ECLI:NL:GHSHE:2021:3593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.299.702_01 en 200.301.277_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder met kinderen en omgangsregeling in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen een moeder en een vader over de woonplaats van hun drie kinderen. De moeder heeft na de beëindiging van de relatie met de vader in juli 2021 met de kinderen naar [plaats 2] verhuisd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de moeder bevolen om terug te verhuizen naar [plaats 1] in afwachting van de bodemprocedure. De moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de moeder, ondanks haar stellingen over onveiligheid en financiële problemen, in afwachting van de bodemprocedure moet terugverhuizen naar [plaats 1]. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de moeder de verantwoordelijkheid heeft om de omgang tussen de kinderen en de vader te bevorderen. Indien de moeder niet terugverhuist, zullen de twee oudste kinderen aan de vader worden toevertrouwd. Het hof heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de weekenden bij de vader zijn en de moeder contact heeft met hen. De uitspraak is gedaan op 30 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie en Jeugdrecht
zaaknummers 200.299.702/01 en 200.301.277/01
arrest van 30 november 2021
in de zaken van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. L.A. Mulders te Purmerend,
op het bij exploten van dagvaarding van 9 september 2021 en 19 oktober 2021 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 6 september 2021 en 8 oktober 2021, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda), gewezen tussen partijen.
In het kort
In juli 2021 is de moeder, nadat de relatie met de vader is verbroken, met de drie kinderen van partijen, [kind 1] (6 jaar oud), [kind 2] (drie jaar oud) en [kind 3] (thans circa 6 maanden), naar [plaats 2] verhuisd. De voorzieningenrechter heeft beslist dat de moeder terug moet verhuizen naar de regio [plaats 1] . De moeder is het daar niet mee eens en wil voorlopig in [plaats 2] blijven wonen met de kinderen totdat hierover in de bodemprocedure is beslist.
1. De gedingen in eerste aanleg (zaak-/rolnummers C/02/388805 / KG ZA 21-396 en C/02/389515 / KG ZA 21-433)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.De gedingen in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de spoed appeldagvaarding tevens houdende memorie van grieven en incident verzoek tot schorsing van de moeder in de procedure 200.299.702/01;
  • de memorie van antwoord in 200.299.702/01 met incidenteel appel van de vader;
  • de brief van 12 oktober 2021 van de advocaat van de moeder met één bijlage;
  • de spoedappeldagvaarding tevens houdende incident verzoek tot schorsing en verzoek om gevoegde behandeling en wijziging van verzoek en verzoek om extra spreektijd van de moeder in de procedure 200.301.277/01;
  • de akte overleggende aanvullende stukken van de advocaat van de moeder van 18 oktober 2021 met de producties 14 tot en met 24;
  • de akte overleggende aanvullende stukken van de advocaat van de moeder van 19 oktober 2021 met productie 25;
  • drie H-formulieren van 19 oktober 2021: twee van de vader, één van de moeder;
  • het H-formulier van 20 oktober 2021 van de vader met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de vader tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel appel in de procedure 200.301.277/01;
  • de pleitnota die de advocaat van de moeder op de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2.
Op verzoek van de moeder, heeft het hof beide aangebrachte procedures gevoegd en gevoegd behandeld op 21 oktober 2021.
Met partijen is afgesproken dat alle ingediende stukken voor beide dossiers bestemd zijn.
2.3.
In de aanloop van de procedure heeft het hof op 19 oktober 2021 afgewezen:
  • het verzoek van de moeder om extra spreektijd op de mondelinge behandeling;
  • het uitstelverzoek van de vader voor zover dat ziet op de procedure 200.301.277/01.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader verklaard dat de bezwaren tegen de door de moeder ingediende producties 14 tot en met 25 niet worden gehandhaafd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021.
Verschenen zijn:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordigster van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Tijdens hun relatie zijn geboren:
  • [kind 1] , op [geboortedatum] 2015;
  • [kind 2] , op [geboortedatum] 2018;
  • [kind 3] , op [geboortedatum] 2021.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen.
De feiten
3.2.
Partijen woonden samen met de kinderen in [plaats 1] aan de [adres 1] . Zij hebben op 8 februari 2021 een nieuwe woning gekocht aan het [adres 2] in [plaats 1] . Deze woning is aan partijen geleverd op 12 mei 2021.
Op 11 juli 2021 heeft de moeder de relatie met de vader beëindigd. De moeder is vervolgens op 14 juli 2021 met de drie kinderen bij haar ouders in [plaats 2] ingetrokken. Zij heeft zichzelf en de kinderen op 22 juli 2021 ingeschreven in de gemeente [plaats 2] bij haar ouders.
Eind juli is de gezamenlijke woning ( [adres 1] ) verkocht en geleverd aan derden; de vader is daarna alleen verhuisd naar de nieuwe woning aan het [adres 2] .
Op 3 augustus 2021 is de vader de procedure gestart om, eenvoudig gezegd, de kinderen terug te krijgen naar [plaats 1] . Op 20 augustus 2021 heeft de moeder zich met de kinderen gevestigd in een eigen huurwoning in [plaats 2] . [kind 1] gaat vanaf de start van het schooljaar 2021/2022 in [plaats 2] naar school en [kind 2] en [kind 3] gaan daar naar het kinderdagverblijf.
De eerste procedure:vonnis 6 september 2021 + vorderingen van partijen over en weer
3.3.1.
Bij vonnis van 12 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de vader en de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda).
3.3.2.
Bij vonnis van 6 september 2021 heeft de voorzieningenrechter in Breda – uitvoerbaar bij voorraad – de volgende beslissingen genomen:
  • gebiedt de moeder om binnen een week na vandaag te verhuizen naar een woning of appartement in [plaats 1] , althans naar een woning of appartement binnen een straal van 30 kilometer van de aan partijen in eigendom toebehorende woning aan het [adres 2] te [plaats 1] ;
  • verbiedt de moeder om, zonder toestemming van de vader, te verhuizen naar [plaats 2] , dan wel een andere gemeente buiten de straal van 30 kilometer van het [adres 2] te [plaats 1] ;
  • verbiedt de moeder om, zonder toestemming van de vader, de kinderen uit te schrijven van hun kinderopvang/school/voetbalclub in de regio [plaats 1] ;
  • verbiedt de moeder om, zonder toestemming van de vader, de kinderen in te schrijven voor een andere school/kinderopvang/sportclub in de regio [plaats 2] ;
  • verplicht de moeder tot medewerking aan de inschrijving van de kinderen in de BRP van de gemeente [plaats 1] , voor zover zij de kinderen zou hebben uitgeschreven;
  • veroordeelt partijen hun medewerking te verlenen aan een regeling, waarbij de vader en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende twee weekenden per maand van vrijdag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur en daarnaast iedere dinsdag op woensdag, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen bij de moeder zal terugbrengen.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Vorderingen van de moeder in hoger beroep in de procedure 200.299.702/01
3.3.3.
De moeder kan zich grotendeels niet verenigen met deze beslissing van de voorzieningenrechter. Zij heeft in hoger beroep geconcludeerd tot:
In het incident:
- de werking van uitvoerbaar bij voorraad verklaring te schorsen;
Ten aanzien van de vorderingen in conventie:
- het vonnis van 6 september 2021 te vernietigen (het hof begrijpt: met uitzondering van de proceskostencompensatie), dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en opnieuw rechtdoende:
Ten aanzien van de vorderingen in reconventie:
- de moeder vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing met de kinderen naar [plaats 2] , althans haar verhuizing met de kinderen te kunnen bestendigen, althans totdat hierover in de bodemprocedure is beslist en de navolgende voorlopige omgangsregeling vast te stellen:
o de vader en de kinderen hebben omgang met elkaar gedurende één weekend in de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur waarbij de moeder de kinderen naar [plaats 1] brengt en de vader de kinderen naar [plaats 2] terugbrengt. Voorts kan de vader contact hebben met [kind 2] en [kind 3] van dinsdagmiddag tot woensdagavond, eenmaal in de twee weken waarbij de moeder zorgdraagt voor het brengen naar [plaats 1] en de vader de kinderen weer terugbrengt naar [plaats 2] .
Vorderingen van de vader in hoger beroep in de procedure 200.299.702/01
3.3.4.
In zijn memorie van antwoord heeft de vader in appel gevorderd de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door de moeder in appel gevorderde te ontzeggen, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden. In incidenteel appel heeft de vader gevorderd de vonnissen van 12 augustus 2021 en 6 september 2021 te vernietigen, voor zover het de afgewezen vorderingen van de vader betreft en, opnieuw rechtdoende, bij arrest de vorderingen van de vader alsnog toe te wijzen, zodat de vader het hof verzoekt, naast hetgeen dient te worden bekrachtigd uit het vonnis van 6 september 2021:
Primair:
- te bepalen dat de kinderen tijdelijk, totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist, worden toevertrouwd aan de vader, zodat zij met hem in de [plaats 1] woonachtig zullen zijn;
Subsidiair:
  • de moeder te veroordelen tot nakoming (waaronder de verhuizing a.s. alsmede schoolinschrijving), op straffe van verbeurte van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de moeder aan deze veroordeling niet voldoet;
  • de moeder te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling zoals bepaald in het vonnis van 6 september 2021 op straffe van verbeurte van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
  • te bepalen dat de kinderen totdat in de bodemprocedure anders wordt beslist gedurende de helft van de vakanties bij de vader dienen te verblijven, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder de kinderen niet gedurende de helft van de vakanties aan de vader meegeeft;
  • te bepalen dat de vader voor de tenuitvoerlegging van het door de voorzieningenrechter in dezen te wijzen vonnis de hulp kan inroepen van de sterke arm;
In appel en in incidenteel appel:
- met veroordeling van de moeder in de kosten van deze instantie, waaronder het (na)salaris van de advocaat van de vader.
De tweede procedure:vonnis 8 oktober 2021 + vorderingen van partijen over en weer
3.4.1.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland West-Brabant (Breda) bij vonnis van 8 oktober 2021 – uitvoerbaar bij voorraad – de volgende beslissingen genomen:
- veroordeelt de moeder om binnen één week na betekening van dit vonnis in kort geding tot nakoming van het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 september 2021 in die zin dat;
o de moeder binnen één week na betekening van het vonnis van heden in kort geding:
 óf met de kinderen verhuist naar een woning of appartement in [plaats 1] althans naar een woning of appartement binnen een straal van dertig kilometer van de aan partijen in eigendom toebehorende woning aan het [adres 2] te [plaats 1] ;
 óf de kinderen toevertrouwt aan de vader;
o het de moeder verboden is om, zonder toestemming van de vader:
 met de kinderen te verhuizen naar [plaats 2] , dan wel een andere gemeente buiten de straal van 30 kilometer van het [adres 2] te [plaats 1] ;
 de kinderen uit te schrijven van hun kinderopvang/school/voetbalclub in de regio [plaats 1] ;
 de kinderen in te schrijven voor een andere school/kinderopvang/sportclub in de regio [plaats 2] ;
o de moeder verplicht is tot medewerking aan de inschrijving van de kinderen in de BRP van de gemeente [plaats 1] , voor zover zij de kinderen zou hebben uitgeschreven;
- indien de moeder de kinderen niet aan de vader toevertrouwt:
o partijen veroordeelt hun medewerking te verlenen aan een regeling waarbij de vader en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende twee weekenden per maand van vrijdag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur en daarnaast iedere dinsdag op woensdag, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader de kinderen bij de moeder zal terugbrengen;
- dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de moeder aan deze veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 300.000,-.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzocht afgewezen.
Vorderingen van de moeder in hoger beroep in de procedure 200.301.277/01
3.4.2.
In deze procedure heeft de moeder in hoger beroep gevorderd tot:
In het incident:
- de werking van uitvoerbaar bij voorraad verklaring te schorsen;
Ten aanzien van de vorderingen in conventie:
- vernietiging van het vonnis van 8 oktober 2021, dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en opnieuw rechtdoende:
Ten aanzien van de vorderingen in reconventie:
- de moeder vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing met de kinderen naar
[plaats 2] , althans haar haar verhuizing met de kinderen te kunnen bestendigen, althans totdat hierover in de bodemprocedure is beslist, alsmede de navolgende voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij de vader de zorg heeft voor
[kind 1] en [kind 2] gedurende een weekend in de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot
zondagavond 18.00 uur waarbij de moeder de kinderen naar [plaats 1] brengt en de vader de kinderen naar [plaats 2] terugbrengt en waarbij de vader de zorg heeft voor [kind 2] van dinsdagmiddag 17.00 uur tot woensdagavond 20.00 uur, éénmaal in de twee weken, waarbij de moeder zorgdraagt voor het brengen naar [plaats 1] en de vader [kind 2] weer terugbrengt naar [plaats 2] .
Vorderingen van de vader in hoger beroep in de procedure 200.301.277/01
3.4.3.
In zijn memorie van antwoord heeft de vader gevorderd:
In appel: de moeder in het appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door de moeder in appel gevorderde te ontzeggen zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden;
In voorwaardelijk incidenteel appel: het tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen/verbeteren en, opnieuw rechtdoende, bij arrest de moeder te veroordelen om per 15 oktober 2021 het vonnis van 6 september 2021 na te komen in die zin dat:
I. de moeder per 15 oktober 2021:
ofmet de kinderen verhuist naar een woning/appartement in de [plaats 1] , althans naar een woning of appartement binnen een straal van dertig kilometer van de aan partijen in eigendom toebehorende woning aan het [adres 2] te [plaats 1] ;
ofde kinderen toevertrouwt aan de vader;
II. het de moeder verboden is om – zonder toestemming van de vader – met de kinderen te verhuizen naar [plaats 2] of een andere gemeente buiten de straal van 30 km van het [adres 2] te [plaats 1] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
III. de moeder te gebieden om mee te werken aan de inschrijving van de kinderen in de BRP van de gemeente [plaats 1] dan wel een andere gemeente binnen de straal van 30 km van het [adres 2] te [plaats 1] , voor zover de moeder de kinderen zou hebben uitgeschreven, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
IV. de moeder te gebieden om mee te werken aan de inschrijving van de kinderen bij hun kinderopvang/school/sportclubs in de regio [plaats 1] , voor zover de moeder de kinderen zou hebben uitgeschreven, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
V. het de moeder verboden is om – zonder toestemming van de vader – de kinderen uit te schrijven van hun kinderopvang/school/voetbalclubs in de regio [plaats 1] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
VI. het de moeder verboden is om – zonder toestemming van de vader – de kinderen in te schrijven op een andere school/kinderopvang/sportclub dan die in de [plaats 1] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
VII. ingeval de moeder niet kiest voor toevertrouwing van de kinderen aan de vader, de moeder te veroordelen mee te werken aan een omgangsregeling waarbij de vader en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende twee weekenden per maand – dat wil zeggen om de week – van vrijdag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur en daarnaast iedere dinsdag 15.00 uur tot en met woensdag 20.00 uur waarbij de moeder de kinderen naar de vader zal brengen en de vader de kinderen bij de moeder terug zal brengen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de moeder niet aan de veroordeling voldoet;
Zowel in appel als voorwaardelijk incidenteel appel: met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties, waaronder het (na)salaris van de advocaat van de vader.
3.5.1.
Het hof zal nu één voor één de geschilpunten van partijen beoordelen.
Het hof geeft de standpunten van partijen beknopt weer, zakelijk weergegeven, zoals dit blijkt uit de processtukken en hetgeen is gezegd op de mondelinge behandeling.
Het hof stelt voorop dat het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de vorderingen.
I.
Schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.5.2.
Het hof heeft op de mondelinge behandeling aangekondigd dat in de hoofdzaak en in de incidenten gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan. De moeder heeft daarom geen belang meer bij haar verzoeken tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaringen van beide vonnissen. Het hof wijst deze verzoeken af.
II.
Vonnis van de rechtbank Noord Holland
3.5.3.
De vader stelt dat de rechtbank Noord Holland zich in haar vonnis van 12 augustus 2021 ten onrechte onbevoegd heeft verklaard, omdat er een algemeen belang bestaat bij het aanvechten van deze bevoegdheidskwestie voor toekomstige zaken die kinderen betreffen. Het is onduidelijk wat de vader beoogt met zijn grief tegen dit verwijzingsvonnis. De relatieve bevoegdheid van de rechtbank is bepaald in het Wetboek van Rechtsvordering. Indien de vader in hoger beroep had willen gaan van dit vonnis, had hij zich dienen te wenden tot het gerechtshof Amsterdam. Het hof wijst de vordering tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland af.
III.
Mag de moeder met de kinderen naar [plaats 2] verhuizen of moet zij terugverhuizen naar [plaats 1] in afwachting van de bodemprocedure? (en alle verzoeken die daarmee samenhangen)
Standpunt van de moeder
3.5.4.
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen; zij mocht verhuizen. De moeder mag weliswaar van de vader in zijn woning aan het [adres 2] blijven, maar dat is voor haar en de kinderen een vreemde omgeving. Zij hebben daar nooit gewoond. De moeder durft er ook niet te verblijven, gelet op het agressieve gedrag van de vader. De moeder had geen andere keus dan naar [plaats 2] te vertrekken. De moeder voelde zich onveilig en kon niet instaan voor de veiligheid van de kinderen als zij in [plaats 1] was gebleven. Dit heeft te maken met de psychische toestand van de vader en zijn verbale en fysieke agressie. De kinderen zijn hier getuige van geweest, hetgeen schadelijk is voor hun ontwikkeling. De huisarts heeft haar geadviseerd een onderkomen te zoeken in een veilige omgeving, zoals een blijf van mijn lijf huis. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte het advies van de raad opgevolgd. Ook met de afstand van 130 kilometer tussen haar en de vader, leeft zij voortdurend in angst.
De kinderen zijn bekend met de omgeving van [plaats 2] , het huis van opa en oma en andere familie en vrienden. De kinderen waren sowieso uit hun vertrouwde omgeving gehaald, vanwege de verhuizing van partijen binnen [plaats 1] . De moeder gaat niet terug naar [plaats 1] , ook niet als het hof de dwangsom verviervoudigd. De moeder komt ook in financiële problemen als zij moet terugverhuizen; de vader betaalt niet voor de kinderen. Als zij gedwongen wordt om te verhuizen komt ze in een armoedige woning in een nietszeggend oord en moet zij te zijner tijd opnieuw verhuizen; dat is niet in het belang van de kinderen.
De rechtbank is in het vonnis van 8 oktober 2021 buiten de grenzen van de rechtsstrijd gegaan door de beslissen dat de moeder ‘met de kinderen’ moet terugverhuizen. Dat heeft de vader niet gevorderd; hij heeft alleen gevorderd dat ‘de moeder’ moet terugverhuizen. De voorzieningenrechter heeft niet nagedacht over de gevolgen. Gelet op de geestelijke en lichamelijke toestand van de moeder is een terugkeer naar [plaats 1] nu onverantwoord en dit kan dan ook niet van haar gevergd worden.
Beide vonnissen van de voorzieningenrechter zijn heel slecht. Je mag van een rechter verlangen dat hij nadenkt over wat hij beslist. Het advies van de raad heeft geen toegevoegde waarde, want de raad heeft de kinderen niet eens gezien.
Standpunt van de vader
3.5.5.
Partijen wisten niet dat zij het gezag apart moesten regelen en zij gedroegen zich alsof zij gezamenlijk gezag hadden. De moeder heeft de kinderen ingeschreven in [plaats 2] , ook bij de school/kinderopvang, zonder met de vader te overleggen. De moeder wilde de vader en de rechtbank voor voldongen feiten stellen.
De reisafstand van 2,5 uur (enkele reis) is een enorme belasting. Dit trekt een te grote wissel op de vader en de kinderen. De moeder onderbouwt niet waarom zij angst zou hebben voor de veiligheid van haar en/of de kinderen. Zij bevestigt juist in de stukken dat hij altijd een goede vader is geweest. De vader heeft nooit gedreigd met zelfmoord.
Er was geen noodzaak om te verhuizen naar [plaats 2] . De moeder kreeg direct het aanbod van de vader dat zij in de woning aan het [adres 2] mocht wonen, met uitsluiting van de vader. De vader krijgt bovendien in november 2021 de sleutels van zijn nieuwe appartement met twee slaapkamers, dit heeft hij via zijn nicht geregeld. Hij logeert voorlopig bij zijn ouders, zodat de moeder in de woning aan het [adres 2] kan wonen. De moeder mag ook in het nieuwe appartement wonen, dat maakt de vader niet uit. Hij heeft er veel verdriet van dat dit alles zo loopt, hij mist de kinderen. Hij probeert zo flexibel mogelijk te zijn om de moeder tegemoet te komen.
Van financiële problemen bij terug verhuizen is geen sprake. De moeder kan nog steeds geld opnemen van de gemeenschappelijke rekening van partijen. Op de bank is voldoende vermogen en er volgt ook nog een uitbetaling in verband met de verkoop van de woning aan de [adres 1] . De moeder kan meer dan € 150.000,- verwachten. Bovendien voldoet de vader de woonlasten van de woning aan het [adres 2] .
De gezondheidstoestand van de moeder wordt weersproken. De moeder zou PTSS hebben. De bewijsstukken die de moeder hierover heeft overgelegd, zijn niet opgesteld door een ggz- of BIG- geregistreerde psycholoog of professionele instantie. Wel is het beeld dat geschetst wordt over de toestand van de moeder zorgelijk. Zou het inderdaad mentaal zo slecht gaan met de moeder, dan is het juist goed als de kinderen aan de vader worden toevertrouwd totdat de moeder de hulp krijgt die ze nodig heeft. De vader werkt sinds september 2021 nog maar drie dagen per week. De kinderen zouden dan naar de kinderopvang gaan, de overige dagen kan hij zelf voor de kinderen zorgen.
Advies van de raad
3.5.6.
Op de mondelinge behandeling heeft de raad, kort samengevat, het volgende geadviseerd.
Als er nu wordt toegestaan dat de moeder met de kinderen mag blijven in [plaats 2] , wordt het voor de vader en de kinderen lastig om weer bij elkaar te komen, tenzij de vader verhuist naar [plaats 2] . Het is het beste voor de kinderen als de vonnissen worden gevolgd en de kinderen teruggaan naar hun vertrouwde omgeving.
Het is goed te begrijpen wat de moeder heeft gedaan, maar zij moet zelf zorgdragen voor haar eigen emotionele toestand. De toon van de ouders is van beide kanten vrij dwingend. Deze ouders zijn twaalf jaar samen geweest en zij zitten midden in de rouwverwerking. Er moet een basis worden gelegd. De actie van moeder is niet juist geweest. Dat is jammer, want het heeft allerlei consequenties gehad. De koers van beide vonnissen is duidelijk. Het is kwalijk om nu alsnog van koers te veranderen. Dan escaleert de situatie nog meer en dat bezorgt de ouders en kinderen nog meer stress. Dit hangt niet samen met het eenhoofdig gezag of gezamenlijk gezag. De moeder kan dit zo niet doen. Het is vervelend dat de moeder dacht dat ze dit wel kon doen. De moeder heeft hier alles op ingezet, maar het kan niet zonder consequenties blijven. De moeder kan niet haar bubbeltje in [plaats 2] behouden, want de vader kan niet worden meegenomen hierin.
Een alternatief idee kan ook zijn dat [kind 3] wordt toevertrouwd aan de moeder en [kind 1] en [kind 2] aan de vader. Of dat de moeder de ene week in nieuwe appartement van de vader verblijft of in de gezamenlijke woning aan het [adres 2] en in de andere week in [plaats 2] is met [kind 3] . Kinderen zijn superveerkrachtig. Het is echt wel te doen als de kinderen voor een jaar op een andere school zouden zitten, daar lopen ze geen enorme schade van op. Als [kind 3] veilig is gehecht aan de moeder, kan zij alsnog een veilige hechtingsrelatie met de vader aangaan. Als een kind eenmaal veilig is gehecht, dan gaan de volgende hechtingsrelaties ook goed.
Oordeel van het hof
3.5.7.
Het hof stelt voorop dat dit een voorlopige voorzieningen-procedure is; een tijdelijke ordemaatregel die uitgevoerd moet worden totdat is beslist in de bodemprocedure waar een uitgebreid onderzoek plaatsvindt.
3.5.8.
Voor zover de moeder meent dat zij met de kinderen naar [plaats 2] had mogen verhuizen, omdat zij eenhoofdig gezag heeft, sluit het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de voorzieningenrechter hieromtrent. De moeder heeft niet weersproken dat partijen er altijd vanuit gingen dat zij gezamenlijk gezag hadden en dat zij hier altijd naar gehandeld hebben. Daar komt nog bij dat de Hoge Raad recent heeft geoordeeld dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van art. 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. (zie: HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513)
Kortom: het eenhoofdig gezag gaf de moeder geen vrijbrief om zonder toestemming van de vader te verhuizen met de kinderen.
3.5.9.
De moeder heeft uitgebreid betoogd waarom het niet van haar gevergd kan worden dat zij terugkeert naar [plaats 1] . Het hof ziet hierin echter onvoldoende aanleiding om anders te beslissen dan de voorzieningenrechter, gelet op het volgende.
3.5.10.
De moeder heeft haar stelling dat ze bang is voor de vader, omdat hij psychische klachten heeft en zich verbaal en fysiek agressief gedraagt, onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet dit in de door de moeder overgelegde processtukken niet terug. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de moeder en de kinderen niet veilig zouden zijn in de omgeving [plaats 1] .
3.5.11.
De stelling van de moeder dat zij gelet op haar geestelijke en lichamelijke toestand niet kàn terugkeren naar [plaats 1] wordt evenmin voldoende aannemelijk gemaakt met objectieve en verificatoire bescheiden. Alle stukken in het dossier die hier betrekking op hebben, zoals de verklaring van de bedrijfsarts met betrekking tot haar ziekmelding en tijdelijke arbeidsongeschiktheid en het uittreksel van het journaal van de huisarts, zijn opgesteld naar aanleiding van het relaas van de moeder zelf en acht het hof onvoldoende. Er zijn geen stukken afkomstig van BIG-geregistreerde artsen of psychologen met een diagnose over de lichamelijke of geestelijke toestand van de moeder waaruit afgeleid kan worden dat zij niet terug kan verhuizen naar [plaats 1] . Nu bovendien de vader gemotiveerd heeft weersproken dat de moeder dusdanig in psychische nood verkeert dat zij niet kan terugkeren naar [plaats 1] , had het op de weg van de moeder gelegen om dit standpunt nader te onderbouwen.
3.5.12.
Het hof volgt de moeder evenmin in haar standpunt dat zij in financiële problemen komt als zij moet terugverhuizen naar [plaats 1] . De vader heeft dit gemotiveerd weersproken door te verklaren dat de moeder nog steeds over de gemeenschappelijke rekening kan beschikken, dat hij de woonlasten voldoet van de woning aan het [adres 2] en dat er nog € 150.000,- haar kant op komt vanwege de verkoop van de voormalige woning. De moeder heeft dit ook niet betwist. Ook bij dit onderdeel heeft de moeder nagelaten haar standpunt nader te onderbouwen.
3.5.13.
Dat de moeder in een armoedige woning (zelfs in een ‘kartonnen doos’ zoals door haar advocaat ter mondelinge behandeling is aangegeven) moet wonen als zij terug moet naar [plaats 1] , heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt. De vader is flexibel in het zoeken naar een oplossing in hoe hij het de moeder zo makkelijk mogelijk kan maken wanneer zij met de kinderen terugkeert naar [plaats 1] . Deze flexibiliteit blijkt uit de correspondentie tussen de ouders en heeft de vader ook op de mondelinge behandeling laten zien. De vader is sinds juli 2021 bereid om het nieuwe huis aan het [adres 2] in de voorlopige situatie beschikbaar te stellen voor de moeder en de kinderen. Daarnaast heeft de vader op de mondelinge behandeling toegezegd dat de moeder desgewenst ook in het nieuwe appartement mag wonen dat hij in november aanstaande krijgt en dat hij in dat geval gaat wonen op het [adres 2] . De moeder heeft hiermee al twee woonmogelijkheden.
3.5.14.
De gronden die de moeder aanvoert die het haar ‘onmogelijk’ maken om terug te komen naar [plaats 1] , zijn allemaal gevoelsmatig. Van de moeder kan in het belang van de kinderen gevergd worden dat zij zich over die gevoelens heen zet, althans dat zij hulp zoekt om hiermee om te gaan. De moeder heeft elf jaar in die omgeving gewoond. De moeder lijkt zich niet te realiseren wat het voor de kinderen heeft betekend dat zij in juli 2021 ineens zijn verhuisd naar [plaats 2] om daar een nieuw leven te beginnen met achterlating van de vader. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder ook geen blijk gegeven dat zij oog heeft voor de belangen van de kinderen. De moeder heeft verdriet vanwege het gedrag van de vader op partnerniveau, hetgeen begrijpelijk is, maar zij lijkt in haar gedragingen geheel voorbij te gaan aan de belangen van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving in de buurt van hun vader te verblijven.
3.5.15.
Onder deze omstandigheden, is het hof evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat de moeder, in afwachting van de bodemprocedure, voorlopig moet terugverhuizen naar [plaats 1] en dat dit ook van haar gevergd kan worden. Het hof benadrukt hierbij nadrukkelijk dat ‘terugverhuizen’ niet inhoudt dat de moeder weer in een hotel gaat logeren. Verhuizen betekent een eigen vaste plek zodat het centrum van de activiteiten van de moeder en de kinderen weer in [plaats 1] komt te liggen en de kinderen weer in [plaats 1] naar school/kinderdagverblijf/sporten gaan. De moeder heeft in ieder geval twee woonmogelijkheden in [plaats 1] om uit te kiezen. Als de moeder geen gebruik wil maken van de mogelijkheden die de vader haar heeft geboden, zal dit voor haar rekening en risico komen. Zij moet dan een andere woning regelen. Doet zij dit niet en blijft zij in [plaats 2] , dan zullen de twee oudste kinderen aan de vader worden toevertrouwd. De moeder kiest daar dan zelf voor en zal hiervoor de consequenties moeten aanvaarden. Dat betekent dat als de moeder niet terugverhuist naar [plaats 1]
binnen één week na heden, [kind 2] en [kind 1] aan de vader zullen worden toevertrouwd. Het hof heeft geen reden om aan de pedagogische vaardigheden van de vader te twijfelen. De vader is, evenals de moeder, in staat om voor de kinderen te zorgen. De moeder erkent dat de vader een goede opvoeder is. De vader heeft gesteld dat het iedere keer prima gaat met de kinderen als zij bij hem verblijven in de nieuwe woning aan het [adres 2] . De moeder heeft dit niet weersproken. Verder heeft de vader, eveneens onweersproken, verklaard dat hij sinds 1 september 2021 drie dagen per week werkt. Hierin ligt dan ook geen belemmering. Met de gebruikelijke mogelijkheden van kinderopvang, heeft de vader voldoende mogelijkheden om het zwaartepunt in de verzorging en opvoeding van de kinderen te worden. Hoewel de vader capabel genoeg is om voor alle kinderen te zorgen, is het hof – gezien de zeer jonge leeftijd van [kind 3] – van oordeel dat [kind 3] in de situatie dat de moeder niet terug verhuist, bij de moeder blijft. Dit betekent, dat de kinderen in die situatie
voorlopiggescheiden zullen worden. Het hof acht het daarom van groot belang dat er voor die situatie een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen in de weekenden altijd bij elkaar zijn. Dit doet het hof later in dit arrest onder IV.
3.5.16.
Alle overige, niet essentiële, stellingen van de moeder kunnen niet tot een ander oordeel leiden en worden door het hof als onvoldoende ter zake dienend gepasseerd, waarbij het hof nog het volgende opmerkt:
  • het is volkomen duidelijk wat er van de moeder wordt verwacht en hoe zij de vonnissen dient te interpreteren: de kinderen moeten met de moeder terug verhuizen naar een woning of appartement binnen een straal van 30 kilometer van het [adres 2] te [plaats 1] . De vonnissen kunnen niet anders worden gelezen dan op deze manier. Het hof ziet geen enkele reden om het vonnis van 8 oktober 2021 op die punten te vernietigen en deze bepaling opnieuw vast te leggen. Aan de voorwaarde in het voorwaardelijk incidenteel appel van de vader is niet voldaan, aan een beoordeling van dit voorwaardelijk incidenteel appel komt het hof derhalve niet toe.
  • voor zover de moeder problemen heeft met het optreden van de raad bij de rechtbank en/of bij het hof omdat de raad niet over juridische kennis zou beschikken en/of de raad de kinderen niet zelf heeft ontmoet, merkt het hof tot slot op dat de raad als deskundige zelf mag weten hoe het zijn onderzoek verricht (zie HR 19 okt. 2018, ECLI:NLHR:2018:1976). Dit betreft een kort geding dat zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek. Het hof heeft geen reden om de adviezen van de raad, een professional in het veld, in twijfel te trekken.
IV.
Voorlopige zorgregeling
3.5.17.
De moeder heeft weliswaar geen voorlopige zorgregeling voor zichzelf gevorderd, maar het hof gaat ervanuit dat ze dit wel wenst indien [kind 1] en [kind 2] worden toevertrouwd aan de vader. Het hof acht bovendien regulier contact tussen de moeder en de kinderen in het belang van de kinderen. Het hof zal de volgende regeling vaststellen en daarvoor zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de voorlopige zorgregeling van de voorzieningenrechter.
Ten aanzien van de zorgregeling zal het hof het navolgende bepalen.
3.5.18.
Na de terugverhuizing van de moeder geldt de zorgregeling voor de kinderen met de vader zoals door de voorzieningenrechter is bepaald in het vonnis van 6 september 2021. Het hof ziet geen aanleiding om hierbij voor [kind 3] een uitzondering te maken. Het hof is het niet eens met de moeder dat het voor [kind 3] voldoende als zij de vader ziet bij de overdracht tussen de vader en de jongens. Volgens het voorstel van de moeder, zou de vader [kind 3] nooit meer bij zich hebben totdat de bodemrechter hierover heeft beslist. Dat is niet in het belang van [kind 3] . Het hechtingsproces met de vader moet verder doorgang vinden. Het hof volgt het advies van de raad dat een baby in de leeftijd van [kind 3] het aankan om een weekend gescheiden te worden van haar moeder om bij haar vader te verblijven.
De moeder stelt dat de regeling op de dinsdag op woensdag een probleem was, omdat [kind 1] leerplichtig is en in [plaats 2] naar school gaat. Dat probleem is er niet meer, omdat [kind 1] naar aanleiding van dit arrest weer in [plaats 1] naar school zal gaan en hij dus ook doordeweeks bij de vader kan zijn. Dit onderdeel van de voorlopige omgangsregeling blijft daarom ook in stand en zal worden bekrachtigd, omdat het hof het belangrijk vindt dat de vader en de kinderen zoveel mogelijk contact met elkaar hebben.
3.5.19.
Indien de moeder binnen één week na heden
niet terugverhuistnaar omgeving [plaats 1] en, zoals al overwogen in rechtsoverweging 3.5.15, [kind 1] en [kind 2] voorlopig aan de vader worden toevertrouwd en [kind 3] bij de moeder blijft, geldt de volgende regeling, waarbij
de moedergerechtigd is tot contact met [kind 1] en [kind 2] :
twee weekenden per maand van vrijdag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de vader [kind 1] en [kind 2] naar de moeder brengt en de moeder [kind 1] en [kind 2] bij de vader zal terugbrengen, waarbij [kind 3] in dit weekend ook bij de moeder is;
en
de vader[kind 3] in het andere weekend (aldus twee weekenden per maand) bij zich heeft van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de moeder [kind 3] naar de vader brengt (waar [kind 1] en [kind 2] dan al zijn) en de vader [kind 3] bij de moeder zal terugbrengen.
Ook in dit scenario is het vanzelfsprekend dat ook [kind 1] en [kind 2] zo veel mogelijk contact met de moeder moeten blijven houden, maar gezien de grote reisafstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] , is het hof van oordeel dat het te belastend zou zijn voor [kind 1] en [kind 2] om het wekelijkse onderdeel van dinsdag op woensdag te handhaven. Bovendien is [kind 1] leerplichtig en moet hij in de [plaats 1] naar school. Indien de moeder niet terugverhuist, wordt er om die reden geen doordeweeks contactmoment bepaald.
3.5.20.
Het is in het belang van de kinderen als de vakanties bij helfte worden gedeeld, zoals door de vader gevorderd. Er is geen enkele reden om hiervan af te wijken. Het hof zal deze vordering van de vader daarom toewijzen.
V.
Dwangsom / De sterke arm
3.5.21.
De advocaat van de moeder heeft verklaard dat de moeder nooit zal terugverhuizen naar [plaats 1] , ook niet als het hof de dwangsom zou verviervoudigen. Tot nu toe is gebleken dat de dwangsom van 8 oktober 2021 onvoldoende prikkel vormt voor de moeder om het vonnis van 6 september 2021 na te leven. Naar aanleiding van het vonnis van 8 oktober 2021 is de moeder één nacht in de woning aan het [adres 2] geweest van 15 op 16 oktober. Van terugverhuizing is nog steeds geen sprake geweest. De moeder blijft weigeren om de beslissing van de rechter op te volgen. Gelet hierop acht het hof de tussenkomst van de sterke arm in dit geval een geëigend middel om te bewerkstelligen dat de moeder gerechtelijke beslissingen naleeft. Het hof machtigt de vader om naleving van de voorlopige omgangsregeling na terugverhuizing door de moeder met de kinderen of, indien zij niet terugverhuist, de toevertrouwing van [kind 1] en [kind 2] aan hem, te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Nu de naleving van de toevertrouwing danwel de zorgregeling zo nodig met behulp van de sterke arm bewerkstelligd kan worden, ziet het hof aanleiding om de opgelegde dwangsom te matigen tot € 500,- voor iedere dag dat de moeder aan de veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 50.000,-.
VI.
Proceskosten
3.5.22.
Gezien het familierechtelijke karakter van de zaak, zal het hof de proceskosten in beide procedures compenseren. In hetgeen partijen hebben aangevoerd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om van dit gebruikelijke uitgangspunt af te wijken.
VII.
Bewijsaanbod
3.5.23.
De moeder heeft een bewijsaanbod gedaan, door het laten horen van haar moeder die erbij aanwezig was toen de vader instemde met de verhuizing van de kinderen naar [plaats 2] . Voor zover daar al bewijskracht aan kan worden ontleend, gaat het hof hieraan voorbij. Dit betreft een procedure in kort geding en die leent zich niet voor getuigenbewijs.
VIII.
Mediation
3.5.24.
Op de mondelinge behandeling is ter sprake gebracht dat partijen binnenkort met elkaar een mediationtraject ingaan bij [mediator] . Beide ouders zijn daartoe bereid. Het hof adviseert de ouders met klem om hieraan hun volle medewerking te verlenen en zich daarbij, in het belang van hun drie kinderen, flexibel naar elkaar op te stellen. De kinderen zijn nog erg jong en de ouders zijn nog lange tijd aan elkaar verbonden.
Het hof benadrukt dat het de ouders te allen tijde vrijstaat om in onderling overleg met elkaar tot afspraken te komen die mogelijk afwijken van hetgeen hier is beslist over bijvoorbeeld de zorgregeling. De dwangsommen hóeven niet te worden geïnd en de sterke arm hóeft niet te worden ingeschakeld als partijen samen tot andere afspraken kunnen komen.

4.De uitspraak

Het hof:
In de zaken met nummer 200.299.702/01 en 200.301.277/01
bekrachtigt het vonnis van 6 september 2021;
vernietigt het vonnis van 8 oktober 2021 doch enkel voor zover daarin is bepaald dat in het geval de moeder niet met de kinderen terugverhuist, de minderjarigen worden toevertrouwd aan de vader en ten aanzien van de dwangsom, opnieuw rechtdoende:
vertrouwt, indien de moeder niet binnen één week na betekening van dit arrest met de minderjarigen terugverhuist zoals in het vonnis van 8 oktober 2021 is bepaald, [kind 1] en [kind 2] voorlopig toe aan de vader;
bepaalt ten aanzien van de omgangsregeling dat de moeder, in het geval van toevertrouwing van [kind 1] en [kind 2] aan de vader, gerechtigd is tot contact met [kind 1] en [kind 2] : twee weekenden per maand van vrijdag 16.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de vader [kind 1] en [kind 2] naar de moeder brengt en de moeder [kind 1] en [kind 2] bij de vader zal terugbrengen, waarbij [kind 3] in dit weekend ook bij de moeder is,
en de vader [kind 3] in het andere weekend bij zich heeft van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de moeder [kind 3] naar de vader brengt (waar [kind 1] en [kind 2] dan al zijn) en de vader [kind 3] bij de moeder zal terugbrengen;
bepaalt in aanvulling op de in het vonnis van 8 oktober 2021 bepaalde zorgregeling na terugverhuizing door de moeder danwel in aanvulling op bovenstaande zorgregeling dat de kinderen gezamenlijk bij iedere ouder de helft van de vakanties doorbrengen;
dit alles, evenals de in het vonnis van 8 oktober 2021 bepaalde zorgregeling na terugverhuizing door de moeder, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder aan de veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 50.000,- en zo nodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
verbiedt de moeder om, zonder toestemming van de vader:
  • met [kind 1] en [kind 2] te verhuizen naar [plaats 2] , dan wel een andere gemeente buiten de straal van 30 kilometer van het [adres 2] te [plaats 1] ;
  • [kind 1] en [kind 2] uit te schrijven van hun kinderopvang/school/voetbalclub in de regio [plaats 1] ;
  • [kind 1] en [kind 2] in te schrijven voor een andere school/kinderopvang/sportclub in de regio [plaats 2] ;
verplicht de moeder tot medewerking aan de inschrijving van [kind 1] en [kind 2] in de BRP in de gemeente [plaats 1] dan wel een andere gemeente binnen de straal van 30 km van het [adres 2] te [plaats 1] , voor zover zij de kinderen zou hebben uitgeschreven;
verplicht de moeder om mee te werken aan de inschrijving van [kind 1] en [kind 2] bij hun kinderopvang/school/sportclubs in de regio [plaats 1] ;
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder aan deze veroordelingen niet voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
bekrachtigt het vonnis van 8 oktober 2021 voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 november 2021.
griffier rolraadsheer