Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[besloten vennootschap],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[erflater],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“ [erflater] heeft 42 grieven opgeworpen tegen de staat waarin de woning werd aangetroffen toen hij die moest betrekken vanwege het afsluiten van de nutsvoorzieningen in de tijdelijke bouwkeet door [appellante] , welke 42 grieven door [bouwconsult] Bouwconsult zijn beoordeeld, en als volkomen terecht zijn gewaardeerd.”staat vast dat het gaat om 42 gebreken waarvan [geintimeerde c.s.] stelt dat die reeds aanwezig waren toen zij de woning op 16 februari 2010 hebben betrokken. Nu de rechtbank heeft overwogen dat de datum van het intrekken in de woning door [geintimeerde c.s.] heeft te gelden als de datum van oplevering en [geintimeerde c.s.] de gebreken toen niet direct hebben gemeld bij [appellante] , volgt uit artikel 7:758 lid 3 BW dat [appellante] is ontslagen van aansprakelijkheid ten aanzien van gebreken die toen reeds bekend waren maar niet direct zijn gemeld. Dit zou dan betekenen dat de eerste twee grieven van [appellante] zouden slagen. Echter heeft in dit geval te gelden dat ook als deze grieven zouden slagen dit niet leidt tot een andere beslissing. Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof dan immers (alsnog) alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde stellingen van [geintimeerde c.s.] te behandelen, voor zover deze door het slagen van een grief relevant worden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
geachtwordt te zijn goedgekeurd indien en voor zover het in gebruik wordt genomen, hier in dit geval geen sprake van kan zijn. Zelfs ingevolge de eigen stellingen van [appellante] – wat daar verder overigens ook van zij – heeft zij pas op 19 mei 2010 het werk opgenomen en op 15 juni 2010 aan [geintimeerde c.s.] gemeld dat het werk gereed was. Dit betekent dat er geen sprake is geweest van oplevering in de zin van artikel 7:758 lid 3 BW door ingebruikneming van de woning (als is bedoeld in artikel 8 lid 5 AVA 1992) door [geintimeerde c.s.] op 16 februari 2010. Nu niet is betwist dat [geintimeerde c.s.] op 16 maart 2010, op 16 april 2010 en op 3 mei 2010 aan [appellante] heeft bericht dat er gebreken zijn in het werk, en ook ingevolge de stellingen van [appellante] het werk pas gereed is gemeld op 15 juni 2010, heeft [geintimeerde c.s.] de lijst met 42 gebreken tijdig gemeld. Dit betekent dat de eerste twee grieven van [appellante] niet tot een ander oordeel leiden en daarom geen doel treffen.
: “Hij had feitelijk alles afgerond, zoals alle herstelwerkzaamheden aan de buitenzijde, alleen kwam hij niet meer toe aan het laatste beetje metselwerk aan de binnenzijde. Hierover heeft hij mij gebeld. Hij zei dat [erflater] hem niet meer toestond dit laatste werk af te ronden.”[appellante] heeft tijdens dat zelfde verhoor echter ook verklaard:
“Ik heb op een gegeven moment een gesprek hierover gevoerd met de heer [erflater] . Mevrouw was daarbij niet aanwezig. De exacte bewoordingen weet ik niet meer, maar het kwam er op neer dat hij vond dat het te veel rommel en stof zou veroorzaken en dat dat de reden was waarom de onderaannemer het werk niet meer mocht afronden. Nadien hebben wij gepoogd tot een soort van oplevering te komen.”
“gepoogd tot een soort van oplevering te komen”. In zoverre is er dus geen sprake van herstelwerkzaamheden in de zin van artikel 7:759 lid 1 BW zodat het verweer van [appellante] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld tot herstel niet opgaat. Hier komt nog bij dat de verklaring van [appellante] , zoals de rechtbank terecht heeft overwogen wordt weersproken door die van [geïntimeerde sub 1] . En dat de overige getuigen van horen zeggen hebben, maar niet zelf van [geintimeerde c.s.] vernomen hebben dat toegang tot het werk werd ontzegd. Alleen [metselwerken] (eigenaar van [metselwerken] Metselwerken) heeft als getuige verklaard:
“Wij hadden alles opgelost op één punt na. Het stopcontact moest wel vijf keer verzet worden, zo heeft [erflater] ons dat steeds opgedragen en de laatste keer moest het nog een keer verzet worden. Dit mochten wij echter niet meer doen van [erflater] omdat het dan binnen te vuil zou worden.”Echter staat in de faxbrief van
“De heer [erflater] heeft vanmorgen geweigerd dat metselwerk vandaag gerepareerd zou worden. (…) Daarna zei hij er geen vertrouwen in had dat het goed kwam, en dat wij vandaag daar binnen niet mochten werken als er geen mensen van bouwbedrijf [appellante] bij waren.”Uit deze verklaring volgt dan ook niet dat [geintimeerde c.s.] hebben geweigerd herstelwerk uit te voeren, maar dat [erflater] er op heeft gestaan dat herstelwerk plaats zou vinden als er mensen van de door hem ingeschakelde aannemer, [appellante] , bij zouden zijn. Onder de gegeven omstandigheden is dat geen onredelijke eis geweest van [erflater] en kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat [geintimeerde c.s.] gelegenheid tot herstelwerkzaamheden hebben geweigerd. De conclusie is dan ook dat de vijfde grief faalt.