ECLI:NL:GHSHE:2021:333

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.283.571_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vraag of de vader zonder gezag als belanghebbende kan worden aangemerkt in de procedure omtrent ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige

In deze zaak gaat het om de vraag of de vader zonder gezag als belanghebbende kan worden aangemerkt in de procedure omtrent de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn minderjarige kind. De vader heeft in hoger beroep verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt, maar het hof heeft geoordeeld dat hij geen processueel belang meer heeft bij een oordeel over zijn verzoek. De vader heeft geen gezag over het kind, en er is sinds 2015 geen structureel contact geweest tussen hem en het kind. De rechtbank had eerder al bepaald dat het gezag over het kind aan de moeder toekomt en dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen belang meer heeft bij zijn verzoek, aangezien de eindbeschikking van de rechtbank onherroepelijk is geworden. De vader heeft wel een algemeen belang bij een inhoudelijk oordeel, maar dit is niet voldoende om hem als belanghebbende aan te merken. Het hof heeft het verzoek van de vader in hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 februari 2021
Zaaknummer : 200.283.571/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/359723 / JE RK 20-962-1
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informanten zijn aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.H. Kroon,
hierna te noemen: de moeder;
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te Eindhoven, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vader om als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure, wordt toegewezen met de opdracht aan de GI onderzoek te doen naar de mogelijkheden van plaatsing van [minderjarige] bij de vader.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 november 2020, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen als ongegrond en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. K. Steenbergen, waarnemend voor mr. Houtman;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kroon.
2.3.1.
Ter mondelinge behandeling heeft het hof de aanwezigen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over de vraag of de raad, de GI en de moeder als belanghebbenden dan wel informanten dienen te worden aangemerkt.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling beslist dat in deze procedure de raad (als verzoekende partij in eerste aanleg) belanghebbende is en dat de GI en de moeder als informanten dienen te worden aangemerkt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 september 2020;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 2 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
Op 24 juli 2012 is op eensluidend verzoek van de ouders in het gezagsregister aangetekend dat zij gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen.
3.2.
De relatie tussen de ouders is in 2015 geëindigd.
Sinds eind 2015 is er niet structureel en onafgebroken contact geweest tussen [minderjarige] en de vader.
3.3.
Bij beschikking van 14 mei 2018 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt. De rechtbank heeft daarnaast de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling.
3.4.
Bij beschikking van 25 juli 2019 heeft het hof voormelde beschikking ten aanzien aan van de beslissing over het gezag bekrachtigd.
Ten aanzien van de omgang heeft het hof geoordeeld dat de omstandigheden zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking van de rechtbank van 30 oktober 2017 waarbij een verzoek van de vader tot vaststellen van een zorgregeling is afgewezen. Het hof heeft bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleid contact met [minderjarige] in het omganghuis van Stichting [stichting] en heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang aangehouden in afwachting van het verloop van de begeleide omgang.
3.5.
In de onderhavige procedure lag aan de rechtbank in eerste aanleg voor het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar grootouders (moederszijde).
3.5.1.
Bij de bestreden beschikking van 24 juli 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem in die procedure als belanghebbende aan te merken afgewezen en iedere verdere beslissing op de voorliggende verzoeken aangehouden tot de mondelinge behandeling van de verzoeken van de raad op een tijdstip later op de ochtend.
3.5.2.
Ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de rechtbank eveneens op 24 juli 2020 bij separate beschikking [minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht heeft gesteld van de GI en heeft beslist dat [minderjarige] voor de duur van één jaar bij de grootouders wordt geplaatst.
3.6.
Ter mondelinge behandeling is eveneens gebleken dat de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2020 aan de GI een machtiging heeft verleend tot plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (bij haar tante, moederzijde).
3.7.
De vader kan zich met de onder 3.5.1. genoemde beslissing van de rechtbank om hem in de procedure tot ondertoezichtstelling en plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders niet als belanghebbende aan te merken niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank het de vader niet toegestaan om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in de procedure als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
Het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt opgebouwd. Het family life van de vader met [minderjarige] wordt geraakt door de procedure over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . Daarbij is niet doorslaggevend of de omgangsregeling door de beschermingsmaatregelen wordt geraakt. Dit zou overigens wel het geval zijn als [minderjarige] op enig moment in een instelling of pleeggezin zou worden geplaatst. De vader verwijst naar de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:2320).
Het belang van de vader wordt echter vooral geraakt door het feit dat hij geheel buiten spel wordt gehouden. De vader ontvangt geen informatie en de mogelijkheid om [minderjarige] bij de vader te plaatsen wordt niet onderzocht. Als de vader als belanghebbende wordt aangemerkt in procedures aangaande [minderjarige] uithuisplaatsing, krijgt hij daarin een sterkere rechtspositie.
Meegewogen dient verder te worden dat de vader tot kort geleden wel het gezag over [minderjarige] heeft uitgeoefend.
3.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van zijn appel heeft de vader in aanvulling op het voorgaande – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
[minderjarige] maakt onderdeel uit van de identiteit van de vader en daarmee raken de kinderbeschermingsmaatregelen het privé leven van de vader rechtstreeks. De vader verwijst naar een uitspraak van het hof Amsterdam van 19 mei 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:1560).
Gezien het feit dat – zo is de vader ter mondelinge behandeling gebleken – de rechtbank een eindbeschikking heeft gegeven op het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] en deze beslissing inmiddels onherroepelijk is geworden, heeft de vader geen processueel belang meer bij zijn verzoek om in die procedure als belanghebbende te worden aangemerkt. De vader heeft echter wel een algemeen belang bij een inhoudelijk oordeel van het hof over de vraag of de vader in een procedure omtrent ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] als belanghebbende dient te worden aangemerkt. De vader loopt anders het risico, steeds opnieuw te moeten procederen om de discussie over zijn belang op gang te houden, om in beeld en geïnformeerd te blijven en om daadwerkelijk in het besluitvormingsproces omtrent de plaatsing van [minderjarige] betrokken te blijven. Het zijn van informant acht de vader onvoldoende om zijn rechten en belangen te waarborgen.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Toen de grootouders niet langer in staat waren voor [minderjarige] te zorgen, heeft de GI verzocht om een machtiging tot plaatsing van [minderjarige] ‘in een netwerkpleeggezin’ ten einde [minderjarige] bij haar tante (moederszijde) te kunnen plaatsen.
De kans is zeer klein dat [minderjarige] op enig moment bij de vader kan worden geplaatst, omdat de inschatting nu is dat begeleiding van contact tussen de vader en [minderjarige] altijd noodzakelijk zal zijn. Toch wordt de wens van de vader om uiteindelijk zelf voor [minderjarige] te gaan zorgen in de besluitvorming van de GI altijd meegewogen.
3.10.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Het is terecht dat de vader geen stukken mocht indienen, aangezien hij – als vader zonder gezag – geen belanghebbende was in eerste aanleg.
Er is de afgelopen jaren geen structureel contact geweest tussen de vader en [minderjarige] . Op dit moment is er beperkt begeleid contact. Dit verloopt stug en moeizaam. Er is nauwelijks
sprake van groei en er zal altijd begeleiding nodig blijven bij de omgang. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de vader dan spreekt over een mogelijke plaatsing van [minderjarige] bij hem. Gezien het voorgaande raakt de procedure over uithuisplaatsing de positie van de vader niet.
Het family life van de vader wordt niet geraakt door deze procedure. De procedure bij het hof over de omgang tussen de vader en [minderjarige] is met alle waarborgen omkleed en in dat kader zullen de standpunten van alle partijen en belanghebbenden gewogen worden.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De vader dient in de procedure over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] niet als belanghebbende te worden aangemerkt. De raad wijst op het feit dat de vader niet met het gezag over [minderjarige] is belast en weegt mee dat begeleiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige] altijd nodig zal blijven.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.12.1.
De vader heeft in eerste aanleg bij brief van 24 juni 2020 via zijn advocaat verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure inzake het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] , bekend onder kenmerk C/01/359723 / JE RK 20-962-1.
De rechtbank heeft daarop beslist bij beschikking van 24 juli 2020, waarin is bepaald dat de vader niet als belanghebbende wordt aangemerkt in deze procedure.
3.12.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 358 eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen een eindbeschikking in zaken als bedoeld in artikel 261 Rv, behoudens berusting, hoger beroep open.
Tegenover de vader is de definitieve afwijzing van zijn verzoek om zich als belanghebbende in die procedure te mogen mengen een eindbeschikking. Immers, deze afwijzing heeft directe gevolgen voor hem als degene die heeft verzocht om zich in de procedure te mogen mengen. Dat betekent dat tegen een afwijzende beschikking op een verzoek tot toelating in de procedure als belanghebbende de afgewezen belanghebbende hoger beroep kan instellen.
3.12.3.
Uit het voorgaande volgt dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de afwijzende beschikking van 24 juli 2020.
Processueel belang
3.12.4.
Ter mondelinge behandeling is het hof gebleken dat in de procedure waarin de vader als belanghebbende wenst te worden aangemerkt, bekend onder meergenoemd kenmerk C/01/359723 / JE RK 20-962-1, op 24 juli 2020 een eindbeschikking gegeven, waarbij [minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht is gesteld en aan de GI een machtiging is verleend om [minderjarige] voor de duur van één jaar uit huis te plaatsen bij de grootouders. De vader is van die beschikking niet in hoger beroep gekomen. Niet is gesteld, en ook anderszins is het hof niet gebleken dat de beroepstermijn van artikel 806 lid 2 Rv nog loopt.
Het hof concludeert dat bij onherroepelijke eindbeschikking een eind is gekomen aan de procedure waarin de vader als belanghebbende wenst te worden aangemerkt. De vader heeft derhalve geen belang meer bij zijn verzoek in hoger beroep van de in die procedure gegeven afwijzende beschikking op zijn verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt.
3.12.5.
Het hof is verder van oordeel dat de stelling van de vader dat hij een algemeen belang heeft bij een oordeel van het hof over de vraag of de vader in de procedure met kenmerk C/01/359723 / JE RK 20-962-1 ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt, niet kan worden gevolgd.
In iedere nieuwe procedure dient de rechtbank (en in hoger beroep het hof) ambtshalve te beoordelen en te beslissen welke personen en/of instanties als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt. Dit vergt in iedere afzonderlijke procedure een afweging en beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden op dat moment. Wat het hof derhalve ook beslist op het verzoek van de vader in deze procedure op basis van de concrete feiten en omstandigheden op dit moment, de rechtbank/het hof is in een toekomstige procedure niet aan dat oordeel gebonden en kan dus anders beslissen.
3.13.
Op grond van wat hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de verzoeken van de vader in hoger beroep dienen te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de vader in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en M.L.F.J. Schyns en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.