3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, (deels ook zo) door de kantonrechter vastgestelde feiten. Partijen hebben tegen die vaststelling door de kantonrechter geen grief gericht.
[de werkgever] biedt thuiszorg aan mensen in de regio Brabant. Zij is gespecialiseerd in de zorg voor mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst.
[de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1990, is op 19 april 2016 bij [de werkgever] in dienst getreden.
[de werknemer] heeft zich op 7 mei 2018 ziek gemeld. Zij is op 27 februari 2019 bevallen.
Op 22 mei 2019 is [de werknemer] gezien door de bedrijfsarts. Op 19 juni 2019 heeft de bedrijfsarts geadviseerd te starten met re-integratie hetgeen erop neerkwam dat [de werknemer] 2 keer 2 uur per week ging werken.
Op 2 juli 2019 heeft [de werknemer] aangegeven haar re-integratiewerk niet langer te kunnen verrichten in verband met rugklachten. Zij is vervolgens opgeroepen om naar de bedrijfsarts te komen op 12 juli 2019.
Op 10 juli 2019 heeft [de werknemer] telefonisch contact gehad met de casemanager van [organisatie] , de verzuimbegeleidingsdienst van [de werkgever] , zijnde [casemanager] . [de werknemer] wilde [organisatie] mededelen dat zij niet in staat was om op 12 juli 2019 naar de bedrijfsarts te gaan.
Bij brief van 12 juli 2019 is [de werknemer] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief schrijft [de werkgever] onder meer:
“De reden waarom u ons dwingt tot deze harde maatregel over te gaan, ligt in het feit dat u tijdens een telefonisch onderhoud met [organisatie] te [vestigingsplaats] d.d. 10 juli 2019 u één van uw vaste contactpersonen van dit verzuimbegeleidingsbedrijf ernstig heeft bedreigd. U heeft gezegd dat u “wist waar deze mevrouw woonde, dat ze maar moest afwachten, dat u eraan zou komen en dat u zo op de stoep zou staan”. Toen u tijdens dit gesprek werd gevraagd of u haar daadwerkelijk bedreigde, heeft u dit ronduit en expliciet toegegeven.”
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [de werknemer] de kantonrechter verzocht om het haar gegeven ontslag te vernietigen en [de werkgever] te veroordelen -kort weergegeven- tot naleving van de re-integratieverplichtingen, tot doorbetaling van loon, tot betaling van het achterstallige loon, telkens onder deugdelijke bruto/netto-specificatie, en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.2.Aan dit verzoek heeft zij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij de casemanager niet heeft bedreigd. Zelfs al zou dat zijn gebeurd, dan rechtvaardigt dit geen ontslag op staande voet.
3.2.3.[de werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en bewijs aangeboden van de gestelde bedreiging. Voorts heeft zij voorwaardelijk verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen van [de werknemer] , subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij herplaatsing binnen haar bedrijf niet in de rede ligt.
[de werknemer] heeft daartegen verweer gevoerd.
3.3.1.In de tussenbeschikking van 12 december 2019 heeft de kantonrechter, na een gehouden mondelinge behandeling, [de werkgever] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [de werknemer] op 10 juli 2019 bedreigingen heeft geuit tegen de casemanager van [organisatie] , [casemanager] . De beslissing op het tegenverzoek heeft de kantonrechter aangehouden.
3.3.2.In de eindbeschikking van 22 februari 2021 heeft de kantonrechter, na getuigen te hebben gehoord en nadat partijen zich over en weer over de gehouden enquêtes hadden uitgelaten, geconcludeerd dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de verzoeken van [de werknemer] afgewezen, met uitzondering van het door haar verzochte achterstallige loon en de wettelijke verhoging (en wettelijke rente) daarover. [de werknemer] is veroordeeld in de proceskosten. In het tegenverzoek heeft de kantonrechter [de werkgever] niet ontvankelijk verklaard en haar veroordeeld in de proceskosten van [de werknemer] en deze gesteld op nihil.