ECLI:NL:GHSHE:2021:3709

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20-001358-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake meerdere inbraken en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte is veroordeeld voor het plegen van meerdere inbraken en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Roermond, is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden. Het hof heeft de zaak behandeld op 30 juni 2021, waarbij het hof de feiten en omstandigheden van de zaak heeft onderzocht. De verdachte heeft samen met medeverdachten een reeks inbraken gepleegd in Nederland en België, waarbij zij gebruik maakten van een zwarte Volkswagen Golf en gestolen kentekenplaten. De modus operandi van de dadergroep bestond uit het plegen van ramkraken en inbraken in bedrijfspanden, waarbij telkens dezelfde samenstelling van daders werd aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de inbraken en dat hij een rol speelde in de criminele organisatie die tot doel had het plegen van diefstallen. Het hof heeft de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van bepaalde feiten. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten 1a, 1b, 1c, 1f, 1g en 2 gehandhaafd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die is veroorzaakt door zijn daden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001358-20
Uitspraak : 30 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-993238-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte – kort gezegd – ter zake van het (tezamen en in vereniging met anderen) plegen van een zevental inbraken (feit 1) en deelname aan een criminele organisatie (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is deze vordering niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeeld bedrijf 2] en [benadeeld bedrijf 3] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 4] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het in eerste aanleg toegewezen bedrag zal toewijzen, te weten een bedrag van € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op dezelfde grondslag als door de rechtbank is beslist. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering gedeeltelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te wordt verklaard in de vordering.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de ‘akte instellen hoger beroep’ d.d. 7 juli 2020 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraken door de rechtbank van de onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegde feiten, te weten onderdeel a, voor zover betrekking hebbend op, kort gezegd, – diefstal op 14 mei 2017 te [locatie 1] – , onderdeel d en onderdeel e. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dat gericht is tegen de beschermde vrijspraken onder feit 1, voor zover de feiten zien op onderdeel a, kort gezegd, – diefstal op 14 mei 2017 te [locatie 1] – , onderdeel d en onderdeel e.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Daarbij merkt het hof op dat de rechtbank ten onrechte in het beroepen vonnis tot bewezenverklaring van onderdeel d en e van het onder 1 tenlastegelegde is overgegaan, terwijl het vonnis op dat punt dienaangaande vrijspraakoverwegingen bevat.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2017 tot en met 10 september 2017 te [locatie 2] en/of [locatie 3] en/of [locatie 4] en/of [locatie 5] en/of [locatie 6] en/of [locatie 7] , in elk geval in Nederland en/of te [locatie 1] , in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
a.
op 14 augustus 2017 te [locatie 1] in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
(zaaksdossier [benadeeld bedrijf 1] )
b.
op 19 juli 2017 en/of 6 augustus 2017 te [locatie 2] in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap en/of een geldbedrag (te weten ongeveer 500 euro) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
(zaaksdossier [benadeeld bedrijf 2] )
c.
(op 2 augustus 2017 en/of 6 augustus 2017 te [locatie 3] ) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
(zaaksdossier [benadeeld bedrijf 5] )
f.
(op 8 september 2017 te [locatie 6] ) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of (zaaksdossier [benadeeld bedrijf 4] )
g.
(op 10 september 2017 te [locatie 7] ) in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
(zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] )
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (elektrisch) gereedschap en/of geld en/of kleding onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 10 september 2017 te Eindhoven en/of [locatie 2] en/of [locatie 3] en/of [locatie 4] en/of [locatie 5] en/of [locatie 6] en/of [locatie 7] , in elk geval in Nederland en/of te [locatie 1] , in elk geval in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [heler 1] en/of [heler 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- diefstallen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of
- heling, in elk geval misdrijven;
(zaaksdossier 140, in onderling verband en samenhang bezien met de overige zaaksdossiers).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.
in of omstreeks de periode van 19 juli 2017 tot en met 10 september 2017 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
a.
op 14 augustus 2017 te [locatie 1] uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap toebehorende aan [benadeeld bedrijf 1] , en
b.
op 19 juli 2017 en 6 augustus 2017 te [locatie 2] uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap en/of een geldbedrag (te weten ongeveer 500 euro) toebehorende aan [benadeeld bedrijf 2] , en
c.
op 2 augustus 2017 en 6 augustus 2017 te [locatie 3] uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap toebehorende aan [benadeeld bedrijf 5] , en
f.
op 8 september 2017 te [locatie 6] uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid kleding toebehorende aan [benadeeld bedrijf 4] , en
g.
op 10 september 2017 te [locatie 7] uit een bedrijfspand heeft weggenomen een grote hoeveelheid (elektrisch) gereedschap, toebehorende aan [benadeeld bedrijf 3] ,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen (elektrisch) gereedschap en/of geld en/of kleding onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
in de periode 19 juli 2017 tot en met 10 september 2017 in Nederland en in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [heler 1] en [heler 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- diefstallen door middel van braak en/of
- heling.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Inleidende bewijsoverweging
Verdachte wordt verweten dat hij (als medepleger) betrokken is geweest bij – kort gezegd –een groot aantal ramkraken en inbraken bij verschillende bedrijven in Nederland en België. Voorts wordt verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de inbraken zoals ten laste gelegd, alsmede de deelname aan de criminele organisatie.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de dader die wordt omschreven als de persoon met een dik en/of corpulent postuur bij de feiten 1f en 1g de verdachte is. Hiervoor is weliswaar steunbewijs aanwezig in het dossier, aldus de verdediging, doch het hof zou hier tot vrijspraak dienen te komen op grond van gerede twijfel of die persoon de verdachte is geweest.
Voorts kan volgens de raadsman op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat een van de daders van de onder 1b en 1c tenlastegelegde feiten corpulent, zwaarlijvig dan wel een dik postuur heeft. Er is hiervoor geen ondersteuning te vinden in het dossier. Daarnaast is volgens de raadsman het schakelbewijs onjuist door de rechtbank toegepast.
Het hof stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij vonnis van 7 juli 2020 onherroepelijk is veroordeeld ter zake en overeenkomstig de onder 1a (14 augustus 2017 te [locatie 1] ), 1b, 1c, 1f, 1g en onder 2 in onderhavige zaak aan de orde zijnde tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden. Voorts is het hof gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 2] eveneens onherroepelijk is veroordeeld bij vonnis van 7 juli 2020 overeenkomstig de onder 1a (14 augustus 2017 te [locatie 1] ), 1b, 1c, 1f, 1g en onder 2 in onderhavige zaak aan de orde zijnde tenlastegelegde feiten tot jeugddetentie voor de duur van 365 dagen waarvan 321 dagen voorwaardelijk met een proeftijd en een taakstraf voor de duur van 200 uur. Daarnaast is het hof gebleken dat ook [heler 2] alsmede [heler 1] bij vonnis van 7 juli 2020 onherroepelijk zijn veroordeeld – voor zover hier relevant – ter zake van gewoonteheling van de goederen die bij de inbraken die in onderhavige zaak aan de orde zijn zijn gestolen en deelname aan dezelfde criminele organisatie tot gevangenisstraffen voor de duur van respectievelijk 21 maanden en 18 maanden.
Feit 1
Uit het dossier blijkt dat in de ten laste gelegde periode een groep personen, bestaande uit een vaste samenstelling van drie daders zich schuldig heeft gemaakt aan ramkraken en bedrijfsinbraken in de nachtelijke uren en daarbij gebruik heeft gemaakt van hetzelfde type auto, te weten een zwarte Volkswagen Golf, voorzien van gestolen kentekenplaten. Die kentekenplaten werden vaak kort voor de ramkraken of bedrijfsinbraken gestolen. Van deze groep van drie personen heeft een dader een corpulent postuur en de andere twee hebben een slank en/of normaal postuur. Ten tijde van de bedrijfsinbraken en ramkraken dragen de personen donkere gezichtsbedekking (bivakmutsen) en hebben zij hoofdlampen op en handschoenen aan. Gelet op de bovengenoemde onherroepelijke veroordelingen staat voor het hof vast dat twee van die daders omschreven als personen met een slank en/of normaal postuur, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn.
De vraag die thans voorligt is of het de verdachte is die als derde dader omschreven wordt als een persoon met een corpulent postuur, en derhalve of de verdachte zich aan één of meer van de tenlastegelegde diefstallen met braak alsmede aan deelname van een criminele organisatie schuldig heeft gemaakt. Het hof zal eerst het zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] (d.d. 10 september 2017, onderdeel g op de tenlastelegging) bespreken.
Zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] (het onder 1g tenlastegelegde)
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof bij de beoordeling van het onder 1g ten laste gelegde feit uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 september 2017 omstreeks 22:38 uur heeft er een inbraak plaatsgevonden in een bedrijfspand van [benadeeld bedrijf 3] te [locatie 7] . Twee ruiten van de rolpoort waren vernield en het hekwerk aan de achterzijde van het terrein was opengebroken. Er zijn toen in totaal 41 stuks elektrisch gereedschap van de merken Metabo, Makita en Festool weggenomen ter waarde van € 9.135,89.
Door verbalisant [verbalisant 1] zijn de camerabeelden van [benadeeld bedrijf 3] uitgekeken. Hieruit blijkt dat er op 10 september 2017 omstreeks 22:39 uur drie personen in beeld komen die gekleed waren in donkere kleding en bivakmutsen droegen. Een van die personen (NN01) heeft een normaal postuur, draagt rode schoenen en heeft een voorwerp gelijkend op een betonschaar in zijn hand. Vervolgens slaat deze persoon met een voorwerp gelijkend op een koevoet een raam van de roldeur in. Twee personen (NN01 en NN02) gaan het bedrijfspand in, pakken meerdere goederen en overhandigen de goederen door het verbroken raam aan de derde persoon (NN03) met een corpulent postuur, die buiten blijft. NN01 slaat opnieuw een raam kapot van de roldeur en door het ontstane gat legt hij de goederen op de grond. NN03 verplaatst alle goederen. NN02 wordt omschreven als een persoon met een slank postuur. Omstreeks 22:45 uur verdwijnen de personen uit beeld.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 9 september 2017 tussen 23:41 uur en 23:44 uur de website van [benadeeld bedrijf 3] bezoekt en daarbij zoekt op ‘lasapparaat’, ‘Makita’ en op het woord ‘merken’. Naar aanleiding van deze zoekslagen werden alle meldingen van inbraken bij de meldkamer in de gaten gehouden door het onderzoeksteam.
Nadat omstreeks 22:40 uur de melding van een inbraak bij [benadeeld bedrijf 3] binnen komt, wordt de woning en de garagebox aan de [adres 1] (woning [medeverdachte 1] ) te [adres 1] onder observatie genomen. Door het observatieteam werd gezien dat er om 23:05 uur met hoge snelheid een donkere Volkswagen Golf komt aangereden en stopte ter hoogte van de percelen [adres 1] . In de auto zitten drie personen met donkere bovenkleding. Omstreeks 23:06 uur werd gezien dat een persoon geheel in het donker gekleed uit de richting van de auto met een versnelde pas naar garagebox [adres 2] liep en deze opende. Vervolgens hoorden het observatieteam dat er ‘gas geven’ werd door het voertuig en zag men de auto niet meer. Direct daarna werd de garagebox gesloten en zag het observatieteam twee mannen geheel in het donker gekleed in de richting van de woning aan de [adres 1] lopen.
Op 10 september 2017 omstreeks 23:07 uur werden verdachte en [heler 2] in de woning aan de [adres 1] aangehouden.
Blijkens de verklaring van getuige [getuige 1] , de buurman, arriveerde hij op 10 september 2017 omstreeks 22.30 uur in de woning aan de [adres 1] . Aldaar waren toen [heler 2] en [partner medeverdachte 1] aanwezig. Later zag hij dat verdachte de woning was binnengekomen en met andere personen in de gang stond op het moment dat de politie binnenviel. [getuige 1] kon niet zien wie die andere personen waren. Wie er weg rende wist hij niet.
Tijdens de doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres 1] op 11 september 2017 werden in de woning onder meer een koevoet, gereedschappen, kledingstukken, schoenen, hoofdlampjes, gelaatsmaskers, bivakmutsen, handschoenen en diverse merkkleding aangetroffen en in beslag genomen. Drie van die bivakmutsen en drie paar handschoenen zijn op de salontafel in de woonkamer aangetroffen. Tevens is in de woonkamer twee paar rode schoenen aangetroffen. Blijkens DNA-onderzoek bevatten verschillende van deze kledingstukken DNA van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of verdachte. Zo is uit onderzoek gebleken dat op één van de bivakmutsen en op een van een paar handschoenen die op de salontafel lagen DNA van de verdachte is aangetroffen. Op één van die andere bivakmutsen is DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen en op één van de bivakmutsen het DNA van [medeverdachte 2] . Beide bivakmutsen lagen op de salontafel. Op de rode schoenen is DNA van [medeverdachte 1] aan getroffen.
Op diezelfde dag heeft tevens een doorzoeking plaatsgevonden in de [adres 2] , gelegen tegenover de woning [adres 1] . Deze garagebox werd gehuurd door de huurders van de woning aan de [adres 1] . Hierbij werden onder meer een betonschaar, zaagmachine, een Volkswagen Golf, type VI voorzien van het kenteken [kenteken 1] in beslag genomen. Uit onderzoek naar voornoemde inbeslaggenomen Volkswagen Golf is gebleken dat de auto vanaf 31 augustus 2017 als gestolen stond gesignaleerd en dat de kentekenplaten [kenteken 1] eveneens waren gestolen en wel op 10 september 2017. In voornoemde gestolen Volkswagen Golf werden naast een zaklamp, een breekijzer en een betonschaar, 41 stuks gereedschappen aangetroffen. Op het gereedschap en de dozen waarin dit was verpakt werd diverse malen een sticker van [benadeeld bedrijf 3] aangetroffen. Uit nader onderzoek naar de 41 stuks gereedschap is gebleken dat nagenoeg al het gereedschap voor 100% zekerheid te koppelen was aan de inbraak bij [benadeeld bedrijf 3] . Het serienummer, type en merk aan het ontvreemde gereedschap bij [benadeeld bedrijf 3] kwam overeen.
Verdachte verklaart ten overstaan van de politie dat hij die avond op bezoek was op de [adres 1] om koffie te drinken. Hij was net twee minuten binnen en was aldaar alleen toen de politie binnenviel. Nadat verdachte wordt geconfronteerd met de verklaring van getuige [getuige 1] dat hij met anderen binnen was gekomen, wil verdachte geen verklaring afleggen. De verklaring van de verdachte schuift het hof als ongeloofwaardig ter zijde gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] in samenhang bezien met hetgeen het observatieteam heeft waargenomen.
Op 19 september 2017 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als de twee andere verdachten aangehouden ter zake van de bedrijfsinbraak bij [benadeeld bedrijf 3] . Niet bestreden is dat de verdachte qua signalement voldoet aan de omschrijving van een persoon met een corpulent postuur.
Beoordeling
De vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, in het bijzonder de relatief korte tijdspanne tussen de bedrijfsinbraak en het aantreffen van de ontvreemde goederen in de Volkswagen Golf, laten naar het oordeel van het hof geen andere gevolgtrekking toe dan dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte de derde persoon is die omschreven wordt als een persoon met een corpulent postuur die betrokken is geweest bij de bedrijfsinbraak bij [benadeeld bedrijf 3] d.d. 10 september 2017 en zich derhalve met zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het onder 1g tenlastegelegde.
Het hof zal hierna voor elke ten laste gelegde feit afzonderlijk de feiten en omstandigheden bespreken die op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn vastgesteld.
Zaaksdossier [benadeeld bedrijf 4] (het onder 1f tenlastegelegde)
Op 8 september 2017 omstreeks 01:19 uur heeft er een ramkraak plaatsgevonden bij het bedrijfspand van [benadeeld bedrijf 4] te [locatie 6] . Aangeefster verklaart dat haar zoon, die boven het pand woont, tegen haar heeft gezegd dat hij twee mannen uit de winkel heeft zien kruipen en in een zwarte Volkswagen Golf heeft zien stappen. Ter plaatse zag aangeefster dat de pui was geramd. De pui was eruit en het stalen hek aan de binnenzijde was kapot. Voor de gevel van het pand lag een bumper met een kentekenplaat. Er is uiteindelijk een grote hoeveelheid (merk) kleding met een totale waarde van € 29.236,40 weggenomen.
Door verbalisant [verbalisant 2] zijn de camerabeelden van [benadeeld bedrijf 4] uitgekeken. Hieruit blijkt dat er op 8 september 2017 een auto die sterk lijkt op een Volkswagen type Golf versneld achteruit tegen de pui en hekwerk van het winkelpand komt. De auto komt een stukje in de winkel tot stilstand. Twee personen (NN01 en NN02) gaan het pand binnen via de opening die is ontstaan. Zij hebben een normaal postuur, dragen hoofdlampen en gezichtsbedekking. Een van de personen (NN01) pakt goederen en legt deze bij de opening neer. De tweede persoon (NN02) pakt ze op en brengt ze het pand uit. Een derde persoon (NN03) met een opvallend fors postuur pakt de goederen van de tweede man aan en loopt er mee weg.
Blijkens de verklaring van [zoon aangeefster] , zoon van aangeefster, zag hij nadat het inbraakalarm van de modezaak [benadeeld bedrijf 4] afging twee mannen met tassen uit de winkel kruipen en in een zwarte Volkswagen vermoedelijk type 6 of 7 stappen.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat zij na gebons zag dat een Volkswagen Golf voor de ingang van de winkel van [benadeeld bedrijf 4] stond, waarbij de achterklep van de auto open stond. Zij zag twee personen met een slank/normaal postuur. Een derde persoon met een stevig postuur staat gedurende de diefstal bij de auto. De persoon met het stevige postuur is bij het wegrijden de bestuurder van de Volkswagen Golf. Zij zag dat alle drie personen donkere kleding en bivakmutsen droegen.
Op 8 september 2017 wordt door de politie onderzoek verricht in de winkel [benadeeld bedrijf 4] te [locatie 6] . Voor de vernielde pui van de winkel is een zwarte bumper aangetroffen met daarop een kentekenplaat [kenteken 2] , met daaromheen glasscherven. De bumper was beschadigd. De kentekenplaat die op de bumper zat, bleek weggenomen te zijn op 8 september 2017 tussen 00:30 uur en 08:15 uur in [locatie 5] . De bij de ramkraak bij [benadeeld bedrijf 4] achter gebleven bumper is onderzocht en aan de hand van het door de fabrikant aangebrachte VIN-nummer blijkt dat deze bumper hoort bij de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 3] . Zoals hiervoor onder zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] is overwogen, is bij de doorzoeking in de garagebox aan de [adres 1] een Volkswagen Golf in beslag genomen. Deze bleek gestolen te zijn. De originele kentekenplaat van deze auto was [kenteken 3] . De veiliggestelde bumper werd op de achterzijde van deze inbeslaggenomen Volkswagen Golf gepast. Uit dit nader onderzoek bleek dat de schade op de bumper op dezelfde hoogte zit als de schade aan het linker en rechter achter scherm van de inbeslaggenomen Volkswagen Golf. Deze schade was op de Volkswagen Golf met zwart kleurige verf/lak weggewerkt.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] , zoals hiervoor onder zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] is overwogen, zijn onder meer schoenen, hoofdlampjes, gelaatsmaskers, bivakmutsen, handschoenen en diverse merkkleding aangetroffen. De gezichtsmaskers, schoenen en handschoenen zijn onderzocht op DNA en glassporen. Uit onderzoek is gebleken dat op één van de gezichtsmaskers, één van de schoenen en één paar handschoenen DNA van verdachte is aangetroffen, op één van de gezichtsmaskers is DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen en op één van de gezichtsmaskers het DNA van [medeverdachte 2] . Op deze drie gezichtsmaskers, de schoen en op een paar handschoenen met DNA van verdachte en [medeverdachte 2] zijn glassporen aangetroffen.
Uit het vergelijkend glassporenonderzoek blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat deze glassporen op de handschoenen en de gezichtsmaskers afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeeld bedrijf 4] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
Ten aanzien van de glassporen op de schoenen waarop DNA van de verdachte is aangetroffen geldt dat het zeer veel waarschijnlijker is dat deze glassporen afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeeld bedrijf 4] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurig andere ruit.
Tijdens de doorzoeking in de [adres 2] , gelegen tegenover de woning [adres 1] , zoals hiervoor onder zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] is overwogen, is onder meer ook een Volkswagen Passat in beslaggenomen en onderzocht. In voornoemde auto werden twee jassen in de kofferbak aangetroffen die te linken zijn via een uniek nummer aan de ontvreemde kleding bij de ramkraak bij [benadeeld bedrijf 4] op 8 september 2017.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat uit de zoekgeschiedenis in de gedeelde iCloud van de telefoons van [medeverdachte 1] en [partner medeverdachte 1] op 7 september 2017 op verschillende tijdstippen gezocht is naar ‘ [benadeeld bedrijf 4] ’ en op verschillende kledingmerken die bij [benadeeld bedrijf 4] zijn weggenomen. Ook verdachte blijkt de website van [benadeeld bedrijf 4] te hebben bezocht op 9 september 2017 (een dag na de ramkraak).
Zaaksdossier [benadeeld bedrijf 2] (het onder 1b tenlastegelegde)
Inbraak d.d. 19 juli 2017
Op 19 juli 2017 omstreeks 01:45 uur heeft er een ramkraak plaatsgevonden in een bedrijfspand van [benadeeld bedrijf 2] te [locatie 2] . De schuifdeuren van de hoofdingang zijn er uit gereden. Er is 27 stuks gereedschap weggenomen waaronder zaagmachines. In totaal zijn 24 stuks van het merk Dewalt en 3 stuks van het merk Stanley weggenomen, met een totale inkoopwaarde van € 7.319,33.
Door verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zijn de camerabeelden van [benadeeld bedrijf 2] van 19 juli 2017 uitgekeken. Hieruit blijkt dat er op 19 juli 2017 omstreeks 01.00 uur een donkere Volkswagen type Golf achteruit tegen de schuifdeuren van de ingang van de winkel rijdt en daarna weer naar buiten rijdt. De achterklep wordt geopend door een van de personen. In beeld verschijnen in totaal drie personen, waarvan een persoon wordt omschreven als een persoon met een stevig/dik postuur. Deze persoon stapte uit aan de bestuurderszijde van voornoemde voertuig. De twee andere personen hebben een normaal postuur en halen spullen uit de winkel. De spullen die die personen vlak voor de ingang op de grond legden, werden door de persoon met een stevig/dik postuur in de auto gelegd. De dikkere persoon stapt in aan de bestuurderszijde. De twee andere aan de linkerzijde en rechterzijde van het voertuig. Alle drie de personen dragen een bivakmuts. De twee personen met een normaal postuur en die naar binnen gaan, hebben een lamp op hun voorhoofd.
Tijdens de doorzoeking op 11 september 2017 in de [adres 2] , gelegen tegenover de woning [adres 1] , is een zaagmachine, merk Dewalt, typenummer DCS388 aangetroffen en in beslaggenomen. Na nader onderzoek bleek dat deze zaagmachine qua merk en typenummer overeenkwam met de ontvreemde zaagmachine bij [benadeeld bedrijf 2] op 19 juli 2017.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt tevens dat op 19 juli 2017 tussen 08:43 uur en 13:58 uur tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene] whatsappcontact heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat [betrokkene] aan [medeverdachte 1] vraagt of hij veel heeft waarop [medeverdachte 1] antwoordt “23 stuks” en “De Walt”.
Inbraak d.d. 6 augustus 2017
Op 6 augustus 2017 omstreeks 01:00 uur wordt er opnieuw een inbraak gepleegd bij [benadeeld bedrijf 2] te [locatie 2] . Dit keer is er een raam open gebroken. Er zijn (lege) koffers uit de schappen gepakt. Er blijkt dat er 575,- euro aan munt en briefgeld is weggenomen.
Aangever schat dat er 500,- euro is weggenomen.
Door verbalisant [verbalisant 2] zijn de camerabeelden van [benadeeld bedrijf 2] van 6 augustus 2017 uitgekeken. Hieruit blijkt dat om 01:03 uur een personenauto achteruit rijdt en met de achterzijde van de personenauto richting het raamkozijn parkeert. De ruit van het kozijn wordt ingeslagen door een van de personen, waarna twee personen met een normaal tot een slank postuur door deze ruit de winkel in gaan. De derde persoon, die een fors postuur heeft, blijft buiten staan. In de winkel halen de twee personen iets uit een la in de balie dat ze in hun broekzakken stoppen. Beide personen dragen een lamp op hun voorhoofd, hebben handschoenen en bivakmutsen aan.
Door het onderzoeksteam is een mail ontvangen afkomstig van het beveiligingskantoor. In deze mail waren twee foto’s als bijlage gevoegd die betrekking hadden op de inbraak op 6 augustus 2017 bij het bedrijf [benadeeld bedrijf 2] . Verbalisant [verbalisant 4] relateert dat op die foto’s een mat/zwartkleurige Volkswagen Golf is te zien voorzien van kentekenplaten met kenteken [kenteken 4] . Na onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat de betreffende kentekenplaten op 6 augustus 2017 tussen 00:30 uur en 19.00 uur in Eindhoven zijn weggenomen.
Op 11 september 2017 wordt een Peugeot met kenteken [kenteken 5] op naam van [medeverdachte 2] die geparkeerd staat op de [adres 1] in beslaggenomen en doorzocht. In de kofferbak van deze auto worden 2 kentekenplaten met kenteken [kenteken 4] aangetroffen.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] , zoals hiervoor onder zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] is overwogen, zijn onder meer schoenen, hoofdlampen, gelaatsmaskers, bivakmutsen en handschoenen aangetroffen. De gezichtsmaskers, schoenen en handschoenen zijn onderzocht op DNA en glassporen. Blijkens DNA-onderzoek bevatten verschillende van deze kledingstukken DNA van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of verdachte.
Uit sporenonderzoek bleek dat de toegangspoort tot het terrein van [benadeeld bedrijf 2] open was gebroken. Er was een rolluik van het pand verbroken en er waren twee ruiten die achter dit rolluik waren gelegen opengebroken/ingeslagen. De glasscherven van de ingeslagen ruit werden veiliggesteld.
Uit dit vergelijkend glassporen onderzoek blijkt dat op een schoen waarop DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen die bij de doorzoeking op de [adres 1] in beslag is genomen glassporen zijn aangetroffen. Het NFI komt ten aanzien van de onderzochte glassporen uit deze schoen tot de conclusie dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer de in de schoen aangetroffen glassporen afkomstig zijn van de vernielde ruiten van [benadeeld bedrijf 2] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
Ook blijkt uit het vergelijkend glassporenonderzoek dat dat het veel waarschijnlijker is dat het aangetroffen glas op een gezichtsmasker waarop DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen van verdachte, schoenen waarop DNA-materiaal van [medeverdachte 1] is aangetroffen, alsmede een paar handschoenen, die allen eveneens bij voornoemde doorzoeking in beslag zijn genomen, afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeeld bedrijf 2] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
Tevens zijn er glassporen aangetroffen in de mat/zwarte Volkswagen Golf die op 11 september 2017 onder een blauw zeil is aangetroffen op het terrein behorende bij de woning van [heler 1] aan de [adres 3] . [heler 1] verklaart dat deze auto daar door [medeverdachte 2] is neergezet. Ten aanzien van glassporen die zijn aangetroffen bij de vloermatten links en rechtsvoor in de auto komt het NFI tot de
conclusie dat het veel waarschijnlijker is dat de in de auto aangetroffen glassporen afkomstig zijn van de vernielde ruit van [benadeeld bedrijf 2] , dan dat deze glassporen afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit.
Zaaksdossier [benadeeld bedrijf 5] (het onder 1c tenlastegelegde)
Inbraak d.d. 2 augustus 2017
Op 2 augustus 2017 omstreeks 23:53 uur wordt er ingebroken bij het bedrijfspand van [benadeeld bedrijf 5] te [locatie 3] . De rechterruit van de rolpoort is stukgeslagen. Er is een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap, onder andere van het merk Makita weggenomen.
Door verbalisant [verbalisant 5] zijn de camerabeelden van [benadeeld bedrijf 5] uitgekeken. De klok op de beelden van deze camera loopt een uur achter. Op de beelden is te zien dat er op 2 augustus 2017 om 23:51 uur (op de print screen staat 22:51 uur) een mat zwarte Volkswagen Golf voorzien van kenteken [kenteken 6] de parkeerplaats van [benadeeld bedrijf 5] komt op rijden en dat uit deze auto drie personen stappen. Zij dragen alle drie een bivakmuts en handschoenen. De bestuurder (NN03) van de auto heeft een fors postuur. Deze persoon stapt weer in de VW Golf en rijdt deze achteruit tot op korte afstand van de rolpoort
.De andere twee personen (NN01 en NN02) hebben een slank of een normaal postuur en dragen hoofdlampen. Deze twee personen rennen meerdere keren in het pand op en neer naar de stellingkasten die in het pand staan en zetten daarbij door het vernielde raamgedeelte goederen buiten. De persoon met het forse postuur legt de goederen in de kofferbak van de auto. Daarbij is te zien dat hij met een grote openstaande doos met inhoud met daarop het merkteken Makita in beeld verschijnt en deze doos in de auto zet. Omstreeks 23:56 uur (op de print screen staat 22:56 uur) stapt iedereen in de Volkswagen Golf en rijden ze weer weg.
Na onderzoek naar de kentekenplaten [kenteken 6] is gebleken dat die kentekenplaten tussen 2 augustus 2017 om 00:30 uur en 3 augustus 2017 om 08.00 uur in Eindhoven zijn weggenomen.
De telefoon van [heler 2] is in beslaggenomen en uitgelezen. Hieruit blijkt dat er op 2 augustus 2017 om 21:11 uur een whatsappgesprek plaatsvindt tussen [heler 2] en [medeverdachte 1] . [heler 2] vraagt of “ie” terug is. [medeverdachte 1] antwoord daarop “nee”. Op 3 augustus 2017 om 00:50 uur stuurt [medeverdachte 1] naar [heler 2] een bericht “ja heb”. [heler 2] reageert daarop dat hij eraan komt. Op 3 augustus 2017 heeft [heler 2] via Whatsapp contact met drie onbekend gebleven personen. Die gesprekken gaan over het kopen van “gereedschap” en “makita gereedschap”. Er wordt gesproken over prijzen. [heler 2] stuurt foto’s van Makita Gereedschap. De verbalisant herkent op enkele van de foto’s het bargedeelte van de [adres 3] (hof: het woonadres van [heler 1] ).
Inbraak d.d. 6 augustus 2017
Op 6 augustus 2017 omstreeks 23:19 uur wordt er opnieuw een ramkraak gepleegd bij [benadeeld bedrijf 5] te [locatie 3] . Dit keer is de gehele poort eruit geramd om zich zo de toegang tot het pand te verschaffen. De onderste rol poort segmenten waren geheel naar binnen geklapt. Er is een grote hoeveelheid elektrisch gereedschap van onder andere van de merken Makita en Dewalt weggenomen. Zo is onder meer van het merk Makita slagschroevendraaier (type DTD152Z), decoupeerzaag (type DJV182ZJ) en slagmoersleutel (type DTW101ZJ) en slagmoersleutel (type DTW1001Z) weggenomen.
Door verbalisant [verbalisant 5] zijn de camerabeelden van [benadeeld bedrijf 5] van 6 augustus 2017 uitgekeken. De klok op de beelden van deze camera loopt een uur achter. Op de beelden is te zien dat er op 6 augustus 2017 om 23:17 uur ( op de printscreen 22:17 uur) een mat zwarte VW Golf voorzien van het kenteken [kenteken 7] met drie personen het parkeerterrein van [benadeeld bedrijf 5] op komt rijden. Twee personen (NN01 en NN02) stappen uit de auto. Zij dragen beide gezichtsbedekking en hebben een smal of normaal postuur. Voorts dragen zij beide handschoenen, een hoofdlamp en donkere kleding. Zij duwen een voor de rolpoort geparkeerde auto weg. De Volkswagen Golf rijdt hierop twee keer achteruit tegen de rolpoort waardoor deze rolpoort vrij toegankelijk wordt. NN01 en NN02 gaan het bedrijfspand binnen. De bestuurder (NN03), die een fors postuur heeft en ook
gezichtsbedekking en handschoenen draagt, blijft buiten staan bij de rolpoort. De twee personen betreden het pand en pakken goederen uit de stellingkasten en zetten deze bij de rolpoort. NN03 pakt deze goederen legt deze in de Volkswagen Golf. Ook NN01 en NN02 leggen, nadat zij het pand verlaten met dozen, de dozen in de Volkswagen Golf. Om 23:22 uur (op de printscreen 22:22 uur) stappen de personen in de Volkswagen Golf en rijden zij weg.
Na onderzoek naar de kentekenplaten [kenteken 7] is gebleken dat die kentekenplaten tussen 6 augustus 2017 om 16:00 uur en 7 augustus 2017 om 19.55 uur in Eindhoven zijn weggenomen.
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] , zoals
hiervoor onder zaaksdossier [benadeeld bedrijf 3] is overwogen, zijn onder meer diverse gereedschappen aangetroffen. Er is toen ook een zaagmachine van het merk Makita aangetroffen. Deze machine heeft zelfde typenummer als een zaagmachine die op 6 augustus 2017 bij [benadeeld bedrijf 5] is ontvreemd.
Uit de inbeslaggenomen en uitgelezen telefoon van [heler 2] blijkt dat op 9 augustus 2017 [heler 2] via whatsapp contact heeft met een onbekend gebleven persoon. Hij biedt aan deze persoon nieuw gereedschap in een kist aan van onder andere het merk Makita. Op verzoek van de onbekende persoon stuurt hij wat foto’s van het gereedschap. De verbalisant herkent op enkele van de foto’s het bargedeelte van de [adres 3] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat uit de zoekgeschiedenis in de telefoon van [heler 1] op 9 augustus 2017 op verschillende tijdstippen op onder andere Kieskeurig.nl is gezocht naar verschillende soorten Makita gereedschap, zoals onder meer op slagschroevendraaier (type DTD152), decoupeerzaag (type DJV182ZJ) en slagmoersleutel (type DTW101ZJ) en slagmoersleutel (type DTW1001Z).
Zaaksdossier [benadeeld bedrijf 1] (het onder 1a tenlastegelegde)
Op 14 augustus 2017 omstreeks 01:17 uur wordt er ingebroken bij [benadeeld bedrijf 1] te [locatie 1] (België). De glazen toegangsdeur is vernield. Er wordt een grote hoeveelheid aan elektrisch gereedschap van de merken Metabo, Makita en Festool, waaronder kettingzagen, weggenomen. Totale aankoopprijs van dit gereedschap is € 20.901,95.
Op de beelden van een observatiecamera blijkt dat op 14 augustus 2017 om 00:21 uur [medeverdachte 2] met vermoedelijk een kentekenplaat in zijn hand naar de garagebox gelegen in de [adres 1] loopt. Op diezelfde dag om 00:33 uur lopen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte naar voornoemde garagebox. Ze zijn alle drie in het donker gekleed. Verdachte wordt omschreven als een persoon met een dik postuur, [medeverdachte 1] wordt omschreven als een persoon met normaal postuur en [medeverdachte 2] wordt omschreven als zijnde een persoon met een normaal postuur. Op laatstgenoemd tijdstip rijdt uit de garagebox een matzwarte Volkswagen Golf met aan de voorzijde het kenteken [kenteken 8] . Vervolgens is te zien dat [medeverdachte 2] de garagedeur sluit, waarna hij links achter in de Volkswagen Golf stapt. De Volkswagen Golf rijdt weg. Om 01:41 uur komt de Volkswagen Golf weer terug en deze wordt geparkeerd in de garagebox. Verdachte is dan bestuurder van voornoemde auto. Door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte worden verschillende soorten gereedschap, onder meer kettingzagen, uit de auto gehaald, waarmee zij vervolgens in de richting van de woning aan de [adres 1] lopen.
Na onderzoek naar het kenteken [kenteken 8] is gebleken dat de betreffende kentekenplaat tussen 13 augustus 2017 om 22:23 en 14 augustus 2017 om 07:43 in Eindhoven is weggenomen.
Uit de zoekgeschiedenis in de gedeelde ICloud van de telefoons van [medeverdachte 1] en [partner medeverdachte 1] blijkt dat er op 14 augustus 2017 tussen 02:12 uur en 02:46 uur op verschillende websites gezocht is op soortgelijk gereedschap als was weggenomen bij [benadeeld bedrijf 1] .
Bij de doorzoeking van de woning van [heler 1] , gelegen aan de [adres 3] worden op 11 september 2017 verschillende elektrische gereedschappen aangetroffen. Onder andere van de merken Dewalt en Makita. Drie van de inbeslaggenomen gereedschappen van het merk Dewalt kunnen op basis van het typenummer worden teruggebracht op de diefstal bij [benadeeld bedrijf 1] op 14 augustus 2017.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat telefoon van [heler 2] is uitgelezen. Daaruit blijkt dat op 16 augustus 2017, 17 augustus 2017 en 20 augustus 2017 verschillende Whatsappgesprekken hebben plaatsgevonden met onbekend gebleven personen waarin gesproken wordt welk gereedschap [heler 2] heeft. Hij geeft aan nog gereedschap van Makita beschikbaar te hebben. Ook stuurt hij foto’s van Makita gereedschap en 1 foto van Milwaukee gereedschap. Er wordt gesproken over de verkoopprijzen. Verbalisant herkent de achtergrond van de foto’s als het bargedeelte van de [adres 3] .
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1f en 1b ( inbraak d.d. 6 augustus 2017) blijkt dat op een bivakmuts, schoen en handschoen met DNA-materiaal van de verdachte glassporen zijn aangetroffen die (zeer) veel waarschijnlijker afkomstig zijn van de vernielde ruiten van [benadeeld bedrijf 2] dan wel [benadeeld bedrijf 4] . Verdachte heeft hiervoor geen verklaring kunnen of willen geven, terwijl dit een omstandigheid is die vraagt om een verklaring. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de feiten en omstandigheden waaronder het onder 1g tenlastegelegde feit is begaan sterke gelijkenissen vertoont met de modus operandi van de feiten 1a, 1b, 1c en 1f. Zo zijn de inbraken dan wel ramkraken, allemaal inbraken dan wel ramkraken in bedrijven tijdens de nachtelijke uren. De goederen die zijn weggenomen zijn telkens dezelfde soort goederen, te weten grote hoeveelheden elektrisch gereedschap en eenmaal merkkleding. Het gaat in ieder geval om goederen met een aanzienlijke economische waarde. Bij die inbraken wordt – voor zover kon worden vastgesteld– gebruik gemaakt van dezelfde type auto, te weten een zwarte Volkswagen Golf, voorzien van gestolen kentekenplaten, welke kentekenplaten vaak kort voor de ramkraken of bedrijfsinbraken zijn gestolen. De samenstelling van de dadergroep is steeds dezelfde, te weten drie personen; een van die personen heeft een corpulent postuur en de andere twee hebben een slank en/of normaal postuur. Ten tijde van de bedrijfsinbraken dragen de personen gezichtsbedekking en hebben ze regelmatig hoofdlampen op en handschoenen aan. De corpulente dader bestuurt de auto. De ander twee daders zitten op de bijrijdersstoel en achter in de auto. In die zaken waar een ramkraak is gepleegd, rijdt de corpulente man met de achterkant van de auto tegen de (rol)deur van het bedrijfspand om deze te ontzetten. De twee personen met een slank en/of normaal postuur gaan het bedrijfspand in en nemen goederen weg. De dader met het corpulente postuur legt vervolgens de goederen in de auto.
Het hof zal voornoemde modus operandi als schakelbewijs gebruiken bij de afzonderlijk tenlastegelegde feiten. Daaraan doet niet af dat bij de afzonderlijke feiten niet steeds alle bovengenoemde elementen van deze modus operandi aanwezig waren dan wel zijn vastgesteld.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, mede gelet op de hoeveelheid overeenkomende kenmerken, bezien in de context van het feit dat de verdachte in de nacht van de inbraak bij [benadeeld bedrijf 3] op 1 september 2017 samen met mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de [adres 1] in een Volkswagen Golf arriveert, het aantreffen van de bij [benadeeld bedrijf 3] ontvreemde goederen in die Volkswagen Golf in een relatief kort tijdsbestek na die inbraak en kort nadat verdachte met hiervoor genoemde personen bij voornoemde woning aankwam met deze Volkswagen Golf, alsmede de glassporen die afkomstig zijn van twee bedrijven alwaar inbraken zijn gepleegd op de verschillende inbeslaggenomen kledingstukken/schoenen waarop DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, en de hiervoor omschreven modus operandi, die – kort gezegd – bestond uit het plegen van nachtelijke bedrijfsinbraken met behulp van een zwarte Volkswagen Golf voorzien van kort voor de inbraak gestolen kentekenplaten door een vaste samenstelling daders (twee met een normaal en/of slank postuur en een met een corpulent postuur), in gezelschap van mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die omschreven worden als de personen met een normaal en/of slank postuur, kan het naar het oordeel van het hof, niet anders zijn dan dat het de verdachte is die omschreven wordt als de persoon met corpulent postuur en derhalve dat de verdachte tezamen met voornoemde daders niet alleen bij de die nacht op 1 september 2017 gepleegde inbraak bij [benadeeld bedrijf 3] betrokken is geweest, maar ook bij de onder 1a, 1b, 1c en 1f tenlastegelegde inbraken. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2: deelname aan een criminele organisatie
Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die – kort gezegd – tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van (gekwalificeerde) diefstal en heling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop. In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon (vgl. ECLI:NL:HR:1993:AD1974 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378). Het moet in ieder geval gaan om een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat als eenheid kan opereren (vgl. HR 26 juni 1984, NJ 1985, 92 en HR 26 november 1985, NJ 1986, 389). Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon met minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde, terwijl de juridische status van het samenwerkingsverband niet relevant is. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben (vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442 en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 687). Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het enkel steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern (vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50). Ook is in dezen niet vereist dat al de personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie (vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470 en HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72). Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is voorts vereist dat de organisatie het oogmerk heeft van het plegen van een bepaald misdrijf of misdrijven. Het oogmerk betreft het naaste doel van de organisatie en niet dat van de verdachte/deelnemer aan de organisatie. Het oogmerk kan daarbij gericht zijn op een enkel, specifiek genoemd delict of meerdere delicten, maar een pluraliteit daarvan is noodzakelijk. Het oogmerk impliceert dat de betreffende misdrijven (of pogingen of voorbereidingen daartoe) nog niet hoeven te hebben plaatsgevonden (vgl. HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 425). Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Tot slot moet worden vastgesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de organisatie. Van deelneming is in objectieve zin sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW5161 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beide vereisten zijn te beschouwen als nevengeschikt, maar zijn tevens onderling nadrukkelijk samenhangend.
Uit het dossier is het volgende naar voren gekomen:
  • Een groep van drie personen ,die in een vaste samenstelling en met een vaste taakverdeling werkte, heeft in een periode van ruim drie maanden ten minste in totaal zeven bedrijfsinbraken in Nederland en België gepleegd. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte plegen die inbraken, telkens in dezelfde samenstelling. Zij hebben hier, zoals overwogen onder het 1 tenlastegelegde, een gelijke aandeel in en werken via een vast patroon dat inhoudt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de bedrijfspanden in gaan en hier goederen wegnemen. Voor zover kan worden vastgesteld, fungeert verdachte als chauffeur van de auto en laadt hij de gestolen goederen in de auto.
  • [heler 2] heeft op verschillende momenten, vaak kort na een gepleegde inbraak, contact met [medeverdachte 1] . Ook is hij aanwezig in de woning aan de [adres 1] als verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terug komen van de inbraak bij [benadeeld bedrijf 3] .
  • Het doel van de organisatie is het plegen van inbraken in bedrijfspanden en het vervolgens verkopen van de buit gemaakte goederen. Het plegen van de strafbare feiten diende een financieel gewin.
  • De organisatie werkt met een zelfde type auto, te weten een Volkswagen Golf; daarop worden gestolen kentekenplaten aangebracht die kort voor iedere inbraak worden weggenomen.
  • Bij de twee Volkswagen Golfs die worden gebruikt bij de bedrijfsinbraken is een deel van de achterbank verwijderd om meer ruimte te creëren voor de gestolen goederen.
  • De woning van [medeverdachte 1] gelegen aan de [adres 1] dient bij de inbraken als uitvalsbasis. Immers tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] worden in de woonkamer schoenen, gezichtsmaskers, handschoenen en hoofdlampen aangetroffen die herleidbaar gebruikt zijn bij inbraken. Ook worden diverse gereedschappen aangetroffen die zijn weggenomen bij de inbraken.
  • Uit onder andere de beelden van de observatiecamera’s blijkt dat de VW Golf gestald werd in een garagebox tegenover de [adres 1] . Deze box werd gehuurd door [partner medeverdachte 1] , de partner van [medeverdachte 1] en dochter van [heler 1] .
  • In een ruimte bij de [adres 3] , het adres van [heler 1] , worden de gestolen spullen opgeslagen. Op foto’s die [betrokkene] naar (potentiële) kopers van gereedschap stuurt, is het bargedeelte van deze ruimte te zien. Bij deze woning staat onder een zeil ook een VW Golf V. Een deel van de achterbank in deze auto was weggehaald voor meer laadruimte, op de achterbumper zaten beschadigingen, aparte schakelaars waren aangebracht om de lampen en de remlichten uit te schakelen. Voorts is uit glassporenvergelijkingsonderzoek van het NFI de glassporen op de matten van deze auto te herleiden zijn naar de inbraak bij [benadeeld bedrijf 2] .
  • In de servieskast in de woning werden twee enveloppen met daarop “jassen” en “gereedschap” geschreven. Ze waren gevuld met respectievelijk 450,- euro en 1410,- euro.
  • Op verschillende momenten voor een inbraak wordt gepleegd, maar ook daarna wordt door de verschillende verdachten de websites van de (later) bestolen bedrijven bezocht. Voor en na de inbraken weordt er op prijsvergelijkingssites, zoals Kieskeurig.nl gezocht op goederen die buit gemaakt worden., waarbij soms ook heel specifiek op type of serienummer. Ook wordt er bij twee bedrijven twee keer ingebroken. Hieruit volgt dat de verdachten een vooropgezet plan hebben gehad ten aanzien van welke goederen ze wilden stelen, waar deze “te halen” waren, wat deze waard waren, en voor welke prijs ze weer verkocht konden worden.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, duidt de gang van zaken bij de bewezen geachte inbraken en ramkraken in de bedrijfspanden naar het oordeel van het hof op een georganiseerde werkwijze, waarbij de daders tevoren weten wat zij waar en op welke wijze kunnen halen, waarbij de daders goed op elkaar zijn ingespeeld en waarbij sprake is van een verdeling van rollen, onderlinge afstemming van activiteiten van ieder van de daders en van planmatigheid met het oog op het plegen van diefstal en heling en gebruik van bepaalde hulpmiddelen. Er is derhalve sprake van een gestructureerd, duurzaam en bestendig samenwerkingsverband met een gemeenschappelijke doelstelling.
De modus operandi en het samenwerkingsverband tussen de personen met betrekking tot betrokken bij de bewezen verklaarde feiten vertonen zodanige overeenkomsten dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat verdachte behoorde tot een organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als omschreven in de bewezenverklaring en dat verdachte een aandeel hierin had.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht om in ieder geval geen hogere straf op te leggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van een enorm tijdsverloop. Onder verwijzing naar de door het hof opgelegde straffen in de zaken van de mededaders verzoekt de raadsman een lagere gevangenisstraf op te leggen. Voorts heeft de raadsman verzocht bij de vaststelling van de hoogte van de straf rekening te houden met de nieuwe VI-regeling die op 1 juli 2021 ingaat.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum, en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere inbraken en ramkraken bij in totaal vijf bedrijven. Ten aanzien van het merendeel van deze bewezenverklaarde strafbare feiten is komen vast te staan dat zij in zodanig georganiseerd verband zijn gepleegd dat sprake is van een criminele organisatie. Verdachte had een aanzienlijke rol in deze organisatie: samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
pleegde hij ramkraken en inbraken om de helers, [heler 2] en [heler 1] , van goederen te voorzien. Deze inbraken en ramkraken zijn op professionele wijze voorbereid en uitgevoerd. Bij de bewezenverklaarde diefstallen zijn kostbare goederen weggenomen en is aan de benadeelden veel schade en overlast bezorgd. Verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen enkel respect voor eigendommen van anderen te hebben. Het hof rekent verdachte het georganiseerde karakter en het aantal zaken zwaar aan, Ten slotte heeft het hof bewezen geacht dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van diefstal en heling.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op al het vorenstaande, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat er sprake is van een daad van vervolging. In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen 11 september 2017, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 7 juli 2020 vonnis gewezen. Het procesverloop in eerste aanleg bedraagt aldus twee jaren en ruim negen maanden. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat in de fase van eerste aanleg de redelijke termijn met ruim 9 maanden is overschreden. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken.
Het hof zal aan de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn gevolgen verbinden. Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 56 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur. Bij de vaststelling van de hoogte van de straf, is rekening gehouden met de mogelijke inwerkingtreding van nieuwe wetgeving omtrent onder meer de voorwaardelijke invrijheidstelling met als ingangsdatum 1 juli 2021. De raadsman heeft hier aandacht voor gevraagd. Deze mogelijke inwerkingtreding doet evenwel niet af aan het oordeel van het hof omrent de straftoemeting.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt het hof geen reden om een andere of lichtere straf op te leggen.
Beslag
Voorts zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen en nog niet teruggegeven haarborstel en telefoon (van het merk BlackBerry curve), aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich naar het oordeel van het hof niet meer tegen de teruggave ervan verzet.
Vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2]
De benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.319,33 (bestaande uit materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] als gevolg van het onder 1b bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof is gebleken dat de benadeelde partij vergoeding heeft gevraagd voor materiële schade wegens ontvreemde goederen op 19 juli 2017, te weten 27 stuks elektrische gereedschap. Gebleken is evenwel dat de op 19 juli 2017 ontvreemde Dewalt Reciprozaag ad € 929,50, waar de benadeelde partij vergoeding voor vraagt, aan de benadeelde partij is terug gegeven. De vordering van de benadeelde partij dient derhalve in zoverre afgewezen te worden. Met betrekking tot de overige schadeposten stelt het hof vast dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1b bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht deze schade voldoende onderbouwd en voorts is de schade door de verdediging niet inhoudelijk betwist. Het hof acht de vordering derhalve toewijsbaar en wijst een bedrag van € 6.389,83 aan schadevergoeding toe. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof neemt voorts een beslissing omtrent de proceskosten als hierna zal worden vermeld.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte het onder 1b bewezen verklaarde samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de voornoemde benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeeld bedrijf 2] is toegebracht tot een bedrag van € 6.389,83. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3]
De benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 (bestaande uit materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof constateert dat het namens [benadeeld bedrijf 3] ingediende ‘Schadeopgaveformulier Misdrijven’ is ingevuld door [eigenaar bedrijf 1] . Bij het formulier is een kopie van een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamers van Koophandel gevoegd waaruit blijkt dat [bedrijf 1] (adres: [adres 4] ) als enige aandeelhouder wettelijk bevoegd is om [benadeeld bedrijf 3] te vertegenwoordigen en namens deze een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Het hof stelt evenwel vast dat uit de aangifte die door [aangever] (adres: [adres 4] ) namens [benadeeld bedrijf 3] is gedaan, blijkt dat [eigenaar bedrijf 1] eigenaar is van [benadeeld bedrijf 3] . Voorts stelt het hof vast dat de ter onderbouwing van de vordering bij het formulier gevoegde documenten die zien op de bedrijfsverzekering telkens geadresseerd zijn aan [benadeeld bedrijf 3] , ten aanzien van [eigenaar bedrijf 1] . Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de vordering tot schadevergoeding rechtsgeldig namens [benadeeld bedrijf 3] is ingediend en ziet het hof, anders dan de rechtbank, in het ontbreken van een duidelijke machtiging geen aanleiding om de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3] kan worden toegewezen tot het verzochte bedrag van € 1.000,-. Deze schade kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade als gevolg van het onder 1g bewezen verklaarde handelen van de verdachte en is door de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3] voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof neemt voorts een beslissing omtrent de proceskosten als hierna zal worden vermeld.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte het onder 1g bewezen verklaarde samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de voornoemde benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeeld bedrijf 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 4]
De benadeelde partij [benadeeld bedrijf 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 53.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte, voor zover betrekking hebbende op gevorderde materiële schade, niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de vordering afgewezen.
Nu de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd is de vordering in hoger beroep slechts aan de orde voor zover deze is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 4] als gevolg van onder 1f bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag € 6.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte het onder 1f bewezen verklaarde samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de voornoemde benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeeld bedrijf 4] is toegebracht tot een bedrag van € 6.000,00. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 140 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van de gekwalificeerde diefstal gepleegd op 14 mei 2017 te [locatie 1] , zoals onder 1a ten laste is gelegd alsmede voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1b en onder 1c ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1a ten laste gelegde (gekwalificeerde diefstal gepleegd op 14 augustus 2017 te [locatie 1] ) en het onder 1b, 1c, 1f, 1g en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1a ten laste gelegde (gekwalificeerde diefstal gepleegd op 14 augustus 2017 te [locatie 1] ) en het onder 1b, 1c, 1f, 1g en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 (vijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven
voorwerpen zoals genoemd op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder nummers 1 en 2, te weten:
1. stuk haarborstel Babyliss pro, krulborstel;
2. 1 stuk Blackberry curve ibn-code: AM016.01.03.002.

Vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] ter zake van het onder 1b bewezenverklaarde (gepleegd op 19 juli 2017) tot het bedrag van
€ 6.389,83 (zesduizend driehonderdnegenentachtig euro en drieëntachtig cent) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeeld bedrijf 2] , ter zake van het onder 1b bewezenverklaarde (gepleegd op 19 juli 2017) een bedrag te betalen van € 6.389,83 (zesduizend driehonderdnegenentachtig euro en drieëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 66 (zesenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 juli 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3]

Wijst hoofdelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 3] ter zake van het onder 1g bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeeld bedrijf 3] , ter zake van het onder 1g bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 september 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 4]

Wijst hoofdelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 4] ter zake van het onder 1f bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeeld bedrijf 4] , ter zake van het onder 1f bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 september 2017.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.J.M. van Gink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.