ECLI:NL:GHSHE:2021:3284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
20-001320-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1975, was in eerste aanleg vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van valse sleutels, waarbij zij gedurende een periode van zes maanden geldbedragen heeft weggenomen van een oudere vrouw, bij wie zij als huishoudelijke hulp werkte. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, dat op dat moment 83 jaar oud was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en verplichting tot behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.700,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001320-20
Uitspraak : 10 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 juni 2020, parketnummer 02-284132-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-082516-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en begeleiding en behandeling door STEVIG, Novadic-Kentron of een soortgelijke instelling voor ambulante behandeling.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.700,- volledig dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken in de zaak met parketnummer 02-082516-17 zal toewijzen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Van de zijde van de verdachte is een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdediging heeft het hof primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken af te wijzen en subsidiair om in plaats daarvan een taakstraf te gelasten.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde, voor zover het gaat om de data 29 juli 2019, 2 augustus 2019 en 23 augustus 2019. Het hof gaat er in de onderhavige zaak van uit dat sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging.
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen deze vrijspraken door de politierechter.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 4 september 2019 te Tilburg, (telkens) een of meerdere geldbedrag(en) (totaal 1700,00 euro), althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een of meer bankpas(sen) op naam van [benadeelde] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet gerechtigd was.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 4 september 2019 te Tilburg,
meerdere geldbedragen die toebehoorden aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van [benadeelde] (met bijbehorende pincode).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Leijdal, registratienummer PL2000-2019230062, gesloten d.d. 17 oktober 2019 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 40), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 september 2019 (pg. 3-6), voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [aangever]:
Ik doe namens mijn tante, [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , aangifte van diefstal van geld van haar bankrekening. Mijn tante is woonachtig op de [adres 2] in Tilburg. Zij woont hier alleen. Ik kijk met mijn tante mee naar haar financiële zaken. Ik ben mede rekeninghouder van de bankrekening van mijn tante.
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
Mijn tante heeft een bankrekening van de Rabobank, namelijk [bankrekening] . Mijn tante was in het bezit van een bankpas met pasnummer 042. Dit staat altijd op de afschriften.
Mijn tante heeft een hulp in de huishouding. De hulp komt meestal op vrijdag. Haar naam is [verdachte] .
Mijn tante heeft een lijst bijgehouden van de dagen dat [verdachte] gewerkt heeft.
Op vrijdag 30 augustus 2019 ben ik bij mijn tante geweest. Zij vertelde mij toen, dat ze op haar rekeningoverzicht had gezien dat er bedragen afgeschreven waren, waarvan zij geen pinbon had en geen verklaring had. Mijn tante gaf aan deze bedragen niet opgenomen te hebben. Op het rekeningoverzicht was te zien dat al deze bedragen gepind zijn bij de pinautomaat op de Zouavenlaan of op de Korvelseweg in Tilburg. Er zijn steeds bedragen van 100,00, 150,00, 200,00 of 250,00 euro gepind. Ik heb teruggekeken vanaf 1 maart 2019 tot heden. De bedragen zijn namelijk bijna allemaal op een vrijdag opgenomen, op een enkeling na. De laatste twee keer is geweest op vrijdag 30 augustus 2019 en woensdag 4 september 2019. Op vrijdag 30 augustus is er om 12.53 uur bij de geldautomaat van de ABN Amro een bedrag van 250,00 euro opgenomen met pasnummer 042. Op woensdag 4 september 2019 is er om 14.13 uur bij de geldautomaat van de ABN Amro een bedrag van 200,00 euro opgenomen met pasnummer 042. Mijn tante heeft haar bankpas niet zelf afgegeven aan iemand.
Bij de aangifte voeg ik een overzicht van de geldopnames, die ik zelf heb gemaakt en de afschriften van de laatste twee geldopnames. Tevens voeg ik een kopie bij van de lijst met de gewerkte data van [verdachte] bij mijn tante.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten
rekeningafschriften van de Rabobank, behorend bij het IBAN rekeningnummer [bankrekening] ten name van [benadeelde] , als bijlage 2 gevoegd bij het schriftelijke Verzoek tot Schadevergoeding, voor zover inhoudende:
Datum afschrift
Datum
Omschrijving
Mutaties af (debet)
11-03-2019
01-03
ABN AMRO Tilburg
Geldautomaat 12:59 pasnr. 042
€ 150,00
25-03-2019
22-03
ABN AMRO Tilburg
Geldautomaat 12:42 pasnr. 042
€ 150,00
08-04-2019
29-03
ABN AMRO Tilburg
Geldautomaat 11:45 pasnr. 042
€ 250,00
08-04-2019
05-04
ABN AMRO Tilburg
Geldautomaat 12:40 pasnr. 042
€ 200,00
23-04-2019
19-04
KORVELPLEIN 191 Tilburg
Geldautomaat 13:35 pasnr. 042
€ 100,00
23-04-2019
19-04
Rabobank geldautomaat TILBURG EN OM
Geldautomaat 13:48 pasnr. 042
€ 150,00
10-06-2019
08-06
Betaalautomaat 15:07 pasnr. 042
ABN AMRO Tilburg
€ 250,00
02-09-2019
30-08
ABN AMRO Tilburg
Geldautomaat 12:53 pasnr. 042
€ 250,00
16-09-2019
04-09
ABN AMRO Tilburg
Geldautomaat 14:13 pasnr. 042
€ 200,00
3. Het andere geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten het ‘
werkschema-uren van mevr. [verdachte], ingevuld en voorzien van een paraaf door de verdachte en [benadeelde] (pg. 37-38), voor zover inhoudende dat de verdachte op 1 maart, 22 maart, 29 maart, 5 april, 19 april, 8 juni, 30 augustus en 4 september 2019 bij [benadeelde] heeft gewerkt.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, d.d. 25 juni 2020, voor zover inhoudende als
verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik de lijst die mevrouw [benadeelde] bijhield ook aftekende. Ik werkte daar
meestal op vrijdag. Het klopt dat ik op 30 augustus en 4 september 2019 op de beelden sta omdat ik toen geld heb gepind met de pinpas van mevrouw [benadeelde] . Ik zag de pincode op een briefje. De pinpas heb ik telkens uit haar portemonnee gepakt op het moment dat zij in de keuken bezig was. Ik ging dan een boodschap halen of naar de apotheek voor mevrouw [benadeelde] . Ik weet dat ik het wel gedaan heb.
5. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 26 april 2021, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik in 2019 meerdere keren met de pinpas van mevrouw [benadeelde] geldbedragen heb opgenomen in Tilburg. Ik werkte bij haar. Ik heb het niet iedere week gedaan, maar wel iedere keer dat ik het kon doen. Het is alles bij elkaar best een groot bedrag geworden. Ik heb van het geld levensmiddelen gekocht en ook luxe goederen, zoals kleding en schoenen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, met daarbij de bijzondere voorwaarden conform de vordering van de advocaat-generaal, dan wel een andere strafmodaliteit, zoals een (forse) taakstraf. In het geval het hof mocht overwegen aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, heeft de verdediging bepleit, gezien ook het taakstrafverbod, om het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf te beperken tot de duur van 1 dag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het volgende.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een half jaar negenmaal schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel, door van een oudere vrouw van destijds 83 jaar oud bij wie zij als huishoudelijke hulp werkte, op onbewaakte ogenblikken de pinpas weg te nemen en met die pas en de bijbehorende pincode geldbedragen op te nemen. De verdachte heeft telkens misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in haar had gesteld. De diefstallen zijn pas gestopt nadat het slachtoffer [benadeelde] en de neef van het slachtoffer hadden gezien dat er geldbedragen van de bankrekening van het slachtoffer waren afgeschreven waarvoor het slachtoffer geen verklaring had en waarvan zij geen bon had. Naar het oordeel van het hof is sprake van een zeer kwalijk feit, dat de verdachte meermalen heeft gepleegd, temeer nu uit het dossier volgt dat de verdachte zich een jaar eerder ook al aan soortgelijke feiten schuldig had gemaakt, waarbij het slachtoffer in overleg met haar neef had besloten geen aangifte te doen, maar de verdachte in de gelegenheid te stellen haar schuld in de lossen door te werken. Desondanks is de verdachte opnieuw in de fout gegaan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 23 februari 2021. Daaruit volgt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde reeds drie maal bij onherroepelijke uitspraak was veroordeeld voor diefstal:
  • bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2019 tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis;
  • bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 september 2017 tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij bijzondere voorwaarden, en
  • bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2017 tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat de verdachte de bij vonnis van 14 juni 2017 opgelegde taakstraf heeft verricht in de periode van 19 maart 2018 tot en met 2 mei 2019, waardoor de feiten die de verdachte heeft gepleegd in de bewezenverklaarde periode op 8 juni, 30 augustus en 4 september 2019 zijn gepleegd toen de verdachte deze taakstraf reeds had verricht. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij ook de bij vonnis van 29 september 2017 opgelegde taakstraf daadwerkelijk heeft verricht.
Deze eerdere strafopleggingen, waarbij de verdachte van rechterlijke colleges tweemaal een kans heeft gekregen in de vorm van een veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en waarbij driemaal een taakstraf is opgelegd, hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden de bewezenverklaarde feiten te plegen. De door de verdachte begane feiten zijn daarbij ook gepleegd in de proeftijd van de veroordelingen van 14 juni 2017 en 29 september 2017.
Reeds vanwege het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is oplegging van uitsluitend een taakstraf zoals door de verdediging is verzocht, niet mogelijk. Hetgeen de verdediging voorts heeft bepleit ten aanzien de strafoplegging doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet ook op de voornoemde recidive. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, brengen het hof evenmin tot een ander oordeel.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en rekening houdend met de recidive, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf waarbij een groot deel voorwaardelijk wordt opgelegd passend en geboden is. Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de na te melden bijzondere voorwaarden verbinden, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, waarbij de verdediging zich heeft aangesloten.
Alles afwegend zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur 6 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot het meewerken aan begeleiding en behandeling door STEVIG en/of Novadic-Kentron en/of een soortgelijke instelling, door de reclassering aan te wijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.552,50 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De gemachtigde van de benadeelde partij, [aangever] , heeft ter terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt dat de vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.700,00.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.700,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019, zijnde het (laatste) moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.700,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2017 onder parketnummer 02-082516-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet het hof geen aanleiding om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf te geven, een taakstraf te gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het tenlastegelegde, voor zover het gaat om de data 29 juli 2019, 2 augustus 2019 en 23 augustus 2019.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde verplicht is zich te melden bij Reclassering Nederland (Alleenhouderstraat 25 te Tilburg, telefoonnummer 088-8041505) en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zich onder begeleiding en behandeling zal stellen van STEVIG en/of Novadic-Kentron en/of een soortgelijke instelling, door de reclassering aan te wijzen, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 september 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juni 2017, parketnummer 02-082516-17, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 10 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.