Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellante],
,
Rabobank,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
aannemelijk gemaaktmaar
voorshands bewezen,behoudens tegenbewijs door Rabobank, dat het risico van verduistering van roerende zaken is te verzekeren
.Deze kennelijke fout herstelt het hof hierbij op grond van artikel 31 Rv ambtshalve.
Relatie heeftnog steedsproblemen met [de vennootschap 1] ,dat bij Rabobank de problemen tussen [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] en [directeur] al langer bekend waren, hetgeen aansluit bij de verklaring van [registerexpert] (“De Rabobank weet vanaf het begin van de problemen wat er speelt tussen de heer [directeur] en de heer [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] .”) en de eigen verklaring van [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] . Rabobank is daarop in de processtukken op verschillende plaatsen ingegaan, en heeft bestreden dat zij op de hoogte was van de getroebleerde relatie tussen [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] en [directeur] . In de conclusie van antwoord (randnummers 29-34) heeft zij onder verwijzing naar de als productie 8 overgelegde verklaring van haar medewerker [contactpersoon 2] betoogd dat waar [contactpersoon 2] wordt aangehaald in de verklaring van [registerexpert] , [contactpersoon 2] zijn mening uitsluitend baseerde op de uitlatingen van [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] en eerdere contacten van [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] met Interpolis en dat ook [registerexpert] zijn relaas heeft gebaseerd op hetgeen [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] hem vertelde. Dat laat echter onverlet dat in het licht van het geciteerde deel uit het klantendossier, in samenhang gelezen met zowel de verklaring van [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] als die van [registerexpert] , de betwisting van Rabobank niet overtuigt en niet volstaat, zodat daaraan wordt voorbijgegaan. Minst genomen had van Rabobank in dit verband verwacht mogen worden dat zij authentieke gespreksverslagen uit de jaren 2007-2010 van haar medewerkers met [(indirect) bestuurder en aandeelhouder] zou hebben overgelegd aan de waarvan de geciteerde zinsnede (
Relatie heeftnog steedsproblemen met [de vennootschap 1]) nader geduid zou kunnen worden.
a contrariouitleg van de verklaring van [getuige 3] (‘machines die op diverse locaties kunnen worden gebruikt, dit valt onder de werkmaterieelverzekering’) overtuigt niet, nog daargelaten dat daaruit niet blijkt dat de onderhavige uiensorteerlijn niet op diverse locaties zou kunnen worden gebruikt. Voor het overige zijn de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] op dit punt - zoals geciteerd in randnummer 2.28 van de memorie na enquête – niet eenduidig. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat de betreffende uiensorteerlijn een roerende, en geen onroerende, zaak betreft (artikel 3:3 BW), althans een debat van die strekking is tussen partijen niet gevoerd.
3.De uitspraak
juni tot en met augustus 2021;