ECLI:NL:GHSHE:2021:3183

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.286.431_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man om de door hem te betalen kinderalimentatie te verlagen. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2020, stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigde. Hij had zijn baan bij een bedrijf in de automobielsector opgezegd en een nieuwe baan gevonden, maar de vrouw betwistte dat er daadwerkelijk sprake was van een wijziging in zijn financiële situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen. Hij had geen inzicht gegeven in zijn inkomen bij zijn vorige werkgever en had ook geen relevante financiële documenten overgelegd die zijn huidige situatie konden verduidelijken. Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat zijn inkomenssituatie was veranderd op een manier die invloed had op zijn verplichtingen tot het betalen van kinderalimentatie. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van voldoende bewijs bij het verzoeken om wijziging van alimentatie, en dat het aan de verzoeker is om de wijziging van omstandigheden aan te tonen volgens de wettelijke maatstaven van het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.286.431/01
zaaknummer rechtbank : C/02/372728 FA RK 20-2776
beschikking van de meervoudige kamer van 21 oktober 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.A.W. van Oudheusden te Oosterhout (Noord-Brabant).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 25 november 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
8 september 2020.
2.2.
De vrouw heeft op 13 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 3 december 2020;
- een V8-formulier van de advocaat van de vrouw van 30 augustus 2021;
- een V8-formulier met bijlage van de advocaat van de man van 31 augustus 2021;
- een V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw van 31 augustus 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij willen proberen om met behulp van hun advocaten in onderling overleg tot overeenstemming te komen. In afwachting van de uitkomst hiervan heeft het hof de procedure aangehouden.
2.6.
Uit voornoemd V8-formulier van 30 augustus 2021 van de advocaat van de vrouw en uit voornoemd V8-formulier met bijlage van 31 augustus 2021 van de advocaat van de man volgt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Het hof is verzocht om een beschikking te geven, aan welk verzoek het hof gehoor zal geven.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 22 juni 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
3.4.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. [minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.5.
In het ouderschapsplan van 1 april 2012, aangehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 4 juni 2012, zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna ook: kinderalimentatie) aan de vrouw voldoet van € 595,- per maand.
3.6.
De man heeft een kind uit een andere relatie: [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2020 nader vast te stellen op € 179,- per maand, althans op een lager bedrag dan het thans geldende bedrag, afgewezen.
4.2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat hij met een bedrag van € 146,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], dan wel een bijdrage door het hof in goede justitie te bepalen, met ingang van 1 april 2012.
4.3.
De vrouw voert hiertegen verweer. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man voert aan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze wijziging is gelegen in het feit dat hij van baan is gewisseld en dit gevolgen heeft voor zijn inkomen. De man was werkzaam bij het bedrijf [bedrijf 1]. Dit bedrijf leverde aan de automobielsector en deze branche stond al langere tijd ernstig onder druk. De man werkte op de locatie in [plaats] (België) en uit algemeen bekende informatie op internet en kranten volgt dat dit bedrijfsonderdeel al langere tijd in zwaar weer verkeerde. Dit zorgde voor veel onrust en de man heeft zich om die reden genoodzaakt gevoeld om een andere baan te zoeken. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door uit te zien naar ander werk en zijn inkomen zeker te stellen. Met ingang van 6 april 2020 heeft de man een nieuwe baan bij het bedrijf [bedrijf 2] NV. De man legt zeven salarisspecificaties met betrekking tot zijn nieuwe baan over.
5.2.
De vrouw betwist dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt wat de financiële gevolgen zijn van het wisselen van baan. Het enkel overleggen van salarisspecificaties is daartoe onvoldoende. Ook betwist de vrouw dat er een noodzaak was voor de man om ontslag te nemen en een ander dienstverband te aanvaarden zonder ploegendiensten. Er is sprake van verwijtbaar inkomensverlies, omdat de man een dienstbetrekking met ploegendiensten heeft ingewisseld voor een dienstbetrekking met minder ploegendiensten. Er zijn door de man ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de positie van de man bij [bedrijf 1] onder druk stond en zijn functie op termijn zou komen te vervallen. Niet gebleken is dat de baan van de man op enig moment op de tocht is komen te staan of dat de man op korte of lange termijn zou worden ontslagen.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3.2.
Het is aan de man om zijn stelling dat er sprake is van een wijziging in zijn inkomenssituatie die gevolgen heeft voor de alimentatie, met (financiële) bescheiden nader te onderbouwen. Het hof constateert dat de man geen gegevens van zijn (laatst genoten) inkomen bij het bedrijf [bedrijf 1] heeft overgelegd. De man heeft evenmin belastingaanslagen en/of belastingaangiften van de afgelopen jaren overgelegd. Met betrekking tot zijn nieuwe baan bij het bedrijf [bedrijf 2] NV heeft de man ook geen jaaropgave en/of een arbeidsovereenkomst overgelegd. Door het ontbreken van voornoemde stukken is het voor het hof niet mogelijk om te beoordelen of het wisselen van baan gevolgen heeft voor het inkomen van de man, of er sprake is van inkomensverlies en of dit inkomensverlies verwijtbaar is. De man heeft volstaan met het overleggen van enkele salarisspecificaties met betrekking tot zijn nieuwe baan bij [bedrijf 2] NV. Maar net als in eerste aanleg heeft de man hierbij niet inzichtelijk gemaakt welke financiële en fiscale gevolgen de Belgische belastingdruk met zich meebrengt voor zijn (netto) inkomen en op welk wijze het inkomen moet worden betrokken in de berekeningswijze voor kinderalimentatie. Nu de man dit heeft nagelaten, zal het hof gelet op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO9675) hieraan de consequenties verbinden die hem geraden voorkomen.
5.3.3.
Het hof komt tot het oordeel dat de man onvoldoende gegevens heeft overgelegd om vast te stellen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
5.4.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, daarom bekrachtigen.
5.5.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.P. de Beij en E.M.C. Dumoulin en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.