ECLI:NL:RBZWB:2022:3680
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding bij onterecht dubbele uitspraak op bezwaar inzake zuiveringsheffing bedrijfsruimten
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had op 31 juli 2019 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd aan verzoeker voor een object in [plaats 2]. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 februari 2020, heeft verzoeker beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft echter ten onrechte twee uitspraken op hetzelfde bezwaar gedaan, wat leidde tot verwarring en het indienen van twee afzonderlijke beroepschriften door verzoeker. De rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om te reageren op de brief van de heffingsambtenaar, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar slechts één aanslag had mogen opleggen en dat er maar één uitspraak op bezwaar had moeten zijn. Aangezien verzoeker door de dubbele uitspraken onterecht extra kosten heeft moeten maken, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De hoogte van de vergoeding was echter onderwerp van discussie, waarbij verzoeker een bedrag van € 1.127 eiste, terwijl de heffingsambtenaar slechts een vergoeding voor het tweede beroepschrift wilde toekennen.
De rechtbank heeft uiteindelijk de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de aard van de zaak en de werkzaamheden die door de gemachtigde zijn verricht. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar verplicht is het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.