ECLI:NL:GHSHE:2021:331

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.274.450_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding en overeenstemming tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 21 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2019. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 24 maart 2020 een verweerschrift ingediend. De partijen zijn de ouders van twee kinderen, geboren in 2002 en 2005. De rechtbank had eerder in een beschikking van 1 december 2010 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op € 190,59 per kind per maand, met wettelijke indexering.

In het hoger beroep hebben de partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. De man heeft aangegeven dat de alimentatie per 1 januari 2021 € 200,- per kind per maand zal bedragen, met een regeling voor achterstallige betalingen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen betreft en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank gewijzigd. De nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak van het hof is gedaan door een collegiaal panel van drie rechters en is op 4 februari 2021 in het openbaar uitgesproken. De beslissing van het hof houdt in dat de man met ingang van 1 januari 2021 de nieuwe alimentatiebedragen zal betalen, en dat de afspraken tussen partijen bindend zijn, maar niet in het dictum van de beschikking zijn opgenomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 februari 2021
Zaaknummer: 200.274.450/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02-349740 FA RK 18-5026
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.H. Steehouwer-Mollema,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats]
,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.Ch. Osté,
Zelfstandig belanghebbende is inmiddels de hierna nader te noemen, sinds [geboortedatum] 2020 jong-meerderjarige,
[jong-meerderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 21 februari 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 24 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een V-formulier met bijlage van mr. Steehouwer-Mollema van 22 december 2020;
- een V-formulier met bijlagen van mr. Osté van 22 december 2020.
2.4.
Bij volmacht die bij voornoemd V-formulier van mr. Osté van 22 december 2020 aan het hof is overgelegd, heeft de thans jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] de vrouw schriftelijk gevolmachtigd om hem te vertegenwoordigen in deze procedure met betrekking tot zijn onderhoudsbijdrage vanaf het moment dat hij meerderjarig geworden is, zijnde [geboortedatum] 2020.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [jong-meerderjarige] (roepnaam: [jong-meerderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2005,
hierna samen te noemen: de kinderen.
3.3.
Bij beschikking van 1 december 2010 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 31 december 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat het door partijen op 5 oktober 2010 ondertekende en aan die beschikking gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking.
3.4.
Ingevolge voornoemde beschikking met aangehecht echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan dient de man met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de datum van de overdracht van de echtelijke woning € 190,59 per kind per maand aan de vrouw te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, voor het eerst onderworpen aan de wettelijke indexering per 1 januari 2011. De woning is overgedragen in juni 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voornoemde beschikking van 1 december 2010 met aangehecht echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan gewijzigd en bepaald dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: de kinderalimentatie) nader wordt vastgesteld:
- met ingang van 25 september 2018 op € 497,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2019 op € 507,- per maand;
- met ingang van de datum van die beschikking op € 455,- per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.
4.2.
Mr. Steehouwer-Mollema heeft namens de man het hof bij voormeld bericht van 22 december 2020 te kennen gegeven dat partijen overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de kinderalimentatie en dat partijen de navolgende afspraken hebben gemaakt:
- de hoogte van de kinderalimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2021 € 200,- per kind per maand;
- de alimentatie zal voor het eerst geïndexeerd worden per 1 januari 2022;
- de man zal ter aflossing van het bedrag aan achterstallige alimentatie, dat op de datum van dit bericht om en nabij € 1.000,- bedraagt, vanaf eind januari 2021 € 300,- per maand voldoen;
- de beslaglegging zal door de vrouw worden opgeheven per 1 januari 2021.
4.3.
Mr. Osté heeft namens de vrouw bij voormeld bericht van 22 december 2020 bevestigd dat partijen de hiervoor weergegeven afspraken zijn overeengekomen.
4.4.
Partijen hebben het hof verzocht de gemaakte afspraken in een beschikking op te nemen. Aan dat verzoek zal het hof voldoen in die zin dat de afspraken ten aanzien van de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de kinderen in het dictum zullen worden opgenomen. Hetgeen partijen daarnaast zijn overeengekomen bindt hen wel maar leent zich niet voor opneming daarvan in het dictum van deze beschikking.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de bestreden beschikking, voor zover deze de beslissing over de door de man met ingang van 1 januari 2021 verschuldigde bijdrage ten behoeve van de kinderen betreft, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende – overeenkomstig de bereikte overeenstemming – zal beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het hof:
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2019, voor zover deze de door de man verschuldigde bijdrage ten behoeve van de kinderen met ingang van 1 januari 2021 betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 december 2010 en het daaraan gehechte convenant en ouderschapsplan wat betreft de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen vanaf 1 januari 2021 als volgt:
- bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , € 200,- per maand zal betalen, de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2021 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van
[jong-meerderjarige], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , € 200,- per maand zal betalen, de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 4 februari 2021 door mr. C.A.R.M. van Leuven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.