ECLI:NL:GHSHE:2021:3546
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering na vrijspraak in hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de advocaat-generaal een bedrag van € 979.696,67 vorderde als wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene was eerder vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, wat leidde tot de vraag of de ontnemingsvordering kon worden toegewezen.
Tijdens de zitting heeft de verdediging primair aangevoerd dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden afgewezen, en subsidiair verzocht om matiging van de vordering. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging. Na zorgvuldige overweging heeft het hof geoordeeld dat de vordering van de advocaat-generaal niet kon worden toegewezen, gezien de eerdere vrijspraak van de betrokkene.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de ontnemingsvordering afgewezen. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken. Dit arrest bevestigt de rechtsprincipes omtrent de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de gevolgen van een vrijspraak in de hoofdzaak.