ECLI:NL:GHSHE:2021:3720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.295.249_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Anticipatie in hoger beroep en de rechten van de eiser

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.M. Molkenboer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 24 november 2020 was gewezen. De zaak betreft een geschil over de mogelijkheid van anticipatie door de eiser in het hoger beroep, waarbij de gedaagden, vertegenwoordigd door mr. H.P. Kamerbeek, bezwaar maakten tegen de vervroeging van de roldatum. De appellante had op 16 december 2020 hoger beroep ingesteld en op 31 mei 2021 een anticipatie-exploot uitgebracht, waarbij zij de gedaagden vervroegd opriep voor een rolzitting op 8 juni 2021. De gedaagden stelden dat zij niet akkoord gingen met deze vervroeging en dat de wet enkel de gedaagde de bevoegdheid tot anticipatie toekent.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat artikel 126 Rv, dat ook in hoger beroep van toepassing is, enkel de gedaagde de mogelijkheid biedt om de roldatum te vervroegen. De appellante heeft echter aangevoerd dat zij een evident belang heeft bij een spoedige behandeling van het kort geding, vooral gezien het eindvonnis in de bodemzaak dat op 12 mei 2021 was gewezen, waarin alle vorderingen tegen haar waren afgewezen. Het hof heeft overwogen dat, hoewel de gedaagden gemotiveerd hebben betoogd dat anticipatie niet aan de eiser toekomt, zij niet hebben aangetoond dat zij onredelijk in hun belangen zijn geschaad door de vervroeging.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de vervroegde oproeping van de appellante toe te staan, gezien het evidente belang van de appellante bij een spoedige behandeling. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de gedaagden, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.249/01
arrest van 14 december 2021
gewezen in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de Holding B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[Haarstudio B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[Holding BVBA],
gevestigd te [vestigingsplaats] België,
5.
[de vennootschap 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. H.P. Kamerbeek te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 december 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 november 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellante – [appellante] – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en geïntimeerden – [geïntimeerden] – als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/377977 / KG ZA 20-568)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het anticipatie-exploot van 31 mei 2021;
  • de memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
  • de rolbeslissing van 15 juni 2021;
  • de akte van [appellante] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Bij appeldagvaarding van 16 december 2020 heeft [appellante] tijdig hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis en [geïntimeerden] opgeroepen te verschijnen ter rolzitting van het hof op 12 september 2023. Vervolgens heeft [appellante] op 31 mei 2021 - onder instandhouding van de appeldagvaarding - wederom een exploot doen uitbrengen ('anticipatie-exploot') waarbij zij [geïntimeerden] vervroegd heeft opgeroepen tegen de rolzitting van 8 juni 2021. In het exploot is vermeld:
" [appellante] wenst de procedure thans bij vervroeging aan te brengen bij het gerechtshof en wenst dan ook de roldatum te vervroegen."
3.2.
[geïntimeerden] hebben op de rolzitting van 8 juni 2021 advocaat doen stellen. In het desbetreffende H2-formulier heeft hun advocaat vermeld:
"Geïntimeerden zijn niet akkoord met die vervroeging, zij hebben daar niet mee ingestemd en zullen daartegen bezwaar maken. Dat hierboven de roldatum van 8 juni 2021 is ingevuld, kan expliciet niet als een erkenning van de vervroeging van de roldatum bij anticipatie-exploot worden gezien."
Bij rolbeslissing van 15 juni 2021 is [appellante] in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten.
3.3.
[appellante] heeft bij akte gewezen op de uitspraak van het hof Amsterdam van 20 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6405. [appellante] leidt uit dit arrest af dat zij [geïntimeerden] wel degelijk tegen een eerdere roldatum kon oproepen. Het bij vervroeging aanbrengen van de appelprocedure was niet in strijd met een goede procesorde of enig ander rechtsbeginsel en [geïntimeerden] zijn daardoor niet in hun (verdedigings)belangen geschaad, aldus [appellante] .
3.4.
Bij antwoordakte hebben [geïntimeerden] hiertegen aangevoerd dat de wet (artikel 126 Rv) slechts aan de gedaagde/geïntimeerde de bevoegdheid tot anticipatie (het vervroegen van de eerste rechtsdag) toekent. Een eiser/appellant heeft die bevoegdheid niet. De door [appellante] aangehaalde uitspraak van hof Amsterdam, die geen enkele steun vindt in rechtspraak of literatuur, is dan ook onjuist, aldus [geïntimeerden]
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 126 lid 1 Rv, dat ingevolge art. 353 lid 1 Rv ook in hoger beroep geldt, luidt als volgt:
"1. De gedaagde kan de roldatum, vermeld in het exploot van dagvaarding, vervroegen door aan de eiser bij exploot een vroegere roldatum te doen aanzeggen, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt hierbij tevens advocaat gesteld."
De wetgever heeft er niet in voorzien om ook aan eiser/appellant de mogelijkheid te bieden de rechtsdag te vervroegen nadat eenmaal de (appel)dagvaarding is uitgebracht. Daarbij kan echter wel degelijk belang bestaan. [appellante] heeft in dit verband aangevoerd dat zij bij het instellen van het hoger beroep weliswaar zelf heeft gekozen voor een ver in de toekomst liggende rechtsdag, te weten 12 september 2023, maar dat zij dat heeft gedaan teneinde zich met haar nieuwe advocaat eerst te kunnen concentreren op de behandeling van de aan dit kort geding gelieerde bodemzaak. Inmiddels is in de bodemzaak eindvonnis gewezen.
Het hof heeft kennisgenomen van het eindvonnis van de rechtbank in de bodemzaak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2527). Alle tegen [appellante] ingestelde vorderingen zijn in dat vonnis afgewezen. Gelet daarop heeft [appellante] thans een evident belang bij een spoedige behandeling van het onderhavige kort geding, waarin het onder meer gaat om een ter verzekering van die vorderingen ten laste van [appellante] gelegd conservatoir loonbeslag.
3.6.
[geïntimeerden] hebben weliswaar gemotiveerd en grondig onderbouwd bepleit dat voor een eisende/appellerende partij niet de mogelijkheid van anticipatie ter beschikking staat, maar zij hebben daarbij niet toegelicht welk verder belang zij hebben bij hun verzet tegen de vervroeging van de eerste roldatum. [geïntimeerden] hebben niet aangevoerd dat zij onredelijk in hun belangen zijn geschaad door de vervroeging van de roldatum. Gelet daarop, en op het evidente belang van [appellante] bij een spoedige behandeling van dit kort geding, zal het hof de vervroegde oproeping in het onderhavige geval toestaan.
3.7.
[geïntimeerden] hebben zich er nog op beroepen dat aan [appellante] niet het recht toekomt om een anticipatie-exploot in te doen schrijven op de rol.
Dit verweer faalt reeds nu het hof op grond van het voorgaande van oordeel is dat [appellante] heeft mogen anticiperen. Dit zou geen betekenis hebben indien [appellante] in vervolg daarop afhankelijk zou zijn van [geïntimeerden] om de zaak op de rol in te schrijven.
3.8.
Nu [appellante] reeds haar memorie van grieven heeft genomen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 januari 2022 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 december 2021.
griffier rolraadsheer