ECLI:NL:GHSHE:2021:3460

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.284.431_01 en 200.290.660_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en alimentatie in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw, die op 26 oktober 2010 in het huwelijk zijn getreden. De vrouw heeft op 19 februari 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, wat de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap markeert. De rechtbank heeft op 10 juli 2020 de echtscheiding uitgesproken, maar de man heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank betwist, met name de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap en de alimentatie. Het hof heeft eerder op 17 december 2020 al een beslissing genomen over de echtscheiding en alimentatie, maar heeft nu de zaak opnieuw beoordeeld in het licht van de verzoeken van de vrouw om ontslag van instantie en de voortzetting van het incidenteel hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2021 heeft het hof de verzoeken van de vrouw om ontslag van instantie in het principaal hoger beroep en de voortzetting van het incidenteel hoger beroep besproken. De vrouw heeft haar grieven over de alimentatie ingetrokken, waardoor dit aspect niet meer aan de orde is. Het hof heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij het de man heeft opgedragen om een bedrag van € 35.803,98 aan de vrouw te voldoen wegens overbedeling, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf twee weken na de beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 18 november 2021, en de beslissing omvat de toedeling van bankrekeningen en de vaststelling van de overbedelingsvordering. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en opnieuw beslist, waarbij het de belangen van beide partijen in acht heeft genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 november 2021
Zaaknummers: 200.284.431/01 (alimentatie) en 200.290.660/01 (verdeling)
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/343563 FA RK 19-834
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de bewindvoerder,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die zullen toebehoren aan:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M.J. van Uitert,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Z. Gademan.

5.De kern van de zaak

Het gaat in deze zaak om de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

6.De beschikking van 17 december 2020

Bij die beschikking heeft het hof het verzoek van de man tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarbij de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken, afgewezen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

7.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

7.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het beroepschrift van de man, met prod. 1 t/m 14;
- het verweerschrift tevens incidenteel appel van de vrouw, met prod. a t/m i;
- het verweerschrift in incidenteel appel van de man, met prod 15 t/m 22;
- de brief van de man van 2 maart 2021 met prod. 23
- het journaalbericht van de advocaat van de man van 18 januari 2021 met prod. 24 t/m 30;
- het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 30 juni 2021 met prod. J t/m V;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 2 juli 2021 met prod. AA t/m GG en beeldmateriaal;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 mei 2020;
- het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 22 juli 2021 met producties;
- de brief van de curator van 12 augustus 2021;
- het journaalbericht van de advocaat van de man van 22 september 2021 met bijlage;
- het journaalbericht van de advocaat van de vrouw van 22 september 2021 met bijlage.
7.2.
De echtscheiding / alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn afgesplitst en ingeschreven onder de zaaknummers: 200.284.431/01 (echtscheiding en alimentatie) en 200.290.660/01 (verdeling van de huwelijksgemeenschap).
7.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. De man en de vrouw zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Bij die gelegenheid is gesproken over:
- het op 20 april 2021 uitgesproken faillissement van de man en
- het op 7 juni 2021 uitgesproken bewind over alle goederen die aan de man (zullen) toebehoren.
Het hof heeft aan de advocaat van de man gevraagd om zich uit te laten over de vraag of de bewindvoerder de procedure overneemt. De advocaat van de man heeft op die vraag bij brief 22 september 2021 gemeld dat de bewindvoerder haar toestemming heeft gegeven de zaak verder te behandelen. Hieruit begrijpt het hof dat de bewindvoerder daarmee de man in rechte vertegenwoordigt.
7.4.
Het geding is op verzoek van de vrouw geschorst, teneinde haar de gelegenheid te geven de curator in het faillissement van de man (hierna: de curator) tot overneming van het geding op te roepen (ex art. 27 lid 1 Fw en art. 28 Fw lid 1).
7.5.
De vrouw heeft de curator (na overleg met hem) per 22 juli 2021 opgeroepen om op 13 oktober 2021 ter zitting van het hof te verschijnen teneinde het geding over te nemen.
7.6.
De curator heeft bij brief van 12 augustus 2021 het hof bericht het geding niet over te zullen nemen en derhalve niet in de procedure te zullen verschijnen.
7.7.
Het hof heeft daarop de man en de vrouw in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of en zo ja hoe zij de procedure wensen voort te zetten. Dit mede in het licht van het feit dat ook een bewind is ingesteld over de goederen die aan de man (zullen) toebehoren.
7.8.
De vrouw heeft bij bericht van 22 september 2021, voor zover van belang, verzocht:
- in het principaal hoger beroep om ontslag van instantie en
- in het incidenteel hoger beroep de procedure voort te zetten tegen de man zelf.
7.9.
Mr. Van Uitert heeft bij bericht van 22 september 2021 gemeld dat in overleg met de curator en de bewindvoerder zodra mogelijk een verzoek tot nihilstelling van de kinder- en partneralimentatie bij de rechtbank zal worden ingediend.
7.10.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 13 oktober 2021. De man en de vrouw zijn verschenen, bijgestaan door de beide advocaten. De bewindvoerder is niet verschenen. Bij die gelegenheid is naast de inhoudelijke behandeling het verzoek van de vrouw om ontslag van de instantie in het principaal hoger beroep aan de orde gekomen. Het hof oordeelt hierover als volgt.
Ontslag van instantie in het principaal hoger beroep
7.11.
Ingevolge art. 27 lid 2 Fw kan de vrouw om ontslag van de instantie verzoeken, indien de curator geen gevolg geeft aan haar oproep het geding over te nemen. Deze situatie doet zich hier voor. Zijdens de man is tegen dit verzoek van de vrouw geen bezwaar gemaakt. Bovendien heeft mr. Van Uitert over het onderwerp van de kinder- en partneralimentatie verklaard dat zij, in overleg met de curator, een verzoek tot nihilstelling bij de rechtbank zal indienen. Het hof zal de vrouw daarom ten aanzien van hetgeen in het principaal hoger beroep nog voorligt (op het hoger beroep tegen de echtscheiding is reeds beslist bij beschikking van 17 december 2021) van de instantie ontslaan.
Dit betekent dat thans alleen nog het incidenteel hoger beroep van de vrouw voorligt.

8.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) De man en de vrouw zijn op 26 oktober 2010 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Bij hun huwelijk heeft de vrouw gouden sieraden gekregen. Deze sieraden staan afgebeeld op de door de vrouw als productie I overgelegde foto’s.
b) Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
c) De vrouw heeft op 19 februari 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Dit is de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap.
d) Bij de bestreden beschikking (van 10 juli 2020) heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken.
e) De echtscheidingsbeschikking is op 2 april 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

9.De omvang van het geschil

In de zaak 200.284.431/01 (Echtscheiding en alimentatie)
Echtscheiding
9.1.
Op het hoger beroep tegen de echtscheiding heeft dit hof reeds beslist bij beschikking van 17 december 2020.
Alimentatie
9.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 oktober 2021 heeft de vrouw haar grieven over de alimentatie ingetrokken. Dit betekent dat de alimentatie in hoger beroep niet meer voorligt.
In de zaak 200.290.660/01 (verdeling van de huwelijksgemeenschap)
9.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover thans nog van belang, de wijze van verdeling gelast overeenkomstig hetgeen in de punten 2.7.5 tot en met 2.7.8 van die beschikking is overwogen.
De rechtbank heeft bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt.
9.4.
De grieven van de vrouw zien op de:
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap (grief 3);
- de gouden sieraden (grief 4);
- de bankrekeningen van de man in Nederland (grief 5);
- de bankrekeningen van de man in Turkije (grief 6);
- de teruggaves c.q. aanslagen IB (grief 8);
- de wettelijke rente (grief 9).
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw grief 7 (over de eenmanszaak [eenmanszaak] ) ingetrokken, zodat deze geen bespreking behoeft. Tevens heeft zij haar verzoek onder II gewijzigd. Omdat de man daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof van het aldus gewijzigde verzoek uitgaan. De vrouw verzoekt:
de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairde scheiding en deling vast te stellen,
subsidiairde wijze van scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw te gelasten, conform het daartoe door de vrouw gedane voorstel en de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van de beschikking van het hof wegens overbedeling aan de vrouw te voldoen een bedrag van in totaal tenminste € 97.688,38, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 juli 2020, althans vanaf de dag van afgifte van de beschikking van het hof tot aan de dag der algehele voldoening;
meer subsidiair
over de verdeling van de gemeenschap van goederen een beslissing te nemen die het hof juist acht.
II.
primair
de sieraden toe te delen aan de man tegen vergoeding van de helft van de waarde (gebaseerd op de goudprijs op het moment van verdeling) daarvan aan de vrouw, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van afgifte van de beschikking van het hof tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair
de man te veroordelen om binnen een week na betekening van de beschikking van het hof de gouden sieraden van de vrouw en [minderjarige] (zoals beschreven in prod. 23 bij het inleidende verzoekschrift) aan de vrouw te overhandigen, een en ander op straffe van een door de man aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 500,-- per dag voor elke dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat de man nalaat deze sieraden aan de vrouw te overhandigen;
meer subsidiair
over de (waarde van de) sieraden een beslissing te nemen die het hof redelijk acht.
III. te bepalen c.q. te verklaren voor recht dat de man en de vrouw ieder voor 50% draagplichtig zijn voor de door de man bij [minderjarige] aangegane schuld van in totaal € 4.718,-- en tevens ieder van hen te veroordelen om aan [minderjarige] een bedrag van € 2.359,-- te voldoen voor deze schuld, dan wel hierover de beslissing te nemen die het hof redelijk acht;
IV. te bepalen c.q. te verklaren voor recht dat de man en de vrouw ieder voor 50% draagplichtig zijn voor hun schuld bij Interbank (kenmerk [kenmerk] ) per 19 februari 2019, dan wel hierover de beslissing te nemen die het hof redelijk acht.

10.De motivering van de beslissing

Verdeling of wijze van verdeling? (grief 3)
10.1.1.
Deze grief keert zich ertegen dat de rechtbank de wijze van verdeling heeft gelast en niet de verdeling heeft vastgesteld, met vaststelling van een overbedelingsvordering. De
vrouwbetoogt dat het geen zin heeft te blijven wachten op stukken van de man die zij toch niet krijgt en dat dat ook niet van haar kan worden gevergd. Voor haar is het belangrijk dat de huwelijksgemeenschap wordt verdeeld. Ter zitting heeft zij ten aanzien van de aanslagen inkomstenbelasting geopperd om, indien noodzakelijk, alleen op dit punt een ‘open eind te houden’.
10.1.2.
De
manvoert aan dat ook hij tot een volledige afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap wil komen, maar dat nu eenmaal nog niet alles compleet is. Op basis van schattingen kan de verdeling niet worden vastgesteld.
10.1.3.
Het
hofoordeelt als volgt.
De vrouw verzoekt de verdeling vast te stellen, indien noodzakelijk zonder daarbij de aanslagen IB te betrekken, met veroordeling van de man tot een betaling aan haar van een overbedelingsvordering. Ook de man wenst, zo begrijpt het hof zijn stellingen, waar mogelijk tot een vaststelling van de verdeling te komen. De man heeft daarbij geen bezwaar gemaakt tegen een partiële verdeling. Het hof zal daarom zoveel als mogelijk de verdeling vaststellen. Ter zake van de aldus vastgestelde verdeling zal het hof een overbedelingsvordering vaststellen.
De gouden sieraden (grief 4)
10.2.1.
In eerste aanleg heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man haar toegang dient te verlenen tot de kluis teneinde haar in staat te stellen de gouden sieraden op te halen. De
rechtbankheeft dit verzoek afgewezen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen of en zo ja welke sieraden in de kluis opgeborgen zouden zijn.
10.2.2.
De
vrouwvoert, samengevat, het volgende aan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een Turkse bruid bij de huwelijksceremonie de nodige gouden sieraden ontvangt en dat het een goed gebruik is om deze sieraden te bewaren, bijvoorbeeld in een kluis. Volgens het door de vrouw overgelegde overzicht (prod. 23 in eerste aanleg) van de kluisinhoud bedraagt de totale waarde van haar sieraden ten tijde van de peildatum (19 februari 2019) € 16.995,-- en de totale waarde van de sieraden van [minderjarige] € 4.440,--.
De man weigert haar de toegang tot de kluis. Dat daarin wel degelijk gouden sieraden liggen en de man daarmee bekend is, blijkt uit de whatsapp berichten tussen de man en de vrouw (prod. H en U).
10.2.3.
De
manheeft verklaard dat hij de gouden sieraden niet heeft en dat er ‘in de jaren (…) ook [is] ingewisseld’. Het door de vrouw overgelegde overzicht en de whatsapp berichten tonen ook niet aan dat de sieraden nog bij hem zijn. Met die berichten heeft hij de vrouw alleen willen ‘sussen’. Daarnaar omtrent gevraagd bij de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat de sieraden bij de vrouw zelf zijn. Toen de man en de vrouw uit elkaar gingen, stond de vrouw meteen voor de kluis om het goud er uit te halen, zoals zij dat daarvoor (bij de misschien wel zes keer dat de man en de vrouw uit elkaar zijn gegaan) ook altijd had gedaan.
10.2.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
De gouden sieraden komen alleen dan voor verdeling in aanmerking indien vaststaat dat deze op de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap (19 februari 2019) nog tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Op de vrouw rust hiervan de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door de man, de bewijslast.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de sieraden (nog) in de kluis liggen, verwezen naar whatsapp berichten. De man betwist dat uit die berichten zou blijken dat de sieraden bij hem zijn en overigens dat de sieraden er op de peildatum nog zouden zijn. Uit de berichten volgt ook niet zonder meer, zoals de man ook heeft betoogd (met die berichten wilde hij de vrouw ‘sussen’) dat de sieraden nog in de kluis lagen (of hij anderszins daarover de beschikking had). Gelet op deze betwisting is het aan de vrouw om te bewijzen dat de gouden sieraden op 19 februari 2019 nog tot de huwelijksgemeenschap behoorden. De vrouw heeft echter geen bewijs van haar stelling aangeboden. Dit betekent dat haar primaire en (meer) subsidiaire verzoeken zullen worden afgewezen.
Bankrekening [bankrekening 1] (hierna: [bankrekening 1] ) op naam van de man (grief 5)
10.3.1.
De
rechtbankheeft geoordeeld dat de man gehouden is informatie over het saldo van zijn Nederlandse rekeningen per peildatum 19 februari 2019 aan de vrouw beschikbaar te stellen.
10.3.2.
Uit het door de man als productie 16 (vws in incidenteel appel) overgelegde bankafschrift blijkt een saldo per peildatum van € 607,24.
10.3.3.
Bij de mondelinge behandeling heeft de
vrouwgewezen op het verloop van de rekening, welk verloop volgens haar een aanwijzing kan zijn voor de benadeling van de gemeenschap. Uit het bankafschrift blijkt namelijk niet alleen het saldo van de bankrekening op de peildatum maar ook dat in een periode van ruim twee maanden voorafgaande aan de peildatum een bedrag van € 12.482,01 is bijgeschreven en een bedrag van € 11.874,77 is afgeschreven. Hoewel zij de man daar verschillende keren om heeft gevraagd, heeft zij geen inzage in die rekening gekregen.
10.3.4.
De
manvoert aan dat met deze bankrekening geen rekening dient te worden gehouden omdat hij die pas heeft geopend voor zijn privé uitgaven nadat de man en de vrouw feitelijk al uit elkaar waren. De geldstromen wil en hoeft hij niet te laten zien omdat die verband houden met zijn eenmanszaak.
10.3.5.
Het
hofoordeelt als volgt. De vrouw is gerechtigd tot de helft van het saldo van de rekening op de peildatum. Het hof zal het saldo van de rekening toedelen aan de man tegen vergoeding van de helft daarvan, een bedrag van (607,24 : 2 =) € 303,62 aan de vrouw.
Het hof begrijpt het betoog van de vrouw over het verloop van de bankrekening als een beroep op art. 1:164 BW. Dit beroep kan evenwel niet slagen, omdat iedere toelichting daarop ontbreekt en, waar zij in dat verband wijst op de weigerachtige houding van de man om informatie te verstrekken, de vrouw geen verzoek ex art. 843a Rv of enig ander tot inzage strekkend verzoek heeft gedaan. Er bestaat ook geen verplichting rekening en verantwoording af te leggen (zoals door de advocaat van de vrouw ter zitting bevestigd).
Bankrekeningen in Turkije op naam van de man (grief 6)
10.4.1.
De
rechtbankheeft overwogen dat de man gehouden is informatie over het saldo van ‘zijn Turkse rekening’ per peildatum 19 februari 2019 aan de vrouw beschikbaar te stellen.
10.4.2.
De
vrouwvoert het volgende aan.
Het gaat om:
i)bankrekening [bankrekening 2] (hierna: rekening [bankrekening 2] ) bij de Garanti en
ii)bankrekening [bankrekening 3] (hierna: rekening [bankrekening 3] ).
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 oktober 2021 heeft de vrouw daaraan toegevoegd:
iii)bankrekening [bankrekening 4] (hierna: rekening [bankrekening 4] ) bij de Garanti bank.
De man heeft meer dan voldoende gelegenheid gehad om de benodigde rekeningafschriften van die rekeningen over te leggen. Voor zover hij dit nog niet heeft gedaan, dient dit voor zijn rekening en risico te komen. Het saldo van ‘deze rekening’ dient daarom te worden geschat op € 40.000,--, subsidiair € 25.000,--.
10.4.3.
De
manvoert het volgende aan.
Ten aanzien van i) bankrekening [bankrekening 2] bij de Garanti bank
Uit het door hem in het geding gebrachte rekeningafschrift blijkt een saldo op 15 januari 2019 van € 16,74.
Ten aanzien van ii) bankrekening [bankrekening 3] :
Omdat hij niet kan internetbankieren, hij de bank-app niet heeft en hij niet beschikt over een gebruikersnaam en wachtwoord, kan hij niet zomaar aan een bankafschrift komen. Hij moet daarvoor naar Turkije, ook omdat de bank zijn post niet naar Nederland, maar naar zijn moeder in Turkije stuurt. Om het saldo te achterhalen, denkt hij nog ongeveer twee maanden nodig te hebben.
Ten aanzien van iii) bankrekening [bankrekening 4] :
Dit betreft een pensioenrekening, zoals ook de vrouw er een heeft.
Ten aanzien van de betaalrekening van de vrouw in Turkije:
De vrouw heeft alleen het saldo van haar spaarrekening per peildatum laten zien, maar niet het saldo van haar betaalrekening. Bij de bank in Turkije is er naast een spaarrekening op naam ook altijd een betaalrekening op naam.
10.4.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
De vrouw is gerechtigd tot de helft van de saldi op de peildatum van de Turkse bankrekeningen op naam van de man.
i) bankrekening [bankrekening 2]
Uit het door de man in het geding gebrachte rekenafschrift blijkt een saldo op 15 januari 2019 van, volgens de man, € 16,74. Nu de man noch de vrouw heeft aangevoerd dat het saldo op de peildatum (19 februari 2019) anders was, zal het hof het saldo van de rekening toedelen aan de man tegen vergoeding van de helft daarvan, een bedrag van (16,74 : 2 =) € 8,36, aan de vrouw.
ii) bankrekening [bankrekening 3]
Bij de mondelinge behandeling heeft het hof de man alsnog in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken over het saldo van deze rekening. De man heeft daar binnen de daarvoor gestelde termijn (van twee weken) geen gehoor aan gegeven.
Het
hofoordeelt als volgt. Sinds de peildatum zijn er ruim 2,5 jaar verstreken. De man heeft dus ruimschoots de tijd gehad het saldo van de bankrekening te achterhalen. Ook als het verkrijgen van een bankafschrift bij de Turkse bank zo moeilijk is als de man betoogt (hetgeen het hof niet aannemelijk voorkomt en door de vrouw ook gemotiveerd wordt betwist), had de man daarover na 2,5 jaar toch wel moeten kunnen beschikken. Dat hij enige poging heeft gedaan om informatie over het saldo bij de Turkse bank op te vragen, is gesteld noch gebleken. Dit dient voor zijn risico te blijven. Het hof zal daarom, vanwege onvoldoende gemotiveerde betwisting, uitgaan van het door de vrouw gestelde saldo van € 25.000,--. Het hof ziet geen aanleiding van het hogere bedrag uit te gaan. Daarvoor voert de vrouw niets aan.
Het hof zal dit saldo toedelen aan de man tegen vergoeding van de helft daarvan, een bedrag van € 12.500,--, aan de vrouw.
iii) bankrekening [bankrekening 4]
Hoewel de vrouw eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 oktober 2021 om verdeling van het saldo van bankrekening [bankrekening 4] heeft verzocht, zal het hof ook deze bankrekening bij de verdeling betrekken. De man en de vrouw hebben immers beiden verklaard dat zij tot een volledige afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap wensen te komen. Daarbij heeft de man ter zitting verklaard dat het om een zelfde soort bankrekening gaat als de bankrekening van de vrouw en die laatste rekening is door de rechtbank ook in de verdeling betrokken.
Uit productie 17 blijkt een saldo op 2 januari 2020 van 14.241,14 TL, omgerekend is dat ongeveer € 1.279,39. Nu door de man en de vrouw niet is aangevoerd dat het saldo op de peildatum (19 februari 2019) anders was, zal het hof dit saldo toedelen aan de man tegen vergoeding van de helft daarvan, een bedrag van (1.279,39 : 2 =) € 639,69 aan de vrouw.
Betaalrekening van de vrouw in Turkije
Door de man is aandacht gevraagd voor de betaalrekening van de vrouw in Turkije. De vrouw heeft erop gewezen dat de man hiertegen geen grief heeft gericht. Het hof volgt de vrouw daarin. De betaalrekening van de vrouw ligt in hoger beroep dus niet meer voor.
De teruggaven c.q. aanslagen IB (grief 8)
10.5.1.
De
rechtbankheeft overwogen dat de man en de vrouw elkaar openheid c.q. inzage dienen te geven in de door hen ontvangen teruggaven en/of aanslagen IB over de jaren 2017 en 2018, waarna zij een en ander in overleg zullen verrekenen bij helfte.
10.5.2.
De
vrouwvoert het volgende aan.
Conform de voorlopige aanslag over 2017 heeft zij € 4.809,-- ontvangen, conform de definitieve aanslag over 2017 heeft zij € 369,-- moeten betalen (prod. 33). Per saldo heeft zij over 2017 dus € 4.440,-- ontvangen.
Conform de voorlopige aanslag over 2018 heeft zij € 2.801,-- ontvangen (prod. 34).
De man heeft al meer dan genoeg tijd gehad om zijn belastingaangiften en bijbehorende aanslagen over te leggen. Bij gebrek aan wetenschap dient er daarom van te worden uitgegaan dat de man ter zake van de aanslagen IB dezelfde bedragen heeft ontvangen als de vrouw zodat er op dit punt per saldo niets meer te verrekenen valt.
10.5.3.
De
manvoert het volgende aan.
De aanslagen over 2017 zijn vastgesteld op nihil en de aanslagen over 2018, die ambtshalve zijn opgelegd, op € 25.927,-- (IB en premie volksverzekeringen) en € 3.243,-- (Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) (prod. 20).
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen 2018. Zodra hierop is beslist, zal hij de vrouw hierover inlichten en de aanslagen overleggen. Ter zake van de aanslagen over 2017 en 2018 van de vrouw dient hij al wel een bedrag van € 3.620,50 van haar te ontvangen.
.
10.5.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
Ten aanzien van de jaren voor de peildatum geldt dat de man en de vrouw ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de belastingteruggaven en ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de belastingschulden. De vrouw heeft over 2017 per saldo € 4.440,-- ontvangen, over 2018 heeft zij alleen nog maar een voorlopige aanslag gekregen (althans overgelegd). De man heeft bezwaar gemaakt tegen de door hem ontvangen aanslagen over 2018 en daarop is nog niet beslist. Dit betekent dat voor de man en de vrouw nog niet vaststaat wat zij per saldo over de jaren 2017 en 2018 zullen ontvangen dan wel betalen. Het hof zal het verzoek van de vrouw (dat het hof begrijpt als een verzoek te bepalen dat de man evenveel zal ontvangen als de vrouw) daarom afwijzen.
Overbedelingsvordering
10.6.
Nu op het punt van de aanslagen IB na, de verdeling is vastgesteld, zal het hof (in zoverre) de overbedelingsvordering vaststellen.
10.6.1.
Volgens de bestreden beschikking dient de vrouw aan de man te betalen (rov. 2.7.8.):
Citroën (rov.
€ 2.366,--
Bankrekeningen in Nederland
€ 389,42
Bankrekening Turkije
€ 806,50
Totaal
€ 3.561,62
en dient de man aan de vrouw te betalen:
BMW
€ 6.250,--
[naam]
€ 20.000,--
Totaal
€ 26.250,--
10.6.2.
Het hof is van oordeel dat de man aan de vrouw moet betalen (rov. 10.3.5. en 10.4.4.):
Bankrekening [bankrekening 1]
€ 303,62
Bankrekening [bankrekening 2]
€ 8,36
Bankrekening [bankrekening 3]
€ 12.500,--
Bankrekening [bankrekening 4]
€ 303,62
Totaal
€ 13.115,60
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw aan de man moet betalen: € 3.561,62 en
dat de man aan de vrouw moet betalen: (26.250 + 13.115,60 =) € 39.365,60.
Per saldo betekent dit dat de man uit overbedeling een bedrag van (39.365,60 – 3.561,62 =) € 35.803,98 aan de vrouw moet voldoen.
Het hof zal, nu het bij deze beschikking de overbedelingsvordering vaststelt (waarover HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:493), de door de vrouw verzochte wettelijke rente over dit bedrag toekennen met ingang van twee weken na de datum van deze beschikking. Vanaf dat moment kan de man geacht worden in verzuim te zijn met de voldoening van die geldsom.
Verzoeken III en IV
10.7.
De vrouw heeft aan de verzoeken III en IV geen grieven verbonden, zodat het hof die verzoeken zal afwijzen.

11.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
11.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen zoals hierna onder 12 is weergegeven.
11.2.
Het hof zal de proceskosten compenseren, nu de man en de vrouw gewezen echtgenoten zijn.

12.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verleent de vrouw ontslag van instantie;
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 10 juli 2020 voor zover het de bankrekeningen op naam van man in Nederland en Turkije betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
deelt toe aan de man het saldo van:
- bankrekening [bankrekening 1] ;
- bankrekening [bankrekening 2] ;
- bankrekening [bankrekening 3] ;
- bankrekening [bankrekening 4] ;
en in aanvulling daarop:
bepaalt dat de man wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 35.803,98 moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na datum van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, P.P.M. van Reijsen en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.