ECLI:NL:GHSHE:2021:3157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
200.277.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep tegen wettelijk vertegenwoordiger van meerderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, vertegenwoordigd door mr. A. van den Eshoff, heeft hoger beroep ingesteld tegen de moeder van haar inmiddels meerderjarige dochter, die als wettelijk vertegenwoordiger optreedt. De moeder, vertegenwoordigd door mr. R. Schoonbrood, heeft aangevoerd dat de appellante niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar hoger beroep, omdat de dochter op het moment van het hoger beroep meerderjarig was. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 27 juli 2021 de appellante de gelegenheid gegeven om te reageren op dit beroep op niet-ontvankelijkheid.

De appellante heeft betoogd dat zij niet op de hoogte was van de meerderjarigheid van de dochter en dat de moeder haar daar niet op heeft gewezen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante bekend was met de leeftijd van de dochter en dat zij redelijkerwijs had moeten weten dat de dochter meerderjarig was geworden. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen ruimte is voor herstel van de gemaakte fout door de dochter alsnog in de procedure te betrekken, en heeft de appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Tevens is de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 332,- aan griffierecht en € 1.671,- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.573/01
arrest van 19 oktober 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. A. van den Eshoff te Sittard,
tegen:
[wettelijk vertegenwoordiger/moeder],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[dochter],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] ,
advocaat: mr. R. Schoonbrood te Sittard,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 27 juli 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 7664134 \ CV EXPL 19-2334 tussen partijen gewezen vonnis van 4 december 2019.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 juli 2021;
  • de akte van [appellante] van 24 augustus 2021 met een productie;
  • de antwoordakte van [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] van 21 september 2021.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1
Zoals in het tussenarrest van 27 juli 2021 vermeld, heeft [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] in haar memorie van antwoord allereerst aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar hoger beroep, omdat zij dit heeft ingesteld tegen [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [dochter] terwijl [dochter] op dat moment niet langer minderjarig was. Omdat [appellante] hier nog niet op had kunnen reageren, heeft het hof de zaak naar de rol verwezen om [appellante] in de gelegenheid te stellen bij akte in te gaan op dit beroep op niet-ontvankelijkheid en op de daarbij overgelegde productie. [appellante] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] heeft hierop bij antwoordakte gereageerd. Het hof zal een en ander bespreken tegen de achtergrond van de maatstaf die in het tussenarrest is opgenomen (r.o. 3.9).
6.2
In haar akte heeft [appellante] aangevoerd dat zij niet wist en behoefde te weten dat [dochter] op 7 oktober 2019 18 jaar geworden was, twee maanden voor de datum van het vonnis van 4 december 2019. [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] heeft daar niet op gewezen, ook niet nadat het vonnis was gewezen en [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] via haar advocaat op naleving ervan heeft aangedrongen. Ook [dochter] heeft voor de dag van de appeldagvaarding niet te kennen gegeven dat de wettelijke vertegenwoordiging door haar moeder was geëindigd, aldus [appellante] . Dat in een verklaring van [dochter] die in eerste aanleg is overgelegd haar geboortedatum stond is aan [appellante] voorbijgegaan, terwijl ook het feit dat zij eens voor de verjaardag van [dochter] is uitgenodigd niet meebrengt dat zij zich ervan bewust was wanneer [dochter] meerderjarig zou worden. Ook acht [appellante] het beroep op niet-ontvankelijkheid vanwege het ontbreken van belang in strijd met de goede procesorde. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is [dochter] de materiële partij die ook van de gang van zaken op de hoogte was. Indien nodig zou [appellante] in de gelegenheid willen worden gesteld op [dochter] alsnog in de procedure op te roepen.
6.3
[wettelijk vertegenwoordiger/moeder] heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat [appellante] bekend was met de leeftijd en de datum van de verjaardag van [dochter] , zodat zij wist of in ieder geval kon weten wanneer [dochter] meerderjarig werd. [appellante] hoefde daar niet door [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] of [dochter] op gewezen te worden, aldus [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] . Het beroep op niet-ontvankelijkheid is volgens [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] niet in strijd met de goede procesorde te achten en voor een belangenafweging is geen plaats, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE9242). Juist het nog buiten de appeltermijn in de procedure betrekken van [dochter] is volgens [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] in strijd met de goede procesorde.
6.4
Het hof overweegt hierover het volgende. Door [appellante] is niet aannemelijk gemaakt dat zij niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat [dochter] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep meerderjarig was geworden. [appellante] was immers bekend met de leeftijd en de datum van de verjaardag van [dochter] , terwijl haar geboortedatum is vermeld in een verklaring van haar die in eerste aanleg is overgelegd (zie HR 5 februari 1971,NJ 1971/209). Indien [appellante] zich daar niet bewust van was, verandert dat hier niets aan. Het was ook niet aan [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] en/of [dochter] om haar hierop te attenderen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002, waar [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] naar verwijst, blijkt dat in een geval als dit geen plaats is voor een belangenafweging en voor het alsnog buiten de appeltermijn in rechte betrekken van een inmiddels meerderjarig geworden materiële procespartij. Voor herstel van de gemaakte fout, door het alsnog in de procedure oproepen van [dochter] , bestaat geen ruimte, zodat [appellante] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar hoger beroep.
Conclusie
6.5
Op grond van het voorgaande zal [appellante] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van 4 december 2019. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 4 december 2019;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [wettelijk vertegenwoordiger/moeder] begroot op € 332,- aan griffierecht en op € 1.671,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.S. Kamminga en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 oktober 2021.
griffier rolraadsheer