ECLI:NL:GHSHE:2021:3692

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.296.751_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een verzoek van de moeder om de omgangsregeling met haar minderjarige kind te wijzigen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzoekt om de omgangsregeling te bekrachtigen of aan te passen. De minderjarige, geboren in 2016, verblijft sinds 2016 bij pleegouders na een machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de moeder en de vader recht hebben op omgang met de minderjarige, maar de moeder is van mening dat de frequentie van de omgang te laag is en dat de omgang bij de pleegouders zou moeten plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2021 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de gecertificeerde instelling (GI), de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegmoeder. De moeder heeft aangegeven dat de huidige omgangsregeling van eenmaal per zes weken goed verloopt en dat zij graag meer contactmomenten zou willen. De GI en de Raad hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de Raad adviseert om de omgangsfrequentie niet te verlagen en extra momenten mogelijk te maken.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft recht op omgang met de minderjarige eenmaal per zes weken, met de mogelijkheid voor vier extra omgangsmomenten per jaar. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe omgangsregeling is vastgesteld, waarbij de veiligheid en stabiliteit van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 december 2021
Zaaknummer: 200.296.751/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/382184 JE RK 21-256
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de heer en mevrouw [de pleegouders],
wonenden op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2021, heeft de moeder verzocht, naar het hof begrijpt en zoals tijdens de mondelinge behandeling door de moeder is bevestigd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de GI in haar inleidende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en, indien de GI wel in haar verzoek wordt ontvangen, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
Primair
de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] die in de beschikking van 15 augustus 2018 is vastgesteld te bekrachtigen;
Subsidiair
een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen van eenmaal per zes weken;
Uiterst subsidiair
een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen die meer is dan eenmaal per twaalf weken en die het hof juist en in het belang van [minderjarige] acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Sneper;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (via telefonische verbinding);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de pleegmoeder [de pleegmoeder] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 maart 2021.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geregistreerd partner geweest.
Het geregistreerd partnerschap tussen de ouders is ontbonden op 26 maart 2021.
Uit het geregistreerd partnerschap is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige] is, op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing, op 1 september 2016 geplaatst bij de pleegouders. Hij verblijft sindsdien in dit perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij beschikking van 1 maart 2017 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de ouders van twee begeleide momenten per week van 45 minuten per keer, waarbij de GI (destijds: Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering) de data moet vaststellen waarop de omgang plaatsvindt.
3.4.
Bij beschikking van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder en de vader beëindigd en Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.5.
Bij beschikking van 15 augustus 2018 heeft de rechtbank voornoemde beschikking van 1 maart 2017 gewijzigd voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling, en als omgangsregeling bepaald dat de ouders recht op omgang met [minderjarige] hebben éénmaal per drie weken gedurende tenminste één uur, onder begeleiding, nader in te vullen door de GI.
3.6.
Bij beschikking van 18 augustus 2020 heeft de rechtbank Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering ontslagen van de voogdij over [minderjarige] en Stichting Jeugdbescherming Brabant benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.7.
De moeder heeft naast [minderjarige] zes kinderen uit eerdere relaties. Het gezag van de moeder over deze kinderen is beëindigd. De moeder heeft met deze kinderen verschillende omgangsregelingen, voor een deel onder begeleiding.
De omvang van het geschil
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2018 gewijzigd en de navolgende omgangsregeling tussen de vader en de moeder en [minderjarige] vastgesteld:
[minderjarige] heeft recht op omgang met zijn beide ouders, afzonderlijk en afwisselend van elkaar, eenmaal per zes weken voor de duur van één uur onder begeleiding bij [instantie], waarbij het uitgangspunt is dat [minderjarige] afwisselend met de moeder en de vader omgang heeft, maar de andere ouder de gelegenheid wordt geboden het omgangsmoment uit te voeren als de desbetreffende ouder niet kan, nader in te vullen door de GI.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.9.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte is aangenomen dat de draagkracht van [minderjarige] te laag is voor contact met de moeder eenmaal per drie weken. Het enige gegeven dat het gedrag van [minderjarige] anders zou zijn na de omgangsmomenten, betekent niet dat [minderjarige] behoefte zou hebben aan een lagere omgangsfrequentie. De moeder heeft nu iedere zes weken omgang met [minderjarige] en dat gaat goed. [minderjarige] is rustiger en beter aanstuurbaar. Dat [minderjarige] eerder onrustiger was tijdens de omgang hield verband met de omgang met de vader. De rechtbank heeft te weinig aandacht besteed aan de hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] . Gelet op hoe goed de omgang nu verloopt, zou omgang eenmaal per vier weken – gelijk aan de frequentie van de omgangsmomenten die de moeder met haar andere kinderen heeft – gebruikelijk zijn. De moeder zou daarnaast graag een aantal extra omgangsmomenten per jaar, die op bijzondere dagen worden ingezet, hebben.
Aan de CHOP-list, die [pleegzorg] pleegzorg heeft meegenomen in haar advies over de wijziging van de frequentie van de omgangsregeling, mag geen waarde worden gehecht. De CHOP-list is verouderd en de moeder is daarbij niet betrokken geweest. Het had op de weg van de GI en pleegzorg gelegen om de moeder vooraf te informeren over de uitkomsten van de CHOP-list, zodat zij de kans had haar mening te geven.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet in het belang van [minderjarige] is als omgang bij de pleegouders plaatsvindt. De moeder en de pleegmoeder hebben goed contact. De moeder heeft het liefst dat omgang met [minderjarige] plaatsvindt bij het pleeggezin of een andere locatie dichter bij huis.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd als volgt.
De raad acht het te ver gaan om op basis van de CHOP-list de omgang te verminderen naar eenmaal per twaalf weken. De CHOP-list is opgesteld in een periode dat [minderjarige] startte op het speciaal onderwijs en de moeder in een roerige periode zat. De raad adviseert om onderscheid te maken tussen de omgang van [minderjarige] met de vader en de moeder én om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] op tenminste eenmaal per zes weken te bepalen. Daarnaast zouden een aantal extra omgangsmomenten, bijvoorbeeld twee of drie keer per jaar, kunnen worden bepaald.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht.
De omgangsregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld geeft [minderjarige] meer rust. [minderjarige] is relaxter nu de frequentie van de omgang met de moeder is afgenomen. De moeder en [minderjarige] hebben al geruime tijd eenmaal per zes weken contact. De vader komt de omgang niet na. Als de vader wel invulling zou geven aan het omgangsmoment – hij ontvangt bericht van de GI over wanneer zijn bezoekmoment is gepland en moet dit vooraf bevestigen – dan betekent dat dat de moeder niet kan komen. De GI volgt daarin de bestreden beschikking. Zij acht het wel in het belang van [minderjarige] dat de feitelijke situatie waarin de moeder eenmaal per zes weken contact heeft met [minderjarige] wordt geformaliseerd, omdat zij afgelopen periode heeft gezien dat dit goed verloopt. [instantie] is voor [minderjarige] een veilige, duidelijke plek waar hij omgang heeft. Dit moet zo blijven. Het inplannen van extra bezoeken op speciale dagen is mogelijk, maar daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheden van [minderjarige] en de pleegouders.
De GI heeft met de moeder besproken dat op basis van de CHOP-list en de gewijzigde omstandigheden een wijzigingsverzoek zou worden ingediend. Er is geen nieuwe CHOP-list gemaakt, omdat na de bestreden beschikking is gebleken dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] goed verloopt. De CHOP-list zou nu een andere uitkomst geven.
3.12.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende verklaard.
De moeder heeft steeds invulling gegeven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De wijziging van de omgang naar eenmaal per zes weken heeft heel goed voor [minderjarige] uitgepakt. Ook de locatie van [instantie] waar de omgang plaatsvindt sluit goed aan bij wat [minderjarige] nodig heeft. De locatie biedt een stabiele factor. Het is een omgeving waar [minderjarige] zich prettig voelt en zich meer kan openstellen. Hij is nu blij wanneer hij omgang met de moeder heeft. Vanaf het begin dat [minderjarige] in het pleeggezin is geplaatst, is er altijd veel strijd en onrust geweest. Voordat gesproken kan worden over omgang in het pleeggezin moet er eerst stabiliteit zijn. Wat betreft extra omgangsmomenten naast de reguliere omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] , geldt dat [minderjarige] twee keer per jaar contactmomenten heeft met zijn halfbroers en – zussen in de vorm van een brusjesdag. De pleegmoeder begrijpt het als daarnaast bijvoorbeeld bij verjaardagen een extra contactmoment komt, maar de situatie dient voor [minderjarige] wel stabiel te blijven. Sinds de bestreden beschikking is de vader niet op zijn omgangsmomenten met [minderjarige] verschenen. De pleegmoeder heeft over het contact tussen de vader en [minderjarige] grote zorgen.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, komt ook aan een gecertificeerde instelling toe (ECLI:NL:HR:2017:943).
3.13.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling grief 1, die ziet op de ontvankelijkheid van de GI in het inleidende verzoek, ingetrokken. Zij erkent dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, als bedoeld in artikel 1:377e BW.
Het hof is, gelijk aan de rechtbank, van oordeel dat de GI ontvankelijk is in haar inleidende verzoek. Het hof komt daarom toe aan de inhoudelijke beoordeling van voorliggend verzoek.
3.13.3.
Ter beoordeling ligt voor de invulling van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
Gebleken is dat de moeder een korte periode geen contact heeft gehad met [minderjarige] . Zij is vanaf september 2020 op drie bezoekmomenten niet geweest. De omgang is daarna weer hervat. Zij heeft nu steeds eenmaal per zes weken omgang met [minderjarige] onder begeleiding van [instantie]. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de omgang op deze wijze goed verloopt. [minderjarige] ervaart bij deze invulling van de omgangsregeling meer rust en is blij om de moeder te zien. De moeder komt de omgangsregeling steeds na. Het hof acht een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] van eenmaal per zes weken gedurende één uur onder begeleiding daarom in het belang van [minderjarige] .
De moeder heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling de wens geuit dat de omgang eenmaal per vier weken gaat plaatsvinden, maar het hof ziet daar op dit moment geen ruimte voor. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt sinds een jaar stabiel. Eerst zal moeten blijken dat die stabiliteit blijft en de omgang bestendig is. Daarna kan worden bezien of uitbreiding mogelijk is.
Het hof zal, gelijk aan de bestreden beschikking, bepalen dat de omgang onder begeleiding bij [instantie] plaatsvindt. Gebleken is dat die locatie een stabiele factor is voor [minderjarige] en aan hem veiligheid en duidelijkheid biedt. Het is in het belang van [minderjarige] én in het belang van de relatie tussen de moeder en [minderjarige] dat deze locatie voor de omgangsregeling gehandhaafd blijft. Omgang in het pleeggezin, zoals de moeder heeft verzocht, is vooralsnog niet aan de orde. Daarvoor zal er eerst meer rust en stabiliteit moeten zijn. Op dit moment zijn er nog grote zorgen over de omgang van [minderjarige] met de vader, niet alleen vanuit de moeder maar ook vanuit de pleegmoeder.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, vaststellen dat [minderjarige] recht heeft op omgang met de moeder éénmaal per zes weken voor de duur van één uur onder begeleiding van [instantie].
3.14.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI, de raad en de pleegmoeder het eens zijn dat in de huidige omstandigheden voor de moeder en [minderjarige] , naast de reguliere omgangsregeling, ruimte is voor extra omgangsmomenten, waaronder de zogenoemde brusjesdagen en omgang op verjaardagen. Het hof zal daarom vaststellen dat [minderjarige] recht heeft op vier extra omgangsmomenten per jaar, waaronder de twee brusjesdagen en twee overige omgangsmomenten, door de GI nader in te vullen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 april 2021 ten aanzien van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] ,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2018 als volgt;
stelt tussen moeder en [minderjarige] de volgende omgangsregeling vast:
[minderjarige] heeft recht op omgang met de moeder:
- éénmaal per zes weken voor de duur van één uur onder begeleiding van [instantie];
- gedurende vier extra omgangsmomenten per jaar, waaronder de twee brusjesdagen en twee overige omgangsmomenten, door de GI nader in te vullen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.