In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7.900 gram hennep. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis van de politierechter. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de verdachte, onder verwijzing naar vermeende onherstelbare vormverzuimen en onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar heeft deze verworpen. Het hof oordeelt dat de verdachte voldoende betrokkenheid bij het delict heeft aangetoond, onder andere door de communicatie met de medeverdachte en zijn acties in de woning van de medeverdachte.
Het hof heeft geconcludeerd dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, met uitzondering van enkele bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De beslissing van het hof is op 12 april 2021 uitgesproken in een openbare zitting.