ECLI:NL:GHSHE:2021:3650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20-000683-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2021 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte had eerder, op 8 juli 2019, via een e-mail zijn wens kenbaar gemaakt om het hoger beroep in te trekken. Ondanks het ontbreken van een formele akte van intrekking, oordeelde het hof dat de verdachte geacht moet worden in dezelfde positie te verkeren als ware die akte wel opgemaakt. Het hof concludeerde dat de intrekking tijdig en rechtsgeldig was, waardoor het hoger beroep als ingetrokken moest worden beschouwd. Dit betekende dat het hof niet verder aan de behandeling van het hoger beroep toekwam.

De zaak was eerder behandeld door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 20 december 2011 een vonnis had gewezen. De verdachte had in 2017 hoger beroep ingesteld, maar had in 2019 aangegeven het hoger beroep te willen intrekken. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep, omdat er geen akte van intrekking was opgemaakt. Het hof oordeelde echter dat deze omstandigheid niet ten nadele van de verdachte mocht strekken, vooral omdat hij geen rechtsbijstand had.

Het hof heeft de inhoud van de e-mail van de verdachte als een duidelijke uiting van zijn wens om het hoger beroep in te trekken beschouwd. De beslissing van het hof was dat het hoger beroep als ingetrokken werd beschouwd en dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J. Platschorre als voorzitter.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000683-21
Uitspraak : 1 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 20 december 2011, parketnummer 02-172098-11, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Procesgang
De politierechter heeft bij voormeld vonnis:
  • de verdachte bij verstek veroordeeld voor vernieling tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 91,01 ter zake van materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met kostenveroordeling van de verdachte. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering respectievelijk is de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
Bij akte van 20 september 2017 is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Bij e-mailbericht van 8 juli 2019, te 11.45 uur, heeft de verdachte te kennen gegeven het hoger beroep in te willen trekken en zich neer te leggen bij de geldboete.
Ter zitting van 8 juli 2019, te 14.30 uur, is noch de verdachte, noch de benadeelde partij verschenen. De deurwaarder had de benadeelde partij voor aanvang van de zitting medegedeeld dat het hoger beroep was ingetrokken, zodat deze huiswaarts was gekeerd.
Bij tussenarrest van 22 juli 2019 heeft het hof bepaald dat de zaak dient te worden heropend. Het hof heeft overwogen dat niet gebleken is van een akte van intrekking en dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet als ingetrokken beschouwd kan worden en dat, ondanks het ontbreken van grieven, inhoudelijke behandeling vereist is vanwege het belang van de benadeelde partij, welke in de gelegenheid dient te worden gesteld de vordering van € 3737,49 op een nadere zitting toe te lichten.
Bij arrest van 27 november 2019 onder parketnummer 20-002899-17 heeft het hof bij verstek het vonnis waarvan beroep vernietigd, en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte voor beschadiging en vernieling veroordeeld tot een geldboete van
€ 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 2.342,49 ter zake van materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met kostenveroordeling van de verdachte. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De verdachte heeft tegen dit arrest, terwijl de verdachte inmiddels voorzien was van rechtsbijstand, beroep in cassatie ingesteld op 6 december 2019.
Bij arrest van 16 maart 2021, nr. 19/05509, heeft de Hoge Raad der Nederlanden de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte conform artikel 416, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
De raadsman heeft betoogd dat het hof dient te verstaan dat het hoger beroep is ingetrokken en de zaak van de rol is afgevoerd en dat het hof zal bepalen dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.
Beoordeling
Voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting van de eerste behandeling van de zaak bij het hof op 8 juli 2019 om 14.30 uur, is om 11:45 uur ter griffie van dit gerechtshof een
e-mail binnengekomen van “ [verdachte] ” (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) emailadres: [e-mailadres] met de volgende inhoud:
“Onderwerp: Parket nummer 20 002899-17
Geachte wil van het hoger beroep afzien ivm met eerste uitspraak want hoe ik het ook draai of wil keren gaat dit om een boete van 250 e.
Hetgeen niet niet wil zeggen dat ik mij schuldig acht!!!! Er is dan ook nooit bewijs geleverd van etc.. Of eisende partij moet dit intrekken gezien deze zaak al verjaard is!
Aangezien wij in België wonen en in collectieve zitten wil ik dit bedrag in 5 x betalen. Graag contact opnemen met cjib alwaar ik bekend ben.
Mvgr [verdachte]
[adres]
Sent from my Huawei phone”
De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 maart 2021 overwogen:
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door middel van een door het hof geciteerde e-mail de wens kenbaar heeft gemaakt het hoger beroep in te trekken, en heeft geoordeeld dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet als ingetrokken kan gelden omdat niet is gebleken van een akte van intrekking van het hoger beroep. Die enkele omstandigheid mag echter niet ten nadele van de verdachte strekken (vgl. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2750). Het hof heeft dat miskend. Het cassatiemiddel slaagt daarom.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er nog steeds een gebrek kleeft aan de intrekking van het hoger beroep nu er nog steeds geen akte is opgemaakt. Het e-mailbericht van de verdachte met de wens tot intrekking is weliswaar doorgezonden naar de rechtbank maar ten onrechte is er geen akte opgemaakt. Dat had wel gemoeten nu de e-mail van verdachte, hoewel die niet als schriftelijke machtiging kan worden aangemerkt, geen hindernis had mogen zijn voor het opmaken van een akte intrekking hoger beroep, nu ruimhartig moet worden omgegaan met natuurlijke personen, die zich niet van juridische bijstand hebben voorzien. Omdat nog steeds geen akte intrekking hoger beroep is opgemaakt, moet, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, het hof de verdachte ex art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, zo stelt de advocaat-generaal.
De raadsman heeft betoogd dat het hof, gelet op het e-mailbericht van de verdachte met de wens tot intrekking, er van uit had moeten gaan dat de zaak van de rol was. Het hof zou derhalve thans alsnog een arrest dienen te wijzen waarin het hof verstaat dat het hoger beroep als ingetrokken dient te worden beschouwd. Blijkens de stukken heeft de verdachte enkele uren voorafgaande aan de terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2019 zijn wens om het hoger beroep in te trekken kenbaar gemaakt aan de strafgriffie van het hof. Blijkens een aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte e-mail is het verzoek vervolgens binnen enkele minuten doorgezonden naar de strafgriffie van de rechtbank. Er was derhalve nog genoeg tijd om de akte intrekking hoger beroep op de juiste wijze te laten opmaken en voorafgaand aan de zitting van 8 juli 2019 aan het hof te doen toekomen.
Na genoemd arrest van de Hoge Raad heeft de raadsman de strafgriffie van het hof verzocht alsnog uitvoering te geven aan de uitdrukkelijke wens van de verdachte zijn hoger beroep in te trekken zoals vermeld in diens hierboven geciteerde e-mail. Dat hieraan kennelijk in eerste noch tweede instantie gevolg is gegeven mag, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, niet ten nadele van de verdachte werken.
Subsidiair heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
De hiervoor weergegeven inhoud van het e-mailbericht van de verdachte dient te worden verstaan als een uiting van verdachtes wens om het hoger beroep in te trekken. Nu deze intrekking vóór de aanvang van de behandeling van het hoger beroep is gedaan, dient deze te worden beschouwd als tijdig gedaan.
De enkele omstandigheid dat geen akte intrekking hoger beroep is opgemaakt door de strafgriffie van de rechtbank, mag niet ten nadele van de verdachte – die geen rechtsbijstand had – strekken. Naar het oordeel van het hof dient dit aldus te worden verstaan dat, ondanks het ontbreken van een akte, de verdachte geacht moet worden in dezelfde positie te verkeren als ware die akte wel opgemaakt. De intrekking dient dus te worden beschouwd als ware die tijdig en rechtsgeldig gedaan, zodat het hoger beroep als ingetrokken dient te worden beschouwd en het hof niet aan een behandeling van het hoger beroep toekomt.

BESLISSING

Het hof:
Verstaat dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep is ingetrokken.
Bepaalt dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 1 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Nieuwendijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.