Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2021;
- het verweerschrift met producties, tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot ontbinding, ingekomen ter griffie op 25 juni 2021;
3.De beoordeling
- De onderhavige arbeidsovereenkomst te herstellen op een nader door het hof te bepalen datum;
- [de werknemer] toe te laten op de werkvloer, teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten;
- [de werkgever] te veroordelen aan [de werknemer] te betalen het salaris e.o. (te weten € 3.237,-- bruto per maand, te vermeerderen met € 587,50 bruto per maand) alsmede het vakantiegeld van 8% vanaf datum herstel dienstverband tot de dag dat het dienstverband op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd;
- Voor recht te verklaren dat [de werkgever] gehouden is aan [de werknemer] een compensatie te betalen gelijk aan zijn salaris, het vakantiegeld en de reistijdcompensatie in de periode tussen 23 oktober 2020 en de datum van herstel van het dienstverband, verminderd met het brutobedrag aan brutosalaris en/of uitkeringen dat hij over diezelfde periode daadwerkelijk heeft ontvangen;
- [de werkgever] te veroordelen te voldoen de verhoging wegens vertraging overeenkomstig artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris sedert datum herstel arbeidsovereenkomst;
- [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te betalen de wettelijke rente over het achterstallige loon vanaf datum herstel dienstverband vanaf datum van opeisbaarheid van elke loontermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- [de werkgever] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking deugdelijke salarisspecificaties en betalingsbewijzen van de te betalen bedragen aan [de werknemer] te overhandigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat [de werkgever] in gebreke blijft;
- [de werkgever] te veroordelen tot betaling binnen 7 dagen na betekening van deze beschikking aan [de werknemer] de transitievergoeding ten bedrage van € 31.781,60 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- [de werkgever] te veroordelen tot betaling binnen 7 dagen na betekening van deze beschikking aan [de werknemer] van de billijke vergoeding ten bedrage van € 45.456,84 bruto dan wel een door het hof te bepalen billijke vergoeding, onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- [de werkgever] te veroordelen tot betaling binnen 7 dagen na betekening van deze beschikking aan [de werknemer] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:672 lid 11 BW ten bedrage van € 14.683,03 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- [de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te voldoen het nog verschuldigde vakantiegeld over de periode tot en met de datum einde dienstverband, alsmede tot uitbetaling van openstaande vakantiedagen, onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
‘daar val ik niet over’) en met het in zoverre onjuist omgaan met het in- en uitklokken in elk geval niet heeft beoogd [de werkgever] te benadelen of verkeerd te informeren. Er is door het hof ook niet vastgesteld kunnen worden dat [de werknemer] gedurende de uren dat hij tijdens werktijd niet in het filiaal te [plaats 1] verbleef niet voor [de werkgever] werkzaam is geweest.
We hebben [de werknemer] het onderstaande voorstel gedaan en hier is hij mee akkoord’en
‘Ik heb met [de werknemer] afgesproken dat we het één en ander even definitief op een rijtje gaan zetten en het dan nog eens doornemen’), blijkt ook dat een en ander zich kennelijk mondeling heeft afgespeeld en de berichtgeving daarover buiten het zicht van [de werknemer] bleef (de email was immers afkomstig van [commercieel directeur] , gericht aan [medewerker P&O] (P&O)). In de wel aan [de werknemer] gerichte email van 11 juni 2020, met als bijlage de functiebeschrijving filiaalmanager (productie 6 bij verweerschrift eerste aanleg) staat het volgende:
‘Alleen winkeltijden liggen nog niet vast’. Dat dit de winkeltijden van alle vestigingen betrof en voor alle nieuwe filiaalmanagers gold, acht het hof voldoende aannemelijk. Echter, omdat [de werknemer] een uitzonderingspositie had (met als enige een reistijdvergoeding en de functie op dat moment al op een voor hem gebruikelijke wijze uitoefende) acht het hof óók voldoende aannemelijk dat deze zin door hem anders kon worden geïnterpreteerd (bijvoorbeeld dat zijn werktijden nog ter discussie stonden) en/of in ieder geval voor hem - ook weer door de geleidelijke verschuiving van zijn werkzaamheden van kantoor naar winkel - onduidelijk was. [de werknemer] heeft voorts onbetwist betoogd dat de eveneens overeengekomen 40-urige werkweek zich niet verhoudt met de regel dat hij tijdens de winkeltijden altijd aanwezig moest zijn. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat [de werknemer] zijn werkwijze – kennelijk in de overtuiging dat daar geen bezwaar tegen bestond – niet stiekem heeft uitgevoerd. De registratie van de ritten van de bedrijfsauto vond immers automatisch plaats door middel van het door [de werkgever] gehanteerde volgsysteem. Het in de ontslagbrief opgenomen verwijt dat hij (ook) met deze registratie onjuist of onregelmatig zou zijn omgegaan, is dan ook ten onrechte gemaakt. Ook kon [de werkgever] door het kloksysteem van dag tot dag zien of [de werknemer] in [plaats 1] ingeklokt was. Dat [de werkgever] [de werknemer] niet heeft gecontroleerd (aan de hand van de rittenregistratie), kan het hof aan de ene kant begrijpen, gezien het vertrouwen in [de werknemer] , die immers al 23 jaar naar tevredenheid voor [de werkgever] werkte. Aan de andere kant blijkt uit de email van 5 februari 2020 (prod. 32 verweerschrift eerste aanleg) van [betrokkene] gericht aan [HR manager] (HR-manager) en CC aan [medewerker P&O] (P&O), dat er bij [de werkgever] toch toen al eens wat argwaan jegens [de werknemer] was (ontstaan). In de derde alinea van die email staat:
‘Daarnaast is [de werknemer] , naar mijn beste weten, van kantoor [plaats 2] naar filiaal [plaats 1] verschoven. Toch klokt hij structureel rond 08:00 – 08:15 in, ik neem aan dat hij dit in [plaats 2] doet omdat ik me niet voor kan stellen dat hij rond die tijd al in [plaats 1] is. Daarnaast wordt er ook reistijd geschreven op zijn werkdagen. Ik weet niet precies wat er met hem afgesproken is rondom zijn verschuiving van kantoor naar [plaats 1] , maar het is misschien wel slim dit even na te lopen of het klopt. Hij is namelijk iemand die niet altijd even goed met gegeven vrijheid/verantwoordelijkheid om weet te gaan. En naar mijn beste weten is er momenteel niemand die een spreekwoordelijk oogje in het zeil houdt als het op zijn werk en uren aankomt.’Op dat moment (februari 2020) had het naar het oordeel van het hof op de weg van [de werkgever] gelegen om in gesprek met [de werknemer] te gaan en hem te vragen - ook gezien de door [de werkgever] zelf geconstateerde
‘verschuiving van kantoor naar [plaats 1] ’– hoe hij met zijn kloktijden omging en wat [de werkgever] van hem verwachtte. De door [de werkgever] aan de nieuwe filiaalmanagers beloofde coaching en evaluaties, waarin mogelijke onduidelijkheden en verwachtingen aan de orde hadden kunnen komen, hebben ook niet plaatsgevonden, althans niet in de periode dat [de werknemer] (tevens) filiaalmanager was.