ECLI:NL:GHSHE:2021:344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.286.103_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei wegens tekortkomingen in nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten [appellant 1] en [appellant 2]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 12 november 2020 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellanten tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten nieuwe schulden hebben gemaakt, waaronder een schuld aan [bedrijf 1], die zij betwisten, en een schuld aan [bedrijf 2], die inmiddels is afbetaald. Het hof oordeelt dat de appellanten niet naar behoren hebben voldaan aan hun informatieplicht en dat hun ontkenning van de bestellingen bij [bedrijf 1] ongeloofwaardig is. De appellanten hebben niet tijdig hun nieuwe schulden gemeld aan hun bewindvoerder, wat in strijd is met de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeert dat de tekortkomingen toerekenbaar zijn aan de appellanten en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van zowel [appellant 1] als [appellant 2] tussentijds dient te worden beëindigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 4 februari 2021
Zaaknummer : 200.286.103/01
Zaaknummers eerste aanleg : [insolventienummers]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1]
en
[appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellant 2]
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2020, hebben [appellant 1] en [appellant 2] ieder voor zich het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek beëindiging schuldsaneringsregeling - zonder schone lei - wordt afgewezen, althans daarbij de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de nieuwe schulden en de achterstand aan de boedel in te kunnen lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant 1] en [appellant 2] , beiden bijgestaan door mr. Van der Laan (laatstgenoemde telefonisch via het telefoontoestel van de beschermingsbewindvoerder, dat op ‘speakerstand’ stond zodat mr. Van der Laan het verhandelde kon volgen),
  • de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 januari 2021.
Een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is niet overgelegd en kan door het hof derhalve niet worden betrokken in de beoordeling.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant 1] en [appellant 2] als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant 1] en [appellant 2] hebben ingesteld, en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnissen van 10 oktober 2017 is ten aanzien van respectievelijk [appellant 1] en [appellant 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 16 september 2020 tussentijds beëindigd, nu [appellant 1] en [appellant 2] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan.
3.4.
De rechtbank heeft dit, als volgt gemotiveerd:
“3.7.2. Naar het oordeel van de rechtbank is het verweer dat de artikelen niet door schuldenaren zouden zijn besteld bij [bedrijf 1] niet geloofwaardig, nu de facturen, betalingsherinneringen en aanmaningen van augustus 2018, september 2018 en oktober 2018 zijn geadresseerd aan het adres van schuldenaren, te weten [adres] te [woonplaats] . Daarnaast blijkt uit de mail van 10 september 2020 van de beschermingsbewindvoerder aan de bewindvoerder WSNP dat in beginsel de nieuwe schuld aan [bedrijf 1] niet door schuldenaren werd bestreden, maar dat schuldenaren de beschermingsbewindvoerder hebben bericht in de veronderstelling te zijn dat deze al in 2018 door de beschermingsbewindvoerder zouden zijn voldaan. Het is de beschermingsbewindvoerder die vervolgens in deze mail aangeeft dat zij van mening is dat schuldenaren in de war zouden zijn met een andere vordering en het niet schuldenaren zijn die deze vordering betwisten. De rechtbank is verder van oordeel dat wanneer de bestellingen niet door schuldenaren zouden zijn gedaan er geen betalingsregeling door de beschermingsbewindvoerder getroffen had moeten worden. Men is immers niet gehouden te betalen voor iets dat zij niet hebben besteld, noch ontvangen.
Daarnaast is nu de nieuwe schuld bij [bedrijf 2] door middel van een getroffen betalingsregeling door de beschermingsbewindvoerder wel volledig voldaan, maar dit doet er niet aan af dat schuldenaren artikelen besteld hebben op afbetaling zonder te betalen, wat niet getuigt van een saneringsgezinde houding. Tevens blijkt uit bericht van de deurwaarder dat schuldenaren niet reageren op aanmaningen per post, aanmaningen per email en telefonisch onbereikbaar zijn. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van schuldenaren had gelegen om ten tijde van het ontvangen van de facturen, betalingsherinneringen en aanmaningen hierover contact op te nemen met de bewindvoerder WSNP, hetgeen zij hebben nagelaten.”
3.5.
[appellant 1] en [appellant 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Zij hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant 1] en [appellant 2] zouden gedurende het traject twee nieuwe schulden hebben gemaakt, namelijk een schuld aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en een schuld aan [bedrijf 2] . De schuld aan [bedrijf 2] wordt erkend en is inmiddels volledig afbetaald. [appellant 1] en [appellant 2] hebben gedurende het traject een aankoop op afbetaling bij [bedrijf 2] gedaan, in de veronderstelling dat zij deze schuld van het vakantiegeld zouden kunnen voldoen. Toen dit uiteindelijk niet mogelijk bleek, is er een betalingsregeling getroffen. De rechtbank heeft ten aanzien van deze schuld geoordeeld dat het aangaan van een dergelijke schuld niet getuigt van een saneringsgezinde houding. [appellant 1] en [appellant 2] kunnen zich niet vinden in deze conclusie, het betrof immers een kleine aankoop en het volledige bedrag is binnen een korte periode afbetaald.
In tegenstelling tot de schuld aan [bedrijf 2] wordt de schuld aan [bedrijf 1] volledig betwist. [appellant 1] en [appellant 2] zijn stellig, zij hebben niets besteld, niets ontvangen en ook de facturen en de aanmaningen hebben zij niet ontvangen. Het klopt dat de beschermingsbewindvoerder een betalingsregeling heeft getroffen, maar dit heeft zij enkel gedaan om te zorgen dat de schuld niet zou leiden tot een tussentijdse beëindiging. Maar dit betekent niet automatisch dat de schuld wordt erkend. Inmiddels heeft de
beschermingsbewindvoerder de schuld betwist, althans dit zal zij doen. De nieuwe schulden vormen gelet op het voorstaande onvoldoende aanleiding voor het beëindigen van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat de ontstane achterstand aan de boedel een beëindiging zonder schone lei rechtvaardigt. [appellant 1] en [appellant 2] erkennen dat er een kleine achterstand aan de boedel is ontstaan en zij willen graag in de gelegenheid worden gesteld om deze achterstand in te lopen.
Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat niet (in voldoende mate) is voldaan
aan de inlichtingenplicht. [appellant 1] en [appellant 2] betwisten dat zij de facturen en de aanmaningen hebben ontvangen, en om die reden waren zij dan ook niet in staat om dit met de bewindvoerder te bespreken. Daarnaast hebben verzoekers zich bewust onder beschermingsbewind laten stellen en de beschermingsbewindvoerder probeert de bewindvoerder zo goed mogelijk te informeren.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant 1] en [appellant 2] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant 1] en [appellant 2] persisteren bij hun standpunt dat zij nimmer goederen bij [bedrijf 1] besteld hebben, deze goederen ook nimmer geleverd hebben gekregen en dat zij ook de betalingsherinneringen en sommaties van de deurwaarder ten aanzien van deze vordering nooit ontvangen hebben. Dat zij desondanks een betalingsregeling met [bedrijf 1] getroffen hebben komt omdat zij, toen zij zagen dat de handtekening van [appellant 1] op een van de afleveringsbewijzen stond, begrepen dat zij hun stelling ten aanzien van deze bestelling nooit hard zouden kunnen maken. Hoe de handtekening van [appellant 1] op het afleverbewijs terecht is gekomen is [appellant 1] en [appellant 2] overigens een groot raadsel. Op bewakingsbeelden is te zien dat er ten minste eenmaal goederen voor de deur van het appartementencomplex waar [appellant 1] en [appellant 2] wonen worden geplaatst, maar deze worden op enig moment door een onbekende ook weer weggehaald. Deze beelden hebben [appellant 1] en [appellant 2] niet meer in hun bezit, maar de politie mogelijk wel.
[appellant 1] en [appellant 2] erkennen de vordering van [bedrijf 2] wel. Daar hebben zij wel spullen besteld en ontvangen, maar bleken die vervolgens niet direct ineens te kunnen betalen. Het klopt dat zij deze hele gang van zaken, inclusief het vervolgens met de leverancier treffen van een afbetalingsregeling, niet uit eigen beweging aan de bewindvoerder hebben gemeld, maar pas nadat de beschermingsbewindvoerder hen hierop gewezen had. Deze vordering is inmiddels wel geheel voldaan.
[appellant 2] verwerpt voorts de stelling van de bewindvoerder dat hij mogelijk de aanmaningsbrieven van de deurwaarder uit de brievenbus genomen heeft en vervolgens buiten het zicht van [appellant 1] gehouden heeft. [appellant 2] stelt vanwege zijn straatvrees ook niet in staat te zijn om de brievenbus te legen. Daarnaar gevraagd geeft hij aan dat de brievenbus binnen de gezamenlijke ruimte van het appartementencomplex gelegen is, niet erbuiten.
[appellant 1] geeft tot slot aan op dit moment fulltime te werken als glaszetter. [appellant 2] heeft incidenteel gesolliciteerd, maar na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling is hij daarmee gestopt. [appellant 1] en [appellant 2] zijn naar hun eigen idee dan ook in staat om gedurende een al dan niet maximale verlenging van de schuldsaneringsregeling de schuld aan [bedrijf 1] volledig en ook geheel vanuit het vrij te laten bedrag in te lopen. Op deze manier worden hun schuldeisers dan ook niet benadeeld.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In het vonnis waarvan beroep onder r.o. 3.5. is ten onrechte vermeld
dat de naam [naam] op naam van de stiefvader van [appellant 1] staat. In het
verzoek tot tussentijdse beëindiging is aangegeven dat de bestelling is geplaatst onder de naam [naam] , welke naam niet bestaat in het handelsregister en dat (daarom?) gebruik is gemaakt van het KvK-nummer dat op naam staat van [bedrijf stiefvader] , de stiefvader van [appellant 1] .
De stand van de boedel: in het vonnis is een achterstand gemeld van € 479,48 vastgesteld in het verslag van 21 februari 2020. Na verwerking van de inkomensgegevens is de achterstand omgebogen in een voorstand van € 506,26. Alsdan bedraagt het correcte boedelsaldo
€ 1.678,13 na terugbetaling van het teveel afgedragen bedrag. De terugbetaling moet nog plaatsvinden.
Kopen op afbetaling is in de schuldsanering niet toegestaan. Waar blijkt overigens uit dat het een koop op afbetaling was?
Wat is een kleine aankoop? Het is verder pas betaald nadat het verzoek tot tussentijdse beëindiging was ingediend.
Het is niet geloofwaardig dat [appellant 1] en [appellant 2] niets hebben besteld, niets hebben ontvangen en geen facturen of aanmaningen hebben ontvangen inzake [bedrijf 1] . Meerdere bewijzen zijn door de deurwaarder overgelegd. Heeft de beschermingsbewindvoerder overigens inmiddels de koop betwist en stukken ter onderbouwing overgelegd?
Zie de van de deurwaarder ontvangen afleverbewijzen/Proof of Delivery-delivery note van DPD. De handtekening voor ontvangst op bestelbon [bestelbon] is identiek aan de handtekening op het verzoekschrift. De overige handtekeningen lijken op parafen. De bewindvoerder blijft van mening dat [appellant 1] en [appellant 2] bewust en opzettelijk met valse informatie aankopen hebben gedaan buiten het toezicht van zowel beschermingsbewindvoerder als bewindvoerder. De aankopen zijn wel degelijk ontvangen en onbetaald gebleven, of gedeeltelijk betaald nadat het balletje aan het rollen is gegaan. Onder verwijzing naar de schuldenlast zoals opgenomen in het verzoekschrift lijkt hier sprake van herhaling en geven [appellant 1] en [appellant 2] er overduidelijk blijk van niets te hebben geleerd of te willen leren van de schuldsanering. Hun gedrag kan als niet saneringsgezind worden beschouwd.
De bewindvoerder handhaaft dan ook zijn verzoek tot tussentijdse beëindiging. Voor zover nog relevant zou hij graag ter zitting in hoger beroep van [appellant 1] en [appellant 2] een toelichting krijgen op hetgeen is besteld. Het betreft namelijk voornamelijk geen alledaagse of huishoudelijke aankopen. En waarom zijn die aankopen gedaan?
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant 1] ontkent met klem dat hij goederen bij [bedrijf 1] besteld zou hebben, en dat is ook heel goed mogelijk omdat op de bestelbonnen ook de naam van [appellant 2] staat en dus ook hij de bestelling kan hebben gedaan. Voorts staat op de afleverbewijzen ook duidelijk het woonadres van [appellant 1] en [appellant 2] vermeld. Er zijn daar dus ook goederen afgeleverd waarvoor steeds is getekend, meestal middels een paraaf, maar in één geval overduidelijk met de handtekening van [appellant 1] . Ook wekt het bevreemding dat [appellant 1] en [appellant 2] , die deze vordering met klem blijven betwisten, vervolgens wel een betalingsregeling treffen. De bewindvoerder sluit ook niet uit dat [appellant 2] de goederen buiten medeweten van [appellant 1] heeft besteld en vervolgens ook de betalingsherinneringen en sommaties van de deurwaarder voor hem verborgen gehouden heeft. Hoe dan ook, [appellant 1] en [appellant 2] hebben niet voldaan aan hun (spontane) informatieplicht en hebben nieuwe, bovenmatige schulden laten ontstaan. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven – desgevraagd nog het navolgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder geeft aan dat zij [appellant 1] en [appellant 2] inderdaad heeft medegedeeld dat het betwisten van de vordering van [bedrijf 1] , gelet op alle omstandigheden en bewijsstukken, geen enkele kans van slagen zou hebben en dat ze, mede gelet op hun schuldsaneringsregeling, de schuld maar beter zouden oplossen. Voorts geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat [appellant 1] en [appellant 2] in het verleden ook beiden kampten met een koopverslaving.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant 1] en [appellant 2] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.10.2.
Het hof acht de lezing van de feiten als betoogd door [appellant 1] en [appellant 2] met betrekking tot de nieuwe schuld aan [bedrijf 1] ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De bestellingen bij [bedrijf 1] zijn blijkens de daartoe overgelegde stukken op eenzelfde wijze - namelijk met gebruik van het KvK-nummer van het bedrijf van de stiefvader van [appellant 1] - verricht als de bestellingen bij [bedrijf 2] , welke wel nadrukkelijk door [appellant 1] en [appellant 2] zijn erkend. Ook blijken de adresgegevens op de ten aanzien van de bestelling bij en levering door [bedrijf 1] overgelegde stukken steevast overeen te stemmen met het woonadres van [appellant 1] en [appellant 2] .
Voorts blijkt uit de afleverbewijzen dat er op het woonadres van [appellant 1] en [appellant 2] ook goederen zijn afgeleverd waarbij ook steeds voor ontvangst getekend is. In ten minste één geval betreft het hier ook voldoende evident de handtekening van [appellant 1] (namelijk zeer gelijkend op de handtekening onder het ‘verzoekschrift WSNP ex art.284 Fw’ van 1 augustus 2017), hetgeen door [appellant 1] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook niet is ontkend. Dat [appellant 1] evenwel met klem blijft ontkennen ooit voor ontvangst getekend te hebben maakt dit geenszins anders. Door [appellant 1] en [appellant 2] is geen laat staan een plausibel scenario aangedragen hoe de handtekening van [appellant 1] anders op het ontvangstbewijs terecht zou hebben kunnen komen.
Dat er videobeelden zouden zijn waarop te zien is dat er voor de gezamenlijke toegangsdeur tot het appartementencomplex van [appellant 1] en [appellant 2] goederen worden geplaatst die later door een onbekende weer worden meegenomen acht het hof voorts irrelevant. Niet alleen zijn deze beelden niet overgelegd. [appellant 1] en [appellant 2] hebben ook verzuimd aan te geven op welke datum deze beelden gemaakt zouden zijn, zodat deze ook niet aan een bepaalde levering kunnen worden gekoppeld. Dit nog daargelaten dat uit dergelijke beelden – naar het hof voorshands aanneemt - ook in het geheel niet zou kunnen worden vastgesteld dat deze goederen inderdaad voor [appellant 1] en [appellant 2] bestemd waren en niet voor een andere bewoner van het appartementencomplex.
In het verlengde hiervan acht het hof het voorts erg onwaarschijnlijk dat vervolgens geen van de betalingsherinneringen van [bedrijf 1] en geen van de daarop volgende sommaties van de deurwaarder [appellant 1] en [appellant 2] bereikt hebben. Het moge zo zijn dat er in zijn algemeenheid incidenteel een poststuk zoek raakt dan wel verkeerd bezorgd wordt, maar dat dit structureel en uitsluitend ten aanzien van poststukken met betrekking tot de schuld aan [bedrijf 1] het geval zou zijn komt het hof ongeloofwaardig voor. Dit zeker nu [appellant 1] stelt dat zijn loonstroken, berichten van zijn pensioenfonds en kerstkaarten als regel wel tijdig en juist bezorgd worden. Het hof merkt hierbij nog op dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat alle stukken waarvan [appellant 1] en [appellant 2] stellen ze nooit te hebben ontvangen wel op een juiste wijze geadresseerd zijn.
3.10.3.
Daarbij komt dat [appellant 1] en [appellant 2] de voor hen beiden uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht ook bij herhaling niet naar behoren zijn nagekomen. Zowel de perikelen rondom de bestellingen als de daaruit voortkomende nieuwe schulden aan [bedrijf 2] en [bedrijf 1] zijn door [appellant 1] en [appellant 2] niet terstond onder de aandacht van hun bewindvoerder gebracht. Zeker na alle verwikkelingen inzake de schuld aan [bedrijf 2] , welke zelfs tot een door de bewindvoerder opgelegde strafkorting op het leefgeld geleid heeft, hadden [appellant 1] en [appellant 2] beter moeten weten.
3.10.4.Het hof is - niettegenstaande de uit de stukken blijkende omstandigheid dat [appellant 1] en [appellant 2] beiden ambulante begeleiding op basis van een PGB krijgen - van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant 1] en [appellant 2] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.5.
Nu, tevens doordat zij bekend zijn althans redelijkerwijs geacht moeten worden bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant 1] en [appellant 2] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere toerekenbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen.
Hierbij acht het hof van belang dat het, ondanks alle schriftelijke bewijzen waaruit het tegendeel blijkt, in feite ongemotiveerd blijven volharden door [appellant 1] en [appellant 2] in hun ontkenning van de bestellingen onvoldoende perspectief biedt voor verbetering van hun grondhouding in de toekomst.
Voorts merkt het hof hierbij nog op dat –zoals ook de bewindvoerder heeft opgemerkt - het huidige inkomen van [appellant 1] en [appellant 2] lager is dan het vrij te laten bedrag, zodat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat gehele aflossing van de nieuwe schulden in een verlenging zou kunnen plaatsvinden naast een eventuele boedelafdracht, terwijl naar het oordeel van het hof onder de omstandigheden van deze zaak van het (gedeeltelijk) afzien van boedelafdrachten gedurende een verlenging absoluut geen sprake zou kunnen zijn. De mededeling van de beschermingsbewindvoerder dat zij een maandelijkse aflossing van
€ 100,00 ook uit het daadwerkelijk genoten VTLB mogelijk acht, acht het hof in dit verband dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.10.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van zowel [appellant 1] als [appellant 2] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.