4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
- [de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1957, is op 15 maart 2019 in dienst getreden bij Makelaardij [de werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 12 maanden. [de werknemer] is in dienst getreden als makelaar, tegen een salaris van € 4.000,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
- In de arbeidsovereenkomst is, onder andere, het navolgende opgenomen:
“Art. 2 Duur arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd van 12 maanden. Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst tegen het einde van de kalendermaand op te zeggen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Opzegging dient schriftelijk per aangetekende brief plaats te vinden.
(…)
- Medio oktober 2019 heeft [de werknemer] met de heer [betrokkene] (verder te noemen: [betrokkene] ) gesproken over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst, en ook over een mogelijk eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst dan 15 maart 2020.
- Op 11 november 2019 om 16.05 uur is in de agenda van [de werknemer] gezet dat hij vanaf 29 november 2019 16.30 uur tot 31 december 2019 17.00 uur uit dienst is.
- Bij e-mail van 14 november 2019 heeft Makelaardij [de werkgever] een beëindigingsovereenkomst aan [de werknemer] toegezonden. [de werknemer] heeft dit voorstel van Makelaardij [de werkgever] niet geaccepteerd en heeft bij e-mail van 18 november 2019 (om 4.58 uur) een tegenvoorstel gedaan. Dit tegenvoorstel is door Makelaardij [de werkgever] niet geaccepteerd.
- In de ochtend van 18 november 2019 heeft [de werknemer] verzocht een gesprek voor die dag in te plannen met [betrokkene] . Dat gesprek heeft niet plaatsgevonden.
Later diezelfde dag, op 18 november 2019 om 12.00 uur, heeft [de werknemer] zich ziekgemeld door middel van een e-mailbericht aan [betrokkene] .
- Bij e-mailbericht van 4 december 2019 heeft Makelaardij [de werkgever] aan [de werknemer] geschreven:
“Zoals je hebt kunnen zien hebben wij een eindafrekening gemaakt. Jij hebt in alle vormen mondeling en schriftelijk aangegeven dat je per 1 december stopt bij ons. Voor jouw uitkering is het verstandig dat je ook nog een handtekening krijgt onder de overeenkomst voor het UWV. (…)”
- Bij het e-mailbericht is een salarisspecificatie over de maand november 2019 gevoegd, waarop als datum uit dienst 30 november 2019 is vermeld en waarop te zien is dat - naast het salaris over november 2019 - de vakantietoeslag is uitbetaald en een negatief verlofsaldo van 144 uren is ingehouden.
- Op 6 december 2019 heeft [de werknemer] [betrokkene] geïnformeerd dat hij op advies van de huisarts een afspraak bij de bedrijfsarts had gemaakt. In reactie daarop schrijft [betrokkene] :
“Wij weten niet beter dat jij uit dienst bent. Dus je hoeft daarom geen terugkoppeling te geven.”
- Bij e-mailbericht van 13 december 2019 heeft [de werknemer] aan [betrokkene] geschreven:
“Er moet sprake zijn van een misverstand. Aan jouw zijde, welteverstaan. Immers, anders dan jij schrijft, ben ik op geen enkele manier akkoord gegaan met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 december of welke andere datum vóór de reguliere afloop van onze overeenkomst, te weten 14 maart aanstaande.”
- [de werknemer] heeft [betrokkene] verzocht overleg te voeren over de ontstane situatie. [betrokkene] heeft daar bij e-mailbericht van 14 december 2019 afwijzend op gereageerd.
- Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd over beëindiging met wederzijds goedvinden, maar hebben geen overeenstemming bereikt.
De procedure in eerste aanleg bij de kantonrechter
4.2.1.In de onderhavige procedure verzoekt [de werknemer] de kantonrechter
primair
a. a) de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
en Makelaardij [de werkgever] te veroordelen:
b) hem, vanaf het moment dat hij volledig hersteld is en het arbeidsconflict is opgelost, toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom;
c) tot betaling van achterstallig loon en bijbehorende emolumenten van november en december 2019, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
d) tot betaling van loon met vakantiebijslag vanaf 1 januari 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
e) tot uitbetaling van 95,5 overuren, zijnde een bedrag van € 2.371,26 bruto;
f) tot overlegging van deugdelijke specificaties voor de periode vanaf 1 november 2019, onder verbeurte van een dwangsom;
g) aan alle medewerkers binnen Makelaardij [de werkgever] bekend te maken dat [de werknemer] nog in dienst is en zal terugkeren in de functie van Makelaar en dat Makelaardij [de werkgever] ten onrechte tot beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst is overgegaan, onder verbeurte van een dwangsom;
i. i) tot betaling van een schadevergoeding voor het maken van juridische kosten van
€ 7.500,-, te vermeerderen met BTW;
alsmede
h) voor recht te verklaren dat [de werknemer] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding over de periode van 15 maart 2019 tot 15 maart 2020 op grond van artikel 7:673 BW zoals dat luidt vanaf 1 januari 2020;
j) één en ander met veroordeling van Makelaardij [de werkgever] in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten;
subsidiair
Makelaardij [de werkgever] te veroordelen:
k) tot betaling van een billijke vergoeding van € 20.880,-;
l) tot uitbetaling van 95,5 overuren, zijnde een bedrag van € 2.371,26 bruto;
m) tot overlegging van deugdelijke specificaties waarin de bedragen zoals genoemd onder k) en l) zijn verwerkt, onder verbeurte van een dwangsom;
n) tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging;
o) tot betaling van een schadevergoeding voor het maken van juridische kosten van
€ 7.500,-, te vermeerderen met BTW;
p) één en ander met veroordeling van Makelaardij [de werkgever] in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
4.2.2.Aan dit verzoek legt [de werknemer] primair ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In dat kader heeft hij aangevoerd dat hij zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, dat hij niet schriftelijk heeft ingestemd met een opzegging door Makelaardij [de werkgever] en dat ook geen van de uitzonderingsgronden in artikel 7:671 lid 1 aanhef en sub a tot en met h BW zich voordoet. Makelaardij [de werkgever] heeft dan ook ten onrechte een eindafrekening opgemaakt, ten onrechte een bedrag van € 3.323,52 bruto op zijn loon van november 2019 ingehouden en ten onrechte de salarisbetaling per 1 december 2019 gestaakt. Deze handelwijze van Makelaardij [de werkgever] is hoogst onzorgvuldig en tevens ernstig verwijtbaar.
Subsidiair legt [de werknemer] aan zijn verzoek ten grondslag dat in de situatie dat Makelaardij [de werkgever] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW de ernstige verwijtbaarheid besloten ligt. Op grond van artikel 7:681 lid 1, aanhef en onder a BW, verzoekt hij om ten laste van Makelaardij [de werkgever] een billijke vergoeding toe te kennen. De billijke vergoeding bestaat uit het salaris tot het einde van de dienstverband, opgeteld met de transitievergoeding, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 20.880,- bruto.
Omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen, verzoekt [de werknemer] ook om Makelaardij [de werkgever] te veroordelen tot betaling van het loon over de opzegtermijn (de vergoeding voor onregelmatige opzegging). Ook verzoekt hij uitbetaling van 95,5 overuren, te weten een bedrag van € 2.371,26.
4.2.3.Makelaardij [de werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.3.1.In de tussenbeschikking van 20 februari 2020 heeft de kantonrechter Makelaardij [de werkgever] opgedragen te bewijzen dat [de werknemer] tijdens een gesprek met [betrokkene] op 31 oktober 2019 zijn arbeidsovereenkomst mondeling heeft opgezegd.
4.3.2.In de eindbeschikking van 22 maart 2021 heeft de kantonrechter Makelaardij [de werkgever] niet in de bewijslevering geslaagd geacht.
De kantonrechter heeft Makelaardij [de werkgever] veroordeeld:
tot betaling van achterstallig loon over de maand november van € 3.323,52 netto en over de maand december 2019 van € 3.338,54 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de datum van algehele betaling;
tot betaling van loon van € 3.338,54 bruto per maand te vermeerderen met vakantiebijslag vanaf 1 januari 2020 tot 15 maart 2020;
tot overlegging van deugdelijke specificaties voor de periode vanaf 1 november 2019 tot 15 maart 2020, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Makelaardij [de werkgever] in gebreke blijft na dertig dagen na betekening van deze beschikking te voldoen, tot een maximum van € 1.000,-;
tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
De kantonrechter heeft verder voor recht verklaard dat [de werknemer] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding over de periode van 15 maart 2019 tot 15 maart 2020 op grond van artikel 7:673 BW zoals dat luidt vanaf 1 januari 2020.
Het meer of anders door [de werknemer] verzochte is door de kantonrechter afgewezen.
De procedure in hoger beroep
4.4.1.Makelaardij [de werkgever] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. Makelaardij [de werkgever] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikkingen en het hof verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [de werknemer] zijn arbeidsovereenkomst per 1 december 2019 heeft opgezegd en de arbeidsovereenkomst per die datum is geëindigd;
II. [de werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon over de maand december 2019 ter grootte van € 3.338,54 bruto en van genoten doch niet opgebouwde vakantiedagen ter grootte van een bedrag van € 3.323,52 bruto, vermeerderd met de onverschuldigd betaalde wettelijke verhoging van € 3.331,03 bruto en wettelijke rente ter grootte van € 140,00 netto over voormelde bedragen aan Makelaardij [de werkgever] binnen een week na het wijzen van de beschikking;
III. [de werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon te vermeerderen met de vakantiebijslag over de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 15 maart 2021 ter grootte van een bedrag van € 9.269,04 bruto aan Makelaardij [de werkgever] binnen een week na het wijzen van de beschikking;
IV. te verklaren voor recht dat [de werknemer] geen recht heeft op een wettelijke transitievergoeding;
V. [de werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde transitievergoeding ter grootte van een bedrag van € 1.440,00 bruto aan Makelaardij [de werkgever] binnen een week na het wijzen van de beschikking;
VI. [de werknemer] te veroordelen in de kosten van de beide instanties, een bedrag aan salaris van de gemachtigde van Makelaardij [de werkgever] daaronder begrepen.
4.4.2.[de werknemer] heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing door de kantonrechter van het meer of anders verzochte. Die verzoeken zijn in hoger beroep dan ook niet meer aan de orde.
4.4.3Ter zitting in hoger beroep hebben partijen aangegeven dat in het in het dictum van de eindbeschikking onder 1 vermelde bedrag van € 3.323,52 kennelijk abusievelijk als nettobedrag is vermeld, terwijl dit een brutobedrag betreft. Beide partijen gaan dan ook van een brutobedrag uit.