ECLI:NL:GHSHE:2021:3111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.259.264_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling van minderjarige met contactherstel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2021, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de vader met betrekking tot het gezag en de zorgregeling van hun minderjarige dochter, geboren in 2016. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in het verleden geadviseerd over de situatie, waarbij de moeder en de vader al jaren geen contact hebben met hun dochter. Het hof heeft vastgesteld dat er een ondertoezichtstelling van de minderjarige is en dat er een noodzaak is voor contactherstel tussen de vader en de dochter. De moeder heeft verzocht om het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling af te wijzen, maar het hof heeft deze verzoeken afgewezen en benadrukt dat gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft besloten dat de vader samen met de moeder met het gezag over de minderjarige moet worden belast, ondanks de bestaande problemen tussen de ouders. Het hof heeft ook een BOR-traject opgelegd om het contact tussen de vader en de dochter op een veilige en zorgvuldige manier te herstellen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 oktober 2021
Zaaknummer: 200.259.264/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/318042 FA RK 17-884_3
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B. Snoeks,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen:
de raad.
als vervolg op de beschikkingen van 23 april 2020 en 19 november 2020.

9.De beschikking van 19 november 2020

Bij beschikking van 19 november 2020 heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren over het gezag, gelet op de vraagstelling zoals deze in rov 7.6 is opgenomen en met inachtneming van hetgeen verder in die beschikking is overwogen.
Iedere verdere beslissing is aangehouden tot (pro forma) 25 maart 2021.

10.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft verder nog kennisgenomen van de inhoud van:
  • het raadsrapport van 15 juli 2021, ter griffie van het hof ontvangen op 19 juli 2021;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 augustus 2021, ter griffie van het hof ontvangen op 2 augustus 2021;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 2 augustus 2021, ter griffie van het hof ontvangen op 3 augustus 2021.

11.De verdere beoordeling

11.1
Aan het hof ligt voor de beslissing op de verzoeken van de moeder over de zorgregeling en het gezag.
11.2
Het hof begrijpt uit het raadsrapport dat de raad aanleiding heeft gezien om het onderzoek uit te breiden naar een kinderbeschermingsmaatregel.
De raad acht een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] noodzakelijk om de impasse die nu al bijna vijf jaar duurt te doorbreken. Er is immers al vier en half jaar geen contact tussen de vader en [minderjarige] en de angstklachten van de moeder zijn nog onverminderd aanwezig.
De raad acht het van belang dat [minderjarige] statusvoorlichting krijgt en dat zij zich een eigen beeld van de vader kan vormen. De moeder heeft in dit kader volgens de raad hulp nodig om toe te staan dat [minderjarige] haar vader leert kennen en [minderjarige] in dit proces te ondersteunen.
De raad acht dit alles in het belang van een evenwichtige identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .
Het hof heeft ambtshalve vernomen dat [minderjarige] inmiddels onder toezicht is gesteld van de GI.
Voor zover de moeder bij schrijven van 2 augustus 2021 aan het hof heeft verzocht om het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen af te wijzen, stelt het hof vast dat dit verzoek in deze procedure niet aan het hof voorligt, zodat de moeder niet-ontvankelijk zal worden verklaard in voornoemd verzoek.
gezag
11.3.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
11.4.
Ten aanzien van de beslissing over het gezag heeft de raad geadviseerd om het gezag aan beide ouders toe te kennen, zelfs nu vaststaat dat het gezamenlijk gezag een belemmering oplevert vanwege het ontbreken van communicatie en het gebrek aan vertrouwen van de ouders in elkaar. De raad stelt zich op het standpunt dat de belangen van [minderjarige] bij gezamenlijk gezag zwaarder wegen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de statusvoorlichting en het contactherstel.
Indien de vader niet met het gezag wordt belast bestaat volgens de raad het risico dat de vader bij [minderjarige] mogelijk nog meer uit beeld zal blijven.
Om te voorkomen dat [minderjarige] klem of verloren zal raken acht de raad het noodzakelijk dat de ouders met inzet van hulpverlening gaan werken aan een herstel van hun communicatie en vertrouwen. Hiervoor wordt het noodzakelijk geacht dat de gezinsvoogd een intensieve rol krijgt, waarbij hij of zij een schot tussen beide ouders kan opstellen.
11.5.
Uit artikel 1:253c BW volgt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is. Alhoewel het hof erkent dat er contra-indicaties zijn om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten is het hof met de raad óók van oordeel dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat het contact tussen [minderjarige] en de vader op een zorgvuldige en veilige wijze wordt hersteld.
[minderjarige] weet op dit moment niet wie haar vader is en zij wordt door de moeder niet in staat gesteld om zelfstandig een beeld over haar vader te vormen. Mogelijk is er zelfs sprake van ouderverstoting. Jarenlange procedures en beschikkingen van de rechtbank en het hof hebben geen verandering kunnen brengen in de impasse die is ontstaan, aangezien de moeder haar medewerking hieraan niet heeft kunnen of willen verlenen.
Dit alles heeft zelfs tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige] moeten leiden.
11.6
Op grond van hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht blijkt niet dat bij de moeder sprake is van een zodanige psychische problematiek of situatie dat een arts of behandelaar het voor de moeder onverantwoord acht om haar angsten tegemoet te treden en het contact met de vader aan te gaan en/of het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te ondersteunen.
Het hof ziet bovendien niet in dat de moeder geen (verdere) behandeling zou kunnen krijgen voor haar angstgevoelens (of deze nu reëel zijn of niet reëel), mits er sprake is van een goede, juiste hulpvraag en de moeder gemotiveerd is voor behandeling.
Indien er geen verdere hulpverlening voor de moeder wordt ingezet, dan blijven de angsten van de moeder bestaan, hetgeen het risico meebrengt dat de moeder haar angsten overbrengt op [minderjarige] , waardoor [minderjarige] ook angsten gaat ontwikkelen.
Evenmin heeft de moeder aannemelijk gemaakt dat eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] is of dat [minderjarige] klem of verloren zal raken indien de vader samen met haar met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
Het hof heeft er vertrouwen in dat de betrokkenheid van de GI voldoende waarborgen biedt om te voorkomen dat [minderjarige] klem of verloren raakt. Immers, de GI kan vanuit de ondertoezichtstelling aan de ouders aanwijzingen geven, zodat de communicatie tussen de ouders in eerste instantie via de GI kan plaatsvinden.
Indien de vader echter niet met het gezag wordt belast, strekken de bevoegdheden van de GI zich enkel uit tot de moeder. Dit brengt mee dat de GI onvoldoende mogelijkheden heeft om de ondertoezichtstelling op een zinvolle wijze uit te oefenen, terwijl deze ondertoezichtstelling door de rechtbank wel noodzakelijk is geacht.
Maar zelfs al zou er sprake zijn van een risico van klem of verloren raken van [minderjarige] ten gevolge van de (al dan niet reële) angsten van de moeder als sprake is van gezamenlijk gezag, leidt dat niet tot een ander oordeel. Het hof wijst in dit kader nog op HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533, waarin is beslist dat wanneer de met het gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind, het toewijzen van gezamenlijk gezag een van de instrumenten is die de rechter moet kunnen benutten om het recht op family life tussen het kind en de andere ouder toch te verwezenlijken. Hoewel gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, leidt eenhoofdig gezag ertoe dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. De rechter moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden
.
11.7.
Alles in onderlinge samenhang beschouwend, waarbij het hof beseft dat het moet kiezen tussen twee kwaden, is niet voldaan aan de hiervoor genoemde afwijzingsgronden en brengt het belang van [minderjarige] met zich mee dat de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast.
zorgregeling
11.8.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
11.9.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen brengt het belang van [minderjarige] met zich dat het contact tussen haar en de vader wordt hersteld, zodat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
Aangezien er inmiddels een ondertoezichtstelling is uitgesproken kan de GI hiertoe de noodzakelijke hulpverlening inzetten.
Gelet alle problematiek die er speelt, acht het hof het noodzakelijk dat er een BOR-traject wordt ingezet, zodat de contacten op zorgvuldige en veilige wijze kunnen plaatsvinden en tevens dat er een opbouw plaatsvindt om na verloop van tijd te komen tot de door de rechtbank vastgestelde regeling, waarbij de vader wekelijks op zaterdag of zondag gedurende vier uren contact heeft met [minderjarige] en waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder.
Het wordt aan de GI overgelaten om de opbouw van het contact qua frequentie en duur, afhankelijk van het verloop van het BOR-traject en wat [minderjarige] aankan, vorm te geven.
11.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
11.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

12.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2019, voor wat betreft de beslissing over het gezag;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep om het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog af te wijzen;
vernietigt voornoemde bestreden beschikking met betrekking tot de contactregeling en bepaalt dat er onder de regie van de GI een BOR-traject zal worden gestart en dat er toegewerkt wordt naar een contactregeling waarbij de vader wekelijks op zaterdag of zondag gedurende vier uren contact heeft met [minderjarige] en waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder en waarbij het aan de GI wordt overgelaten om de opbouw van het contact qua frequentie en duur, afhankelijk van het verloop van het BOR-traject en wat [minderjarige] aankan, vorm te geven;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.H. Schijven-Bours en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021 door
mr. J.F.A.M.Graafland-Verhaegen in tegenwoordigheid van de griffier.