ECLI:NL:RBZWB:2021:2527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
C/02/371693 / HA ZA 20-252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Alphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor diefstal en wanprestatie door financial controller met betrekking tot onrechtmatige onttrekkingen van gelden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid van gedaagden centraal in verband met diefstal en wanprestatie. Eiseressen, waaronder Shampoo Holding BVBA en Rebel Hair Stuff BV, hebben gedaagden aangeklaagd voor het onrechtmatig onttrekken van een aanzienlijk geldbedrag uit hun rekeningen door [alle gedaagde partijen], die als financial controller werkzaam was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [alle gedaagde partijen] zonder toestemming gelden heeft overgemaakt naar zijn eigen rekeningen en deze heeft gebruikt voor privédoeleinden. Dit leidde tot een schadeclaim van € 1.350.000,00, inclusief rente en kosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen beoordeeld en vastgesteld dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit zijn onrechtmatige daden. De rechtbank heeft ook de aansprakelijkheid van [gedaagde 3] beoordeeld, de ex-echtgenote van [alle gedaagde partijen], die volgens eiseressen ook heeft geprofiteerd van de onrechtmatige onttrekkingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [gedaagde 3] niet wist of behoorde te weten dat de gelden onrechtmatig waren verkregen, waardoor haar aansprakelijkheid werd afgewezen.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen toegewezen, met uitzondering van de vorderingen tegen [gedaagde 2], die zijn afgewezen wegens gebrek aan bewijs van aansprakelijkheid. De rechtbank heeft [alle gedaagde partijen] veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief beslagkosten en proceskosten, en heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure voor verdere vaststelling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/371693 / HA ZA 20-252
Vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis 1],
gevestigd te [plaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis 2],
gevestigd te [plaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis 3],
gevestigd te [plaats 3] ,
4. de rechtspersoon naar Belgisch recht
SHAMPOO HOLDING BVBA,
gevestigd te Poppel,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REBEL HAIR STUFF BV,
gevestigd te Goirle,
eiseressen,
advocaat mr. H.P. Kamerbeek te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J.E. Stassen te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 5] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.J.E. Stassen te Tilburg,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 6] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Molkenboer te Tilburg.
Eisers zullen hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) [alle eisende partijen] c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk zoals vermeld onder 2.1. van de feiten. Gedaagden sub 1 en sub 2 zullen hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) [alle gedaagde partijen] c.s. worden genoemd en gedaagden afzonderlijk [alle gedaagde partijen] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juli 2020 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 januari 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres sub 1, hierna [alle eisende partijen] genoemd, is een bedrijf dat zich onder meer bezighoudt met handel in parfums, cosmetica en beautyproducten. Eiseres sub 3, hierna [eis 3] genoemd, is een bedrijf dat onder meer actief is in de haarverzorging en exploitatie van een kapsalon. Eiseres sub 5, hierna Rebel Hair Stuff genoemd, verkocht in het verleden haar producten aan kappers. Eiseres sub 2, hierna [eis 2] genoemd, is enig aandeelhouder en bestuurder van [alle eisende partijen] , [eis 3] en Rebel Hair Stuff. Eiseres sub 4, hierna Shampoo Holding genoemd, is enig aandeelhouder en bestuurder van [eis 2] .
2.2.
[alle gedaagde partijen] is zelfstandige en exploiteert een eenmanszaak handelend onder de naam van [handelsnaam] . [alle gedaagde partijen] is daarnaast bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 4] .
2.3.
[alle gedaagde partijen] en [gedaagde 3] zijn in 2018 gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.4.
In augustus 2018 is tussen [eis 2] en [alle gedaagde partijen] , h.o.d.n. van [handelsnaam] , een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op grond waarvan [alle gedaagde partijen] als financial controller verschillende taken diende te verrichten voor [eis 2] en haar dochtervennootschappen. In de overeenkomst is voor zover relevant het volgende opgenomen:
“Overwegende dat:
(…)
b. Opdrachtgever voor zichzelf en voor haar dochtervennootschappen behoefte heeft aan ondersteuning op administratief gebied, bestaande uit:
  • de regelmatige aanlevering van managementinformatie;
  • het leiding geven aan en begeleiden van haar administratieve medewerkers;
  • het up to date houden van de diverse administraties en verzorgen van de aansluitingen tussen de diverse administraties en tussen de verschillende in gebruik zijnde pakketten (waaronder Exact en Magento);
  • het tijdig aanleveren van de benodigde gegevens aan de accountant ten behoeve van het opmaken van de jaarrekening en de fiscale aangiften;
  • het signaleren van verbeterpunten voor de administratie en de ondernemingen.
(…)
Artikel 7 Aansprakelijkheid / schade
7.1.
De Opdrachtnemer zal aansprakelijk zijn voor schade die voor de Opdrachtgever en haar groepsvennootschappen optreedt als gevolg van nalatigheden in / tekortkomingen bij het verrichten van zijn werkzaamheden.
2.5.
Vanaf de periode augustus 2018 tot april 2020 heeft [alle gedaagde partijen] zonder medeweten van haar opdrachtgever [eis 2] gelden van haar en haar dochtervennootschappen onttrokken en overgemaakt naar bankrekeningen die op zijn naam staan en tevens naar een en/of bankrekening die op naam staat van [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 3] .
2.6.
Op 2 april 2020 heeft mevrouw [naam 1] namens [alle eisende partijen] aangifte gedaan tegen [alle gedaagde partijen] , waarna [alle gedaagde partijen] is aangehouden.
2.7.
Tijdens de verhoren door de politie heeft [alle gedaagde partijen] bekend dat hij in de periode dat hij werkzaamheden verrichtte voor [eis 2] bedragen van rekeningen van [eis 2] en haar dochtervennootschappen heeft overgeboekt naar rekeningen die op zijn naam staan en dat hij deze gelden heeft gebruikt voor privédoeleinden en/of om (zakelijke) schulden af te betalen.
2.8.
In het kader van voornoemd onderzoek heeft de politie [gedaagde 3] als getuige gehoord.
2.9.
Bij brief van 10 april 2020 heeft de raadsman van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding [alle gedaagde partijen] c.s. en [gedaagde 3] aansprakelijk gesteld en gesommeerd over te gaan tot betaling van de schade als gevolg van de onrechtmatige onttrekkingen. De schade wordt begroot op € 1.350.000,00 inclusief rente en kosten.
2.10.
Na het onverwachte vertrek van [alle gedaagde partijen] heeft de heer [naam 4] van [rechtspersoon] , hierna [naam 4] genoemd, samen met mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] , de administratieve taken van [alle gedaagde partijen] overgenomen.
2.11.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding ten laste van [alle gedaagde partijen] op 9 april 2020 conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankrekeningen van ING, Abn Amro en Rabobank. Tevens wordt conservatoir beslag gelegd op het onverdeeld aandeel van [alle gedaagde partijen] in de woning gelegen aan de [adres] . [alle gedaagde partijen] heeft gezamenlijk met [gedaagde 3] de eigendom van de woning.
2.12.
[alle eisende partijen] c.s. heeft op 7 mei 2020 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om conservatoir loonbeslag te doen leggen ten laste van [gedaagde 3] . Nadat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij beschikking van 19 juni 2020 het verlof verleend. Op 22 mei 2020 heeft [alle eisende partijen] c.s. ten laste van [gedaagde 3] conservatoir loonbeslag gelegd onder haar werkgever Stichting Amarant.
2.13.
[gedaagde 3] heeft in de tussentijd naar aanleiding van de gebeurtenissen een scheiding aangevraagd. Deze is bij beschikking van deze rechtbank in 2020 uitgesproken.

3.Het geschil

3.1.
[alle eisende partijen] c.s. vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 811.046,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van algehele betaling;
II. voor recht te verklaren dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade terzake van fiscale boetes en naheffingen van de Nederlandse en de Belgische fiscus en gedaagden uit dien hoofde hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van algehele betaling;
III. voor recht te verklaren dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade ten gevolge van de wanprestatie uit hoofde van de overeenkomst van opdracht en gedaagden uit dien hoofde hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van algehele betaling;
IV. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 6.775,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling;
V. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van beslaglegging en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2020 tot de dag van algehele betaling;
3.2.
[alle eisende partijen] c.s. legt – kort samengevat – aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [alle gedaagde partijen] heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld, althans is toerekenbaar tekortgeschoten in zijn verplichtingen als financial controller, als gevolg waarvan [alle eisende partijen] c.s. schade heeft geleden. [alle gedaagde partijen] heeft zonder haar toestemming en medeweten gelden aan haar betaalrekeningen onttrokken en gebruikt voor privédoeleinden. Daarnaast heeft [alle gedaagde partijen] onjuist advies gegeven over belastingzaken en geen (tijdige) of onjuiste fiscale aangiften gedaan. Hierdoor heeft [alle eisende partijen] c.s. ten onrechte boetes en naheffingen van de Belastingdienst ontvangen, Ook heeft [alle gedaagde partijen] geen deugdelijke administratie bijgehouden waardoor [alle eisende partijen] c.s. kosten heeft moeten maken.
[gedaagde 2] wordt verweten betrokken te zijn geweest bij het handelen van [alle gedaagde partijen] en is daarom eveneens voor de door [alle eisende partijen] c.s. geleden schade aansprakelijk.
Tot slot verwijt [alle eisende partijen] c.s. [gedaagde 3] dat zij heeft geprofiteerd van de onrechtmatige ontrrekkingen van [alle gedaagde partijen] terwijl zij wist of behoorde te weten dat de gelden illegaal door [alle gedaagde partijen] werden verkregen. Zij is daarom ongerechtvaardigd verrijkt en verplicht de schade die [alle eisende partijen] c.s. lijdt te vergoeden. Subsidair beroept [alle eisende partijen] c.s. zich op aansprakelijkheid van [gedaagde 3] in groepsverband.
3.3.
[alle gedaagde partijen] c.s. en [gedaagde 3] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank

4.1.
Nu één van de eiseressen, Shampoo Holding, is gevestigd in België en gedaagden in Nederland woonachtig of gevestigd zijn, heeft dit geschil een internationaal karakter. Dat betekent dat de rechtbank ambtshalve de vraag dient te worden beantwoorden of zij bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012), nu de gedaagden hun woon- of vestigingsplaats hebben in Nederland.
Toepasselijk recht
4.2.
Wat betreft het toepasselijke recht overweegt de rechtbank dat [alle eisende partijen] c.s. gemotiveerd heeft aangegeven dat het Nederlands recht op onderhavig geschil van toepassing is, hetgeen [alle gedaagde partijen] c.s. en [gedaagde 3] hebben bevestigd. De rechtbank neemt op basis daarvan een keuze voor Nederlands recht aan.
4.3.
De rechtbank komt toe aan de inhoudelijke behandeling van de zaak. Per gedaagde zullen hieronder de vorderingen worden behandeld, te beginnen met [alle gedaagde partijen] , daarna [alle gedaagde partijen] Holding en tot slot [gedaagde 3] .
Ten aanzien van [alle gedaagde partijen]
Vordering I.: Schade van € 811.046,48
4.4.
[alle eisende partijen] c.s. vordert onder I. veroordeling van [alle gedaagde partijen] tot betaling van € 811.046,48. [alle eisende partijen] c.s. grondt haar vordering op onrechtmatige daad en stelt dat [alle gedaagde partijen] eigenmachtig en buiten medeweten van [alle eisende partijen] c.s. een bedrag van in totaal € 811.046,48 heeft overgeboekt van de rekening van [alle eisende partijen] c.s. naar zijn rekening(en) en zich daarmee voornoemd geldbedrag onrechtmatig heeft toegeëigend. [alle gedaagde partijen] heeft tegenover de politie een betekenis hierover afgelegd.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat [alle gedaagde partijen] voornoemde vordering niet betwist. Wel heeft [alle eisende partijen] c.s. tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er geen gelden zijn onttrokken van de rekening van Rebel Hair Stuff. Dat betekent dat Rebel Hair Stuff in deze vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat betekent dat de vordering van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding, hierna [eis 2] c.s. genoemd, onder I. jegens [alle gedaagde partijen] daarom voor dit bedrag zal worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2020 is niet weersproken en zal eveneens worden toegewezen.
Vordering II.: Schade bestaande uit boetes en naheffingen van de Nederlandse en Belgische fiscus
Inleiding
4.7.
Onder II. vordert [alle eisende partijen] c.s. een verklaring voor recht, luidende dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade bestaande uit fiscale boetes en naheffingen van de Nederlandse en de Belgische Belastingdienst. Tevens vordert [alle eisende partijen] c.s. veroordeling van gedaagden tot betaling van de daardoor geleden schade, met verwijzing naar de schadestaat.
Wat betreft de schade in de vorm van boetes en naheffingen van de Nederlandse Belastingdienst, stelt [alle eisende partijen] c.s. dat [alle gedaagde partijen] fiscale aangiften niet, niet tijdig of niet juist heeft gedaan. De schade is een rechtstreeks gevolg van het frauduleuze handelen van [alle gedaagde partijen] . Volgens [alle eisende partijen] c.s. heeft [alle gedaagde partijen] doelbewust lage c.q. onjuiste fiscale aangiften gedaan om zijn frauduleuze handelingen te maskeren. De schade uit reeds ontvangen boetes bedraagt op dit moment € 40.502,00, maar de exacte omvang van de schade is nog niet duidelijk, aldus [alle eisende partijen] c.s. Wat betreft de schade als gevolg van fiscale boetes en naheffingen van de Belgische fiscus, voert [alle eisende partijen] c.s. aan dat [alle gedaagde partijen] heeft nagelaten deugdelijk advies te geven ten aanzien van het betalen van omzetbelasting aan de Belgische fiscus.
[alle eisende partijen] c.s. grondt de vordering op wanprestatie en stelt daartoe dat [alle gedaagde partijen] op grond van de overeenkomst van opdracht verantwoordelijk was voor de gehele administratieve en fiscale proces en voor het aanleveren van managementinformatie. [alle gedaagde partijen] is in deze taken ernstig tekort geschoten en is daarom aansprakelijk voor de hiervoor genoemde schade. [alle eisende partijen] c.s. wijst ook op artikel 7 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor schade die voor [eis 2] en haar groepsvennootschappen optreedt als gevolg van tekortkomingen van [alle gedaagde partijen] bij het verrichten van diens werkzaamheden.
4.8.
[alle gedaagde partijen] betwist dat hij is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst. [alle gedaagde partijen] erkent wel aansprakelijk te zijn voor kosten die moeten worden gemaakt om zijn frauduleuze handelingen te herstellen. [alle gedaagde partijen] betwist daarnaast dat hij volledig verantwoordelijk was voor de financiële en/of administratieve processen. [alle gedaagde partijen] had een ondersteunende rol. Er was ook een duidelijke rol weggelegd voor de Belgische accountant.
4.9.
De rechtbank merkt allereerst op dat [alle eisende partijen] c.s. haar vordering onder II. baseert op wanprestatie. Daarbij maakt zij geen onderscheid in de verschillende hoedanigheden van eisers. Niet in geschil is dat [alle gedaagde partijen] de schriftelijke overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [eis 2] en niet tevens met [alle eisende partijen] , [eis 3] , Rebel Hair Stuff en Shampoo Holding. Dat leidt ertoe dat van een schending van een contractuele verplichting van [alle gedaagde partijen] jegens laatstgenoemden geen sprake kan zijn. Dat neemt niet weg dat [alle gedaagde partijen] jegens [alle eisende partijen] , [eis 3] en Rebel Hair Stuff niet ook aansprakelijk kan zijn voor de boetes en naheffingen die zijn ontstaan als gevolg van een tekortschieten van [alle gedaagde partijen] in zijn functie als financial controller. Tussen partijen staat immers vast dat uit de overeenkomst van opdracht volgt dat op [alle gedaagde partijen] ook de verplichting rustte om in het kader van zijn functie werkzaamheden te verrichten voor [alle eisende partijen] , [eis 3] en Rebel Hair Stuff als zijnde dochtervennootschappen van opdrachtgever [eis 2] .
Ook wat betreft Shampoo Holding voert [alle eisende partijen] c.s. aan dat de taken van [alle gedaagde partijen] zich tevens uitstrekte tot Shampoo Holding. [alle gedaagde partijen] betwist dat.
Werkzaamheden [alle gedaagde partijen]
4.10.
Of [alle gedaagde partijen] is tekortgeschoten in de uitoefening van zijn functie als financial controller hangt af van de inhoud van deze functie. De rechtbank stelt voorop dat voldoende duidelijk uit de tekst van de overeenkomst van opdracht volgt dat [alle gedaagde partijen] verantwoordelijkheid droeg voor de administraties van [eis 2] en diens dochtervennootschappen. Zo moest hij de administraties up-to-date houden en leidinggeven aan de administratieve medewerkers. Dit beeld sluit aan bij hetgeen [alle gedaagde partijen] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Dat hij ook verantwoording diende af te leggen aan zijn eindverantwoordelijke maakt dat niet anders. Daarnaast omvatte de functie van [alle gedaagde partijen] de taak om tijdig de benodigde gegevens aan te leveren aan de accountant voor het opmaken van de jaarrekening en fiscale aangiften. Hieruit volgt dat op [alle gedaagde partijen] de verantwoordelijkheid rustte om zorgvuldigheid te betrachten bij het opstellen en aanleveren van de informatie aan de accountant. Weliswaar is, zoals [alle gedaagde partijen] opmerkt, juist dat hier ook een rol is weggelegd voor de accountants van [alle eisende partijen] c.s., maar dat ontslaat [alle gedaagde partijen] niet van zijn eigen verplichting om de juiste gegevens (tijdig) te verstrekken. Daar komt bij dat tussen partijen niet in geschil is dat [alle gedaagde partijen] als gevolg van zijn functie de vrijheid had om zijn taken zelfstandig uit te voeren. Voornoemde zelfstandigheid bracht [alle gedaagde partijen] immers de mogelijkheid om frauduleuze handelingen te verrichten, ook buiten het zicht van [alle eisende partijen] c.s. en haar accountants om.
Is sprake van een tekortkoming?
4.11.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank ten aanzien van de gestelde wanprestatie als volgt.
Schade bestaande uit boetes en naheffingen van de Nederlandse Belastingdienst
4.11.1.
Wat betreft de schade bestaande uit boetes en naheffingen van de Nederlandse Belastingdienst, stelt [alle eisende partijen] c.s. dat [alle gedaagde partijen] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen omdat hij aangiften, zoals aangiften omzetbelasting en loonheffingen, niet, niet tijdig of niet juist heeft gedaan. [alle eisende partijen] c.s. heeft reeds boetes ontvangen van de Nederlandse Belastingdienst. Volgens [alle eisende partijen] c.s. heeft [alle gedaagde partijen] doelbewust lage c.q. onjuiste fiscale aangiften gedaan om zijn frauduleuze handelingen te maskeren. Ter ondersteuning van haar stelling dat zij door deze gedragingen de gestelde schade heeft geleden, heeft [alle eisende partijen] c.s. meerdere producties in het geding gebracht. Zo heeft [naam 4] verklaard dat ‘er fiscaal een hoop niet is goed gegaan’. Er zijn geen en/of niet tijdig aangiftes omzetbelasting en loonheffingen ingediend. [naam 4] heeft een overzicht opgesteld met daarop voor [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] per boekjaar een opsomming van boetes, kosten en rente zoals verwerkt in de administraties van 2019 en 2020 en een overzicht van de belastingaanslagen welke nog niet betaald en/of verrekend zijn. Daarnaast heeft [alle eisende partijen] c.s. een overzicht aangiften en opgaven van [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] in het geding gebracht en erop gewezen dat [alle gedaagde partijen] heeft nagelaten bepaalde aangiften omzetbelasting tijdig in te dienen. Ook heeft [alle eisende partijen] c.s. beschikkingen van de Nederlandse Belastingdienst uit de periode mei, november en december 2019 in het geding gebracht en aangegeven dat daaruit volgt dat de omzetbelasting niet tijdig of volledig werden betaald en dat [alle gedaagde partijen] nulaangiftes deed, met naheffingen en boetes tot gevolg.
4.11.2.
[alle gedaagde partijen] betwist dat hij bewust lagere aangiftes heeft gedaan om zijn onttrekkingen te verhullen. [alle gedaagde partijen] stelt dat er voor is gekozen om lagere aangiften te doen om vervolgens bij het vaststellen van de jaarrekening weer alles recht te trekken. Tevens verweert [alle gedaagde partijen] zich met de stelling dat niet duidelijk is op welke wijze de schade het gevolg is van het handelen van [alle gedaagde partijen] . [alle gedaagde partijen] stelt ook dat niet alle verzuimkosten en boetes zijn te koppelen aan de fraude van [alle gedaagde partijen] .
4.11.3.
In het licht van de door [alle eisende partijen] c.s. overgelegde producties, het feit dat hij uit hoofde van zijn functie diende zorg te dragen voor de juistheid en tijdigheid van de fiscale aangiften en het feit dat [alle gedaagde partijen] niet gemotiveerd betwist dat hij zelf belastingaangiften opmaakte, dan wel controleerde en indiende, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat [alle gedaagde partijen] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] om tijdig en juiste belastingaangiften in te dienen bij de Nederlandse Belastingdienst. Gelet op de overgelegde producties lag het op de weg van [alle gedaagde partijen] om hierop gemotiveerd verweer te voeren, hetgeen onvoldoende is gebeurd.
De stelling van [alle eisende partijen] c.s. dat [alle gedaagde partijen] op dit punt ook jegens Rebel Hairstuff en Shampoo Holding aansprakelijk is voor de gestelde schade, wordt wegens gebrek aan deugdelijke onderbouwing verworpen. [alle eisende partijen] c.s. legt niet uit dat uit de producties waar zij naar verwijst, volgt dat [alle gedaagde partijen] jegens laatstgenoemde partijen is tekortgeschoten in zijn verplichting om tijdig en juiste belastingaangiften in te dienen.
Schade bestaande uit boetes en naheffingen van de Belgische fiscus
4.11.4.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden in de vorm van fiscale boetes en naheffingen van de Belgische fiscus, voert [alle eisende partijen] c.s. aan dat [alle gedaagde partijen] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst, omdat [alle gedaagde partijen] heeft nagelaten deugdelijk advies te geven ten aanzien van het betalen van omzetbelasting aan de Belgische fiscus. [alle gedaagde partijen] heeft volgens [alle eisende partijen] c.s. ten onrechte aangegeven dat voor de Belgische tak van [alle eisende partijen] c.s. de omzetbelasting betaald kon worden aan de Nederlandse Belastingdienst. Dit teveel betaalde bedrag zou [alle eisende partijen] c.s. weer terugontvangen, waarna zij dit kon terugstorten aan de Belgische fiscus. Omdat [alle eisende partijen] c.s. een belastingteruggave van ongeveer € 300.000,= verwachtte van de Nederlandse Belastingdienst en de betaling op zich liet wachten, heeft [alle eisende partijen] c.s. contact opgenomen met de Nederlandse Belastingdienst. Toen bleek dat de Nederlandse Belastingdienst tot verrekening was overgegaan met nog openstaande posten en dat er nog een restschuld openstond. Voor de Belgische vennootschappen zal dus nog een naheffing van de Belgische fiscus volgen.
4.11.5.
[alle gedaagde partijen] betwist deze stelling van [alle eisende partijen] c.s. gemotiveerd. [alle gedaagde partijen] wijst erop dat, zoals ook in de overeenkomst staat weergegeven, [alle eisende partijen] c.s. ook beschikte over een Belgische en Nederlandse accountant. Met medeweten van [alle eisende partijen] c.s. en de accountants is ervoor gekozen om in België een belastingschuld op te laten lopen.
4.11.6.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [alle gedaagde partijen] lag het op de weg van [alle eisende partijen] c.s. om gemotiveerd aan te geven en zo mogelijk met schriftelijke stukken te onderbouwen dat het advies van [alle gedaagde partijen] afkomstig was, waaruit blijkt dat dit specifieke advies onjuist was en dat [alle eisende partijen] c.s. als gevolg daarvan boetes en naheffingen opgelegd heeft gekregen. Hierin is zij niet geslaagd. In de gestelde onjuiste advisering kan dan ook geen tekortkoming zijn gelegen.
4.11.7.
Wel leidt de rechtbank, als zij [alle eisende partijen] c.s. goed begrijpt, uit het betoog van [alle eisende partijen] c.s. af dat [alle eisende partijen] c.s. meent dat [alle gedaagde partijen] het bedrag waar de Nederlandse Belastingdienst recht op had terzake de omzetbelasting voor de Belgische fiscus niet daadwerkelijk aan de Nederlandse Belastingdienst heeft betaald, maar voor zichzelf heeft gehouden, met alle gevolgen van dien. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank los van de vraag of [alle gedaagde partijen] een onjuist advies heeft verstrekt ten aanzien van het betalen van omzetbelasting aan de Belgische fiscus. Tussen partijen is niet in geschil dat [alle gedaagde partijen] – om zijn frauduleuze handelen te maskeren – transacties heeft verricht waarbij hij de Nederlandse Belastingdienst als begunstigde aanmerkte, maar in werkelijkheid bedragen naar hemzelf overmaakte. Dat [alle gedaagde partijen] fictieve boekingen deed, onderbouwt [alle eisende partijen] c.s. ook aan de hand van een voorbeeld uit de administratie. Zoals reeds is geoordeeld, heeft [alle gedaagde partijen] onrechtmatig gehandeld door bedragen te onttrekken van de rekeningen van [eis 2] c.s. [alle gedaagde partijen] is uit dien hoofde aansprakelijk voor de daaruit ontstane schade. Voor zover [alle gedaagde partijen] ten behoeve van het onttrekken van de gelden fictieve boekingen (aan de Belastingdienst of een ander) heeft gedaan hetgeen heeft geleid tot het ontstaan van boetes en naheffingen van de Nederlandse en/of Belgische Belastingdienst, dan is [alle gedaagde partijen] hier eveneens voor aansprakelijk uit hoofde van onrechtmatige daad.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom van het bovenstaande is dat vast is komen te staan dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is jegens [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] voor de schade terzake fiscale boetes en naheffingen van de Nederlandse Belastingdienst die het gevolg is van het niet, niet tijdig indienen van fiscale aangiftes en het doen van onjuiste aangiften. Daarnaast is vast is komen te staan dat [alle gedaagde partijen] jegens [eis 2] c.s. aansprakelijk is voor schade terzake fiscale boetes en naheffingen van de Nederlandse en Belgische Belastingdienst die het gevolg zijn van het doen van fictieve boekingen ten behoeve van het onttrekken van de gelden van [eis 2] c.s. De gevorderde verklaring voor recht onder I. is in zoverre toewijsbaar.
4.13.
Omdat de schade volgens [alle eisende partijen] c.s. op dit moment nog niet eenvoudig is vast te stellen, vordert zij in deze procedure een verwijzing naar de schadestaatprocedure, zodat de schade daar in volle omvang kan worden begroot. Voor verwijzing naar de schadestaat is voldoende dat eisers de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk maakt (vgl. Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:2005:AR7435). Aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank zal de zaak daarom verwijzen naar de schadestaat.
Vordering III. Schade als gevolg van niet-nakoming van de overeenkomst
4.14.
[alle eisende partijen] c.s. vordert onder III. een verklaring voor recht dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de wanprestatie en dat [alle gedaagde partijen] wordt veroordeeld tot betaling van deze schade, nader op te maken bij staat.
[alle eisende partijen] c.s. verwijt [alle gedaagde partijen] dat hij heeft nagelaten een deugdelijke administratie te voeren. Er ontbreken administraties, boekingen zijn niet verwerkt en er zijn fictieve boekingen gedaan om fraudetransacties te maskeren. [alle gedaagde partijen] is daarom tekortgeschoten in de nakoming van zijn contractuele verplichtingen en aansprakelijk voor de schade die [alle eisende partijen] c.s. daardoor lijdt. De schade bestaat uit de kosten die [alle eisende partijen] c.s. tot op heden heeft moeten maken voor het inschakelen van vervanging, waaronder de heer [naam 4] en mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 2] , die de administratie weer op orde moesten brengen. [alle eisende partijen] c.s. begroot de schade thans op € 127.933,57 excl. btw, bestaande uit de kosten die tot op heden door [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] in rekening zijn gebracht.
4.15.
[alle gedaagde partijen] betwist dat de administratie door zijn toedoen een chaos was zoals [alle eisende partijen] c.s. stelt. [alle gedaagde partijen] betwist dat alle kosten die zijn gemaakt door [naam 4] , [naam 2] en [naam 3] het gevolg zijn van het handelen van [alle gedaagde partijen] . Een deel van de kosten betreft kosten die voor de reguliere boekhouding gemaakt moesten worden. [alle gedaagde partijen] erkent aansprakelijk te zijn voor de kosten die moeten worden gemaakt om zijn fouten te herstellen.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter onderbouwing van haar stelling dat [alle gedaagde partijen] geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, verwijst [alle eisende partijen] c.s. naar de schriftelijke verklaring van de heer [naam 4] . Daarin doet [naam 4] verslag van de tekortkomingen die hij in de administraties van [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] aantrof toen hij de taken van [alle gedaagde partijen] overnam na diens vertrek. Weliswaar betwist [alle gedaagde partijen] dat de administratie een chaos was bij zijn vertrek, maar die algemene betwisting is onvoldoende gelet op de inhoud van de door [alle eisende partijen] c.s. overgelegde verklaring van [naam 4] . Bovendien erkent [alle gedaagde partijen] aansprakelijk te zijn voor de kosten die moeten worden gemaakt om zijn fouten te herstellen.
4.17.
Gelet op het bovenstaande is voldoende vast komen te staan dat [alle gedaagde partijen] is tekortgeschoten in de op hem rustende verplichting om een deugdelijke administratie van [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] te voeren.
4.18.
[naam 4] verwijst in zijn verklaring niet naar tekortkomingen in de administraties van Rebel Hair Stuff en Shampoo Holding. Wat betreft de administratie van Rebel Hairstuff, stelt [alle eisende partijen] c.s. zich op het standpunt dat [alle gedaagde partijen] op grond van de overeenkomst ook die administratie diende bij te houden. [alle gedaagde partijen] stelt hiertegenover dat die administratie los van de rest van de BV’s stond en dat daar hij daar nauwelijks werkzaamheden voor heeft verricht. Gelet hierop lag het op de weg van [alle eisende partijen] c.s. om uit te leggen waaruit dan wel blijkt dat [alle gedaagde partijen] zijn taken ten aanzien van de administratie van Rebel Hairstuff niet goed heeft uitgevoerd. Nu zij dat heeft nagelaten, is de juistheid van die stelling niet komen vast te staan.
Wat betreft Shampoo Holding stelt [alle eisende partijen] c.s. dat [alle gedaagde partijen] ook de administratie van Shampoo Holding bijhield, ook al hoorde dat op grond van de overeenkomst niet tot de taken, en dat hij in deze taak is tekortgeschoten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [alle gedaagde partijen] deze stelling betwist en gesteld dat het voeren van de administratie in België werd gedaan. Tegenover deze betwisting heeft [alle eisende partijen] c.s. haar stelling niet meer van een nadere onderbouwing voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee onvoldoende vast komen te staan dat op [alle gedaagde partijen] de verplichting rustte om ook een deugdelijke administratie van Shampoo Holding te voeren en dat hij hierin is tekort geschoten.
4.19.
De stelling van [alle eisende partijen] c.s. dat zij als gevolg van voornoemde tekortkoming van [alle gedaagde partijen] recht heeft op terugbetaling van al het door [alle gedaagde partijen] ontvangen loon van € 40.742,62 wordt gepasseerd. Dit bedrag betreft geen schadepost. [alle eisende partijen] c.s. voert daarnaast ook niet aan op welke grondslag zij dan wel recht heeft op terugbetaling hiervan. Het bedrag komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Tussenconclusie
4.20.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de wanprestatie uit hoofde van de overeenkomst van opdracht wegens het niet voeren van een deugdelijke administratie ten aanzien van [eis 2] , [alle eisende partijen] en [eis 3] . De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. De gevraagde verwijzing naar de schadestaat zal eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
4.21.
[alle eisende partijen] c.s. heeft haar vorderingen onder I., II. en III. zowel jegens [alle gedaagde partijen] ingesteld als tegen de holding van [alle gedaagde partijen] en tegen [gedaagde 3] , de ex-echtgenote van [alle gedaagde partijen] en vordert hoofdelijke veroordeling van [alle gedaagde partijen] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van schadevergoeding.
[alle eisende partijen] c.s. voert aan dat [alle gedaagde partijen] zijn activiteiten uitoefende via zijn eenmanszaak Adviesburo 013, maar dat hij tevens handelde namens en ten behoeve van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is daarom ook aansprakelijk, aldus [alle eisende partijen] c.s. [alle eisende partijen] c.s. baseert haar vordering jegens [gedaagde 2] onder I. op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW en onder II. op wanprestatie ex artikel 6:74 BW.
4.22.
[gedaagde 2] betwist aansprakelijk te zijn. Er vonden geen activiteiten plaats in [gedaagde 2] . [alle eisende partijen] c.s. heeft deze vordering ook niet feitelijk onderbouwd.
4.23.
De vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen. Zoals [gedaagde 2] terecht aanvoert, heeft [alle eisende partijen] c.s. geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om de vorderingen jegens [gedaagde 2] toe te kunnen wijzen. Uit de politieverhoren, zoals het proces-verbaal van met nummer 23, pagina 2 (productie 6 bij dagvaarding) volgt niet dat [gedaagde 2] gelden heeft ontvangen van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding. Daarnaast staat als onweersproken vast dat [gedaagde 2] geen activiteiten ontplooide. Bovendien is niet in geschil dat geen sprake is van een contractuele relatie tussen [gedaagde 2] en één van de eisende partijen. In het licht hiervan valt niet in te zien dat [gedaagde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt, dan wel wanprestatie heeft gepleegd jegens [alle eisende partijen] c.s.
Ten aanzien van [gedaagde 3]
Ongerechtvaardigde verrijking
4.24.
[alle eisende partijen] c.s. houdt, zoals gezegd, ook [gedaagde 3] persoonlijk aansprakelijk voor het bedrag van € 811.046,48 en baseert deze vordering tot schadevergoeding primair op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW en subsidiair op aansprakelijkheid in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW.
4.25.
Wat betreft de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking, voert [alle eisende partijen] c.s. aan dat [gedaagde 3] heeft meegeprofiteerd van het handelen van [alle gedaagde partijen] en heeft meegedeeld in de vruchten van het onrechtmatig handelen van haar toenmalige echtgenoot. De door hem onttrokken gelden werden gebruikt voor privé-uitgaven en kwamen ook [gedaagde 3] ten goede, zodat zij is verrijkt met het onttrokken bedrag van € 811.046,48. [alle eisende partijen] c.s. voert aan dat door de recherche is vastgesteld dat het verduisterde bedrag van € 811.046,48 is opgebouwd uit: 1) een bedrag van € 214.409,78 dat aan de woning dan wel de inrichting daarvan is uitgegeven, 2) een bedrag van € 298.240,50 aan diverse privé-uitgaven en 3) een bedrag van € 298.404,50 aan schulden. Ook stelt [alle eisende partijen] c.s. dat op basis van de overgelegde stukken, zoals de politieverhoren, [gedaagde 3] voor een bedrag van € 123.976,84 direct is verrijkt, omdat dit bedrag dat afkomstig is van [alle eisende partijen] c.s. en door [alle gedaagde partijen] op de gezamenlijke en/of rekening is geboekt en is gebruikt voor privé-uitgaven. Daarnaast is [gedaagde 3] voor een bedrag van € 224.217,32 indirect verrijkt, omdat [alle gedaagde partijen] dit onttrokken bedrag heeft gebruikt voor privédoeleinden, waarvan [gedaagde 3] ook profiteerde, zoals betalingen verricht voor de verbouwing en de inrichting van de woning.
4.26.
[gedaagde 3] betwist jegens [alle eisende partijen] c.s. aansprakelijk te zijn uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde 3] beroept zich op de leden 2 en 3 van artikel 6:212 BW. [gedaagde 3] wist niet dat [alle gedaagde partijen] gelden van [alle eisende partijen] c.s. verduisterde en zij had dit ook niet kunnen weten. [gedaagde 3] was ook niet bij betrokken bij de handelingen van [alle gedaagde partijen] . De verrijking is buiten haar toedoen ontstaan. [gedaagde 3] stelt zich ook op het standpunt dat het niet redelijk zou zijn dat zij levenslang zou moeten betalen voor de vermeende verrijking terwijl [gedaagde 3] niets meer heeft en haar gehele vermogen aan [alle eisende partijen] c.s. laat. De ongerechtvaardigde verrijking kan slechts gelden ten aanzien van de uitgaven die ook ten behoeve van [gedaagde 3] zijn gedaan. Ook stelt [gedaagde 3] dat een rechtvaardiging bestaat voor de uitgaven, omdat [alle gedaagde partijen] uit hoofde van de huwelijksband was om zijn gezin het nodige te verschaffen.
4.27.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of [gedaagde 3] uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking aansprakelijk is voor een bedrag van € 811.046,48. Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ten koste van een ander ongerechtvaardigd is verrijkt, verplicht is om, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
4.27.1.
Voor toepassing van artikel 6:212 lid 1 BW is ten eerste vereist dat een verrijking van [gedaagde 3] heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit vereiste voldaan. Vast staat dat [alle gedaagde partijen] op onrechtmatige wijze gelden heeft onttrokken van [eis 2] c.s. [alle gedaagde partijen] heeft de gelden overgemaakt naar zijn rekeningen en vanuit daaruit ook naar de gezamenlijke rekening van [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 3] . Zoals [eis 2] c.s. terecht stelt is van een verrijking van [gedaagde 3] in ieder geval sprake omdat [alle gedaagde partijen] gelden die hij heeft onttrokken van [eis 2] c.s. heeft gestort op de gezamenlijke en/of rekening, waarna [gedaagde 3] en/of [alle gedaagde partijen] gelden hiervan aan verschillende privé-bestemmingen heeft/hebben uitgegeven, zoals de woning, de inboedel, boodschappen en kleding. Daarmee zijn de onttrokken bedragen in het vermogen van [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 3] gekomen. Gelet op deze vermogensvermeerdering is [gedaagde 3] verrijkt. Voor zover [gedaagde 3] stelt dat van verrijking geen sprake is omdat er geen enkel bedrag is overgeschreven vanaf de rekening(en) van [alle eisende partijen] c.s. naar haar privé-rekening, wordt deze stelling gelet op het voorgaande verworpen. Voordat de rechtbank een verdere beoordeling geeft over de vraag met welk bedrag [gedaagde 3] is verrijkt, zal eerst in de onderstaande alinea’s het beroep van [gedaagde 3] op artikel 6:212 lid 2 en 3 worden behandeld, nu dit beroep van invloed kan zijn op de omvang van de verrijking.
Als tweede vereiste voor artikel 6:212 lid 1 BW geldt dat sprake moet zijn van een verarming. Dat [eis 2] c.s. is verarmd is geen punt van geschil. Ook staat niet tussen partijen ter discussie dat er tussen de verrijking van [gedaagde 3] en de verarming van [eis 2] c.s. voldoende verband bestaat. De verrijking dient daarnaast ongerechtvaardigd te zijn, hetgeen inhoudt dat er geen redelijke oorzaak of rechtvaardigingsgrond is voor de verrijking. De stelling van [gedaagde 3] dat de overboekingen gerechtvaardigd waren, omdat [alle gedaagde partijen] uit hoofde van de huwelijksband het nodige aan zijn gezin diende te verschaffen gaat niet op. De verrijking van [gedaagde 3] is het gevolg van het onrechtmatig handelen van [alle gedaagde partijen] . De overboekingen die [alle gedaagde partijen] deed waren niet op grond van een rechtshandeling of door de wet gerechtvaardigd, zodat dit evenzeer voor [gedaagde 3] geldt.
4.27.2.
Het bovenstaande leidt ertoe dat op [gedaagde 3] in beginsel de plicht rust om de schade te vergoeden tot het bedrag van de verrijking. Als uitgangspunt geldt, zoals [eis 2] c.s. ook aangeeft, dat het bedrag van de verrijking wordt berekend naar het tijdstip van het ontstaan van de verrijking. Dat is in dit geval het moment waarop de bedragen op de rekeningen van [alle gedaagde partijen] en de gezamenlijke rekening van [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 3] zijn bijgeschreven.
4.27.3.
Ook als een verrijking ongerechtvaardigd is, kunnen de omstandigheden van het concrete geval meebrengen dat een verplichting tot vergoeding van de schade tot het bedrag van de verrijking niet redelijk is. In de parlementaire geschiedenis wordt als voorbeeld hiervoor gegeven een verrijking die buiten toedoen van de verrijkte plaatsvond en hem als het ware wordt opgedrongen. Deze begrenzing van de schadevergoedingsplicht wordt in lid 1 van artikel 6:212 BW uitgedrukt met de woorden ‘voor zover redelijk’. De leden 2 en 3 van artikel 6:212 BW zijn eveneens een uitwerking van de redelijkheid. Lid 2 bepaalt dat voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, deze verrijking buiten beschouwing blijft. In aanvulling hierop bepaalt lid 3 dat indien de verrijking is verminderd in de periode waarin de verrijkte redelijkerwijze met een verplichting tot vergoeding van de schade geen rekening behoefde te houden, dan wordt hem dit niet toegerekend. Bij de vaststelling van deze vermindering wordt mede rekening gehouden met uitgaven die zonder de verrijking zouden zijn uitgebleven.
4.27.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onttrokken gelden door [gedaagde 3] en [alle gedaagde partijen] reeds zijn uitgegeven. Wel twisten partijen over de vraag of [gedaagde 3] wist of behoorde te weten dat [alle gedaagde partijen] gelden verkreeg die het gevolg waren van onrechtmatige onttrekkingen van de bankrekeningen van [eis 2] c.s. [gedaagde 3] stelt dat zij geen wetenschap had van de onrechtmatige onttrekkingen door [alle gedaagde partijen] en dat ook niet behoefde te weten, [eis 2] c.s. betwist dat. Als de rechtbank [gedaagde 3] goed begrijpt, beroept [gedaagde 3] zich hiermee op artikel 6:212 lid 3 BW. Dit beroep betreft een bevrijdend verweer, zodat de stelplicht en zo nodig de bewijslast van deze stelling volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) op [gedaagde 3] rust.
4.27.5.
Beoordeeld dient te worden of het beroep van [gedaagde 3] op artikel 6:212 lid 3 BW slaagt.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij geen wetenschap had van de onrechtmatige onttrekkingen van [alle gedaagde partijen] en daarmee dus ook niet van de verrijking in de periode dat de uitgaven werden gedaan, voert zij ten eerste aan dat ze ervanuit ging dat de gelden die op de gezamenlijke rekening binnenkwamen legitiem waren en voortvloeiden uit het reguliere ondernemersinkomen van [alle gedaagde partijen] . Er zijn geen bedragen ten laste van de bankrekeningen van [alle eisende partijen] c.s. rechtstreeks op de gezamenlijke rekening of op haar privérekening bijgeschreven. [alle gedaagde partijen] maakte periodiek geld over van zijn zakelijke rekening naar de gezamenlijke rekening, maar die bedragen waren niet zo hoog dat zij wantrouwend behoefde te zijn. [gedaagde 3] had geen zicht op de zakelijke bankrekeningen van [alle gedaagde partijen] . [alle gedaagde partijen] werkte als zelfstandige voor meerdere opdrachtgevers, waaronder ook [eis 2] . [gedaagde 3] dacht dat [alle gedaagde partijen] een succesvol ondernemer was. [gedaagde 3] wordt ook niet door de politie verdacht van enig misdrijf. [gedaagde 3] had gelet op het bovenstaande ook geen vermoeden dat de door hen gekochte woning boven hun budget lag. [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 3] hebben immers een reguliere hypothecaire financiering hiervoor kunnen afsluiten. Dat [alle gedaagde partijen] onjuiste financiële gegevens heeft verschaft om financiering van de bank te verkrijgen voor de koop van hun woning wist [gedaagde 3] niet. [alle gedaagde partijen] hield schulden voor haar verborgen en ging listig te werk om de verduisteringen geheim te houden voor haar.
4.27.6.
[eis 2] c.s. betwist dat het beroep op de leden 2 en 3 van artikel 6:212 BW slaagt en voert daartoe aan dat de vermindering c.q. het tenietgaan van de verrijking een gevolg is dat voor rekening van [gedaagde 3] dient te blijven omdat [gedaagde 3] als toenmalig echtgenote van [alle gedaagde partijen] wist of had moeten weten dat [alle gedaagde partijen] gelden verduisterde en dat de gelden die zij uitgaf niet legaal waren verkregen. [eis 2] c.s. noemt het betoog van [gedaagde 3] ongeloofwaardig. [gedaagde 3] en [alle gedaagde partijen] leefden op grote voet, terwijl [alle gedaagde partijen] een netto inkomen had van € 2.000,= per maand. Daarnaast had [alle gedaagde partijen] schulden waar [gedaagde 3] van op de hoogte was, ze werd met schuldeisers geconfronteerd en er werden diverse beslagen gelegd. [gedaagde 3] had daarom moeten vermoeden dat de geldstroom niet legaal door [alle gedaagde partijen] werd verdiend, ook gelet op de werkzaamheden die zij verricht als psychodiagnostisch medewerker. [gedaagde 3] had daarom ook moeten weten dat zij zich de aanschaf van hun nieuwe woning in [plaats 7] eigenlijk niet konden permitteren.
4.27.7.
Tegenover het betoog van [gedaagde 3] heeft [eis 2] c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd voor de conclusie dat [gedaagde 3] wist of behoorde te weten dat zij is verrijkt als gevolg van de door [alle gedaagde partijen] gedane onrechtmatige onttrekkingen. Uit de door [eis 2] c.s. gestelde feiten en omstandigheden volgt niet (voldoende) dat [gedaagde 3] wist of behoorde te weten dat [alle gedaagde partijen] zich schuldig maakte aan het onttrekken van gelden van de bankrekeningen van [eis 2] c.s.. Voor zover [gedaagde 3] al vraagtekens had moeten zetten bij de hoogte van de bedragen die [alle gedaagde partijen] ‘verdiende’, had [alle gedaagde partijen] dergelijke gelden ook op een andere (illegale) wijze kunnen hebben verkregen dan via de onrechtmatige onttrekkingen van [eis 2] c.s.. Daar komt bij dat de politie na het getuigenverhoor van [gedaagde 3] , haar niet (ook) als verdachte heeft aangemerkt. Ook de omstandigheid dat [alle gedaagde partijen] tijdens het politieverhoor consequent heeft verklaard dat [gedaagde 3] niet op de hoogte was van zijn illegale handelingen bieden ondersteuning aan de stelling van [gedaagde 3] . De rechtbank volgt [eis 2] c.s. niet in haar stelling dat [gedaagde 3] het had moeten weten omdat zij werkzaam is als psychodiagnostisch medewerker. Deze functie brengt niet met zich dat zij moest weten wat zich in het hoofd van [alle gedaagde partijen] afspeelde. Bovendien ging [alle gedaagde partijen] listig te werk, hetgeen ook niet wordt betwist door [eis 2] c.s. Illustratief in dat verband is het voorbeeld van [gedaagde 3] dat [alle gedaagde partijen] om het op het loon van [gedaagde 3] gelegde beslag te maskeren, een bloemetje aan [gedaagde 3] heeft gestuurd en [gedaagde 3] heeft voorgehouden dat deze van de deurwaarder afkomstig was. De slotsom van dit alles is dat voldoende vast is komen te staan dat [gedaagde 3] niet wist of behoefde te weten dat [alle gedaagde partijen] op onrechtmatige wijze gelden onttrok van [eis 2] c.s.
4.28.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verrijking niet voor vergoeding in aanmerking komt. [gedaagde 3] en/of [alle gedaagde partijen] hebben de onttrokken gelden uitgegeven waardoor de verrijking teniet is gegaan, waarbij ten tijde van het doen van die uitgaven [gedaagde 3] niet wist of behoefde te weten dat zij rekening moest houden met een verplichting tot vergoeding van de schade jegens [eis 2] c.s. uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. De vordering onder I. jegens [gedaagde 3] op deze grondslag wordt daarom afgewezen.
Aansprakelijkheid in groepsverband
4.29.
Wat betreft de grondslag van aansprakelijkheid in groepsverband stelt [eis 2] c.s. zich op het standpunt dat [gedaagde 3] wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de gelden die zij spendeerde of die zij [alle gedaagde partijen] liet uitgeven niet rechtmatig aan haar toebehoorden en dat zij dus bewust heeft weggekeken. [gedaagde 3] heeft [alle gedaagde partijen] niet onthouden van het doen van de onrechtmatige onttrekkingen.
4.30.
Zoals reeds is geoordeeld, is niet vast komen te staan dat [gedaagde 3] wetenschap had of behoefde te hebben van de door [alle gedaagde partijen] gedane onrechtmatige onttrekkingen. Gelet daarop, komt de vordering op deze grondslag niet voor toewijzing in aanmerking.
Vorderingen II. en III. jegens [gedaagde 3]
4.31.
Tot slot heeft [alle eisende partijen] c.s. haar vorderingen onder II. en III. ook jegens [gedaagde 3] ingesteld en deze gegrond op wanprestatie. Deze grondslag mist toepassing, nu immers niet in geschil is dat [gedaagde 3] geen contractuele relatie heeft met één van de eisende partijen. Bovendien slagen de vorderingen niet wegens een gebrek aan feitelijke onderbouwing. [alle eisende partijen] c.s. baseert zich louter op niet nader onderbouwde vermoedens over de betrokkenheid van [gedaagde 3] bij het onrechtmatig handelen van [alle gedaagde partijen] . Voornoemde vorderingen jegens [gedaagde 3] liggen daarom voor afwijzing gereed.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.32.
[alle eisende partijen] c.s. maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten conform de staffel van het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van een bedrag van € 6.775,=.
De rechtbank overweegt dat de onderhavige vorderingen geen betrekking hebben op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, dient daarom te worden getoetst aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De rechtbank overweegt dat deze kosten op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen, wanneer de werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
[alle eisende partijen] c.s. heeft echter niet, althans onvoldoende gespecificeerd dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 237 t/m 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank komen de gevorderde kosten dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslagkosten
4.33.
[alle eisende partijen] c.s. vordert tevens vergoeding van de beslagkosten. Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van een conservatoir beslag worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. [alle gedaagde partijen] betwist deze kosten verschuldigd te zijn, omdat de gelegde beslagen volgens hem onnodig waren. [alle gedaagde partijen] geeft aan dat bij de politie heeft erkend dat hij de gelden heeft onttrokken en dat hij vanaf dat moment heeft meegewerkt aan het ter beschikking stellen van zijn vermogen aan [alle eisende partijen] c.s.
Naar het oordeel van de rechtbank is door [alle gedaagde partijen] onvoldoende gesteld voor het standpunt dat het beslag onnodig is gelegd. Weliswaar heeft [alle gedaagde partijen] onweersproken gesteld dat hij na zijn bekentenis heeft aangegeven mee te willen werken aan voldoening van de vordering en dat hij – zo de rechtbank begrijpt ook in het kader van een strafrechtelijk beslag – enige handreikingen heeft gedaan, maar mede gelet op de aard van de door [alle gedaagde partijen] verrichte onrechtmatige gedraging, is dat onvoldoende voor de conclusie dat het civielrechtelijk gelegde beslag daarom onnodig was.
Gelet op het voorgaande komen de beslagkosten voor toewijzing in aanmerking. [eis 2] c.s. heeft ten laste van [alle gedaagde partijen] conservatoir derdenbeslag doen leggen op zijn bankrekeningen en conservatoir beslag op zijn aandeel in de woning gelegen aan de [adres] . De beslagkosten die zijn gemaakt ten laste van [alle gedaagde partijen] worden begroot op in totaal € 5.033,80, bestaande uit voor verschotten (€ 1.163,80 aan explootkosten en € 656,= aan griffierecht) en € 3.214,= voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.214,=).
Proceskosten
Ten aanzien van [alle gedaagde partijen]:
4.34.
[alle gedaagde partijen] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de gezamenlijke kosten van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding. Omdat rekening dient te worden gehouden met het feit dat Rebel Hairstuff deels niet ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen en dat deze voor het overige zijn afgewezen, blijft 1/5de deel (0,2) van de proceskosten buiten beschouwing. Omdat [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 2] zijn verschenen bij dezelfde advocaat en omdat [alle gedaagde partijen] in de proceskosten wordt veroordeeld en [gedaagde 2] , moeten de proceskosten worden uitgesplitst. [alle gedaagde partijen] wordt in de helft van de proceskosten van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding worden tot op heden begroot op:
- kosten dagvaarding € 36,52 (0,5 x 0,8 x € 91,31)
- griffierecht € 1.390,00 (0,5 x 0,8 x € 3.475,00)
- salaris advocaat
€ 2.571,20(0,5 x 0,8 x 2 punten x tarief € 3.214,00)
Totaal € 3.997,72
De nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten, waarvan [alle eisende partijen] c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. [alle gedaagde partijen] voert verweer tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het gevorderde door [alle eisende partijen] c.s. Nu [alle gedaagde partijen] dit verweer niet van enige onderbouwing heeft voorzien, wordt het vonnis jegens [alle gedaagde partijen] wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.35.
Rebel Hairstuff moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in 1/5de deel van de helft van proceskosten van [alle gedaagde partijen] . De kosten aan de zijde van [alle gedaagde partijen] worden begroot op:
- griffierecht € 413,10 (0,5 x 0,2 x € 4.131,00)
- salaris advocaat
€ 642,80(0,5 x 0,2 x 2 punten x tarief € 3.214,00)
Totaal € 1.055,90
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten waarvan [alle gedaagde partijen] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
Ten aanzien van [gedaagde 2]:
4.36.
[alle eisende partijen] c.s. zal jegens [gedaagde 2] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de hierboven genoemde uitsplitsing van de proceskosten wordt [alle eisende partijen] c.s. in de helft van de proceskosten van [gedaagde 2] veroordeeld. Hoewel [alle gedaagde partijen] en [gedaagde 2] een eigen standpunt innemen, ziet de rechtbank hierin onvoldoende aanleiding om het volledige salaris toe te kennen, gelet op het beperkte verweer van [gedaagde 2] .
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.737,50 (0,5 x € 3.475,00)
- salaris advocaat
€ 3.214,00(0,5 x 2 punten x tarief € 3.214,00)
Totaal € 4.951,50
De door [gedaagde 2] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten, zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld.
Ten aanzien van [gedaagde 3]:
4.37.
[alle eisende partijen] c.s. zal jegens [gedaagde 3] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat [alle gedaagde partijen] c.s. en [gedaagde 3] zijn verschenen bij afzonderlijke advocaten en eigen standpunten innemen, wordt het volledige salaris en griffierecht vergoed. De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat
€ 6.428,00(2 punten x tarief € 3.214,00)
Totaal € 6.511,00

5.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van [alle gedaagde partijen]:
5.1.
veroordeelt [alle gedaagde partijen] om aan [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding te betalen een bedrag van € 811.046,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 10 april 2020 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
verklaart voor recht dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor de schade terzake van fiscale boetes en naheffingen van de Nederlandse en/of de Belgische fiscus als bedoeld in r.o. 4.12., en veroordeelt [alle gedaagde partijen] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat,
5.3.
verklaart voor recht dat [alle gedaagde partijen] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de wanprestatie uit hoofde van de overeenkomst van opdracht als bedoeld in r.o. 4.20., en veroordeelt [alle gedaagde partijen] tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat,
5.4.
veroordeelt [alle gedaagde partijen] jegens [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.033,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [alle gedaagde partijen] jegens [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding in de proceskosten, tot op heden begroot op € 3.997,72, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [alle gedaagde partijen] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eis 2] , [alle eisende partijen] , [eis 3] en Shampoo Holding, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [alle gedaagde partijen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
Ten aanzien van Rebel Hairstuff:
5.7.
verklaart Rebel Hair Stuff niet-ontvankelijk in haar vordering onder I.,
5.8.
veroordeelt Rebel Hairstuff jegens [alle gedaagde partijen] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 1.055,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt Rebel Hairstuff in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [alle gedaagde partijen] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [alle gedaagde partijen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Ten aanzien van [gedaagde 2]:
5.12.
wijst de vorderingen af,
5.13.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 4.951,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.14.
veroordeelt eisers in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde 2] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.15.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.16.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Ten aanzien van [gedaagde 3]:
5.17.
wijst de vorderingen af,
5.18.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 6.511,00,
5.19.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Alphen en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.