ECLI:NL:HR:2002:AE9242
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige daad en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep bij asbestzaak
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Stichting Speciaal Onderwijs en de ouders van [verweerder 3], die in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun zoon, [verweerder 3], een vordering hebben ingesteld tegen de Stichting. De ouders vorderden dat de Stichting onrechtmatig had gehandeld door hun zoon te betrekken bij het inpakken van asbesthoudend materiaal. De Rechtbank te Arnhem heeft op 2 september 1999 geoordeeld dat de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de vordering toegewezen. De Stichting heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar heeft de ouders gedagvaard terwijl [verweerder 3] inmiddels meerderjarig was geworden. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat de Stichting niet tijdig de juiste partij had gedagvaard.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Stichting niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. De Hoge Raad benadrukt dat het aan de appellant is om aan te geven welke partij in het hoger beroep betrokken moet worden. In dit geval heeft de Stichting verzuimd om [verweerder 3] tijdig te dagvaarden, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd en het beroep van de Stichting verworpen, waarbij de Stichting is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.