ECLI:NL:GHSHE:2021:3101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
K 20.200523 (beklag ex art. 12 Sv)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 Sv inzake internationale kinderontvoering en onttrekking aan het ouderlijk gezag

In deze zaak gaat het om een klaagschrift van een vader (klager) die zijn dochter van vier jaar oud, geboren uit zijn huwelijk met de beklaagde, terug wil naar Nederland. De beklaagde is met toestemming van klager voor een periode van vier weken naar Litouwen vertrokken, maar is daarna nooit teruggekeerd. De Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden heeft geoordeeld dat het verblijf van het kind in Litouwen in strijd is met het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1980. Zowel de rechtbank als het gerechtshof in Litouwen hebben in beginsel hetzelfde oordeel geveld, maar hebben het verzoek tot teruggeleiding afgewezen omdat het kind inmiddels in Litouwen geworteld is.

Klager heeft een klaagschrift ingediend op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzoekt om vervolging van de beklaagde wegens onttrekking aan het ouderlijk gezag. Het hof oordeelt dat klager nog steeds het gezag over zijn dochter uitoefent en dat de beklaagde zonder toestemming van klager het kind in Litouwen houdt. Het hof ziet een zwaarwegend rechtsbelang bij de hereniging van klager met zijn dochter en verklaart het beklag gegrond. Het hof beveelt de vervolging van de beklaagde ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.

De beslissing van het hof is genomen op 12 oktober 2021, waarbij de rechters de ernst van de situatie en de emotionele schade voor klager in overweging hebben genomen. Het hof benadrukt dat de vervolging opportuun is, gezien de omstandigheden van de zaak en de mogelijke strafbaarheid van de beklaagde onder artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Klachtnummer: K20/200523
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 oktober 2021 inzake het beklag
ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:

[klager] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant
tot het niet vervolgen van:

[beklaagde] ,

wonende te [woonplaats] (Republiek Litouwen),
hierna te noemen: beklaagde,
wegens onttrekking van de minderjarige dochter van klager en beklaagde (artikel 279 Wetboek van Strafrecht) aan het ouderlijk gezag.

De feitelijke gang van zaken

Op 14 mei 2020 heeft klager aangifte gedaan van onttrekking van zijn minderjarige dochter aan het ouderlijk gezag, gepleegd door beklaagde.
Bij brief van 4 augustus 2020 is namens de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat het strafrecht een ultimum remedium is en strafvervolging in deze zaak niet in het belang van de normalisering van de familieverhoudingen tussen klager, beklaagde en hun kind is.
Hierop heeft klager bij brief van 7 oktober 2020 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 8 oktober 2020, met het verzoek de vervolging van beklaagde te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 13 januari 2021, onder toezending van het ambtsbericht aan de hoofdofficier van justitie van 10 december 2020 met bijlagen, het hof geadviseerd het beklag gegrond te verklaren.
Op 28 september 2021 is het klaagschrift in raadkamer van het hof in aanwezigheid van klager behandeld.
Beklaagde heeft het hof per email op 16 september 2021 laten weten niet te zullen komen en is dan ook niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling

De klacht
Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen ter zake van onttrekking van zijn minderjarige dochter aan het ouderlijk gezag.
Naar het inzien van klager houdt beklaagde de dochter van klager en beklaagde vanaf eind februari 2019 onrechtmatig in Litouwen, hetgeen strafbaar is onder artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. De band tussen klager en zijn dochter wordt hierdoor geschaad. Daarbij is klager hierdoor emotioneel beschadigd, als gevolg waarvan hij zijn baan is verloren. Klager wenst zijn schade op beklaagde te verhalen.
De stukken in het dossier voor zover deze feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van de klacht
Het proces-verbaal van aangifte van klager d.d. 14 mei 2020
Klager doet aangifte van onttrekking aan het ouderlijk gezag. Klager heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat klager relationele problemen had met beklaagde. Beklaagde is met toestemming van klager op 1 februari 2019 met de dochter van klager en beklaagde vertrokken naar Litouwen. Beklaagde is niet met hun dochter teruggekeerd uit Litouwen, wat in strijd was met de afspraak die zij met klager had.
Klager heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen in Litouwen en is vervolgens in hoger beroep gegaan aldaar. Het hof in Litouwen heeft geoordeeld dat de dochter van klager onrechtmatig in Litouwen verblijft, maar heeft besloten dat de dochter niet hoeft terug te keren naar Nederland.
Klager en beklaagde zijn reeds begonnen met de afwikkeling van de echtscheiding, maar beklaagde is niet redelijk als het op hun dochter aankomt. Niet alleen wenst beklaagde dat klager alimentatie betaalt voor hun dochter; beklaagde stelt zich voorts op het standpunt, aldus klager, dat hij zijn dochter slechts een aantal weken per jaar mag zien in Litouwen.
Blijkens een bijlage bij het klaagschrift d.d. 25 maart 2019 is op verzoek van klager namens het Ministerie van Justitie en Veiligheid door de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (hierna: de Centrale autoriteit) onder het Haags Kinderontvoerings-verdrag 1980 een verzoek ingediend bij de autoriteiten van Litouwen teneinde de teruggeleiding van het kind van klager en beklaagde te verzekeren.
Uit het bij het klaagschrift gevoegde aanvraagformulier voor teruggeleiding van het kind volgt dat klager heeft verklaard geen toestemming te hebben gegeven aan beklaagde voor de achterhouding van hun kind en dat de afspraak tussen hen was dat beklaagde op 28 februari 2019 met hun dochter uit Litouwen zou terugkeren naar Nederland.
Blijkens de beëdigde vertaling vanuit het Litouws naar het Nederlands van de beschikking van het gerechtshof te Vilnius (Litouwen) d.d. 6 januari 2020 heeft het hof de beschikking van de rechter in eerste aanleg d.d. 22 november 2019, inhoudende dat het kind van klager en beklaagde niet terug kan keren naar Nederland, bekrachtigd. Blijkens rechtsoverweging 29 van de uitspraak van het hof, oordeelt het hof dat het vasthouden van de dochter van klager en beklaagde in Litouwen door laatstgenoemde ongeoorloofd is.
Het onderzoek in raadkamer
In raadkamer van het hof heeft klager het woord gevoerd overeenkomstig zijn klaagschrift en aangifte bij de politie en heeft klager gepersisteerd bij zijn verzoek aan het hof de vervolging van beklaagde te bevelen.
Klager heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat aan klager in Litouwen nog de weg open staat om een verzoek tot herziening van de omgangsregeling aangaande de dochter van beklaagde en klager in te dienen, maar dat hiervoor in rechte moet komen vast te staan welke strafbare feiten beklaagde heeft gepleegd.
Klager heeft op regelmatige basis contact met zijn dochter via een videoverbinding, maar aangezien zijn dochter geen Engels of Nederlands spreekt, verloopt deze communicatie moeizaam. De band tussen klager en zijn dochter raakt met het voortduren van deze situatie steeds verder beschadigd. Klager heeft er daarom zwaarwegend belang bij dat zijn dochter terugkeert naar Nederland.
Klager heeft zijn zaak onder de aandacht van Nederlandse volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer der Staten-Generaal gebracht. In dit kader en met het oog op de belangen van ouders die in een vergelijkbare situatie verkeren, wenst klager dat de beslissing op zijn klaagschrift door het hof wordt gepubliceerd.
Het oordeel van het hof
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht als bedoeld in artikel 12 Sv moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is - of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard - op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten, behalve de belangen van klager, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk zou kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Uit het huwelijk van klager en beklaagde is op [geboortedag] 2017 een dochter geboren, over wie zij beiden het gezag uitoefenen ingevolge artikel 1:251 Burgerlijk Wetboek. Met toestemming van klager is beklaagde in februari van het jaar 2019 naar Litouwen vertrokken. Klager gaf echter geen toestemming voor een duurzaam verblijf van dochter in Litouwen. Klager heeft daarom verschillende procedures gevolgd teneinde zijn kind terug te geleiden naar Nederland. In dat kader heeft de Centrale autoriteit het standpunt ingenomen dat beklaagde aan klager, gezien hun gezamenlijke gezagsuitoefening, overeenkomstig het Nederlandse civiele recht om toestemming had moeten vragen om het kind te houden op een andere plaats dan Nederland. Aangezien beklaagde dit heeft nagelaten, handelt zij volgens de Centrale autoriteit in strijd met de rechten van klager onder het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Het gerechtshof te Vilnius in Litouwen, dat in tweede aanleg op het verzoek van klager tot teruggeleiding van het kind heeft beslist, heeft geoordeeld dat het door beklaagde in Litouwen houden van het kind ongeoorloofd is.
Los van het internationaal- dan wel Europeesrechtelijke kader, stelt artikel 279 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht het strafbaar om opzettelijk een minderjarige te onttrekken aan het wettig over hem gestelde gezag, of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd uitoefent. Het gegeven dat de minderjarige nog niet de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, zoals in deze zaak het geval is, is daarbij een strafverzwarende omstandigheid.
Het hof ziet, gelet op die omstandigheden, aanleiding om de vervolging van beklaagde te bevelen. Het hof is tijdens de beraadslaging tot het oordeel gekomen dat mede gelet op de overige zich in het dossier bevindende stukken en aanwijzingen de strafrechter mogelijk voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden acht om tot een veroordeling van beklaagde te kunnen komen. Naar het oordeel van het hof is vervolging ook opportuun, omdat het door klager gestelde feit bij bewezenverklaring daarvan als zeer ernstig kan worden gekwalificeerd.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het beklag gegrond verklaren en de vervolging van beklaagde bevelen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.

De beslissing

Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Aldus gegeven door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H.A.W. Koch, griffier,
op 12 oktober 2021.
Mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. A.H. Klip zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.