 18 december 2017 van de VvE (productie 9 bij inleidende dagvaarding) vermeldt de VvE bovendien zelf dat in 2015 een afspraak is gemaakt over de jaarlijkse bijdrage. Het bewijsaanbod van de VvE passeert het hof nu de VvE, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] (o.a. in memorie van antwoord 27), onvoldoende concreet heeft gesteld dat, ondanks het feit dat in de verdeelsleutel rekening is gehouden met het aantal in gebruik zijnde ligplaatsen, de belasting van de parkfaciliteiten in de jaren na 2015 onevenredig is toegenomen. Grief 2 faalt.
3.8.
Grief 3 mist zelfstandige betekenis en behoeft dan ook niet te worden besproken.
3.9.
Onder meer subsidiair is door de VvE gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 207.037,69 op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] . Omdat de klanten van [geïntimeerde] sinds 2013 gebruik maken van de overige voorzieningen in het park en dat gebruik de laatste jaren in intensiteit is toegenomen, is de VvE, die de kosten van onderhoud voor deze voorzieningen draagt, verarmd en is [geïntimeerde] verrijkt. Op haar website heeft [geïntimeerde] tennisbanen en de milieustraat genoemd als voorzieningen waar de ligplaatshouders gebruik van kunnen maken.
[geïntimeerde] voert als verweer dat van gebruik door ligplaatshouders van de overige voorzieningen zoals door de VvE is gesteld geen, althans nauwelijks, sprake is. De afspraak van 2015 voorziet in een royale vergoeding die de ligplaatshouders met hun (beperkt) gebruik veroorzaken. De vermelding van het gebruik van de tennisbanen op de website was onjuist en is begin 2018 verwijderd. Voor het gebruik van de milieustraat wordt door [geïntimeerde] betaald.
3.10.
Het beroep van de VvE op ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] faalt. Vaststaat dat op grond van de leveringsakte ten gunste van [geïntimeerde] twee erfdienstbaarheden zijn gevestigd. De wijze waarop de bijdrage die [geïntimeerde] verschuldigd is aan de VvE wordt berekend, is in 2015 tussen partijen afgesproken. In die bijdrage wordt onder meer rekening gehouden met het aantal ligplaatsen in gebruik, de kosten van bestrating, toegangscontrole, straatlantaarns, energie straatverlichting en containerkosten. Daarnaast worden kosten in rekening gebracht met betrekking tot de riolering, onderhoud gasleidingen, waterleiding en elektriciteit en verbruik naar rato van gas, water en stroom.
Door de VvE is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd welk verband er bestaat tussen de gestelde verrijking van [geïntimeerde] en de gestelde verarming van de VvE. De vermelding van de tennisbanen tot begin 2018 op de website van [geïntimeerde] biedt daarvoor geen aanknopingspunt, terwijl [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat voor het gebruik van de milieustraat wordt betaald. De stelling dat de laatste jaren het gebruik in intensiteit door de ligplaatshouders is toegenomen is, in het licht van de gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] , onvoldoende, nu door de VvE niet is toegelicht waarom naast de jaarlijkse afgesproken bijdrage, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal ligplaatshouders, sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] van € 207.037,69. Het bewijsaanbod van de VvE passeert het hof, nu dit bewijsaanbod, in het licht van de stellingen van partijen, onvoldoende ter zake dienend is.
3.11.
De slotsom is dat de grieven falen en het hof het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigen. De VvE is dus terecht in de proceskosten van eerste aanleg veroordeeld. De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten kunnen tot op heden worden begroot op:
- aan griffierecht € 5.517,00
- aan salaris advocaat (2 punten x Tarief VI) € 8.128,00
Totaal € 13.645,00
De nakosten en de wettelijke rente zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 15 januari 2020;
veroordeelt de VvE in de proceskosten van het hoger beroep, en stelt die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vast op € 13.645,00, en wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, B.E.L.J.C. Verbunt en R.W. Karskens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 december 2021.
griffier rolraadsheer