ECLI:NL:GHSHE:2021:3087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20-002667-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7.900 gram hennep. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft verzocht om bevestiging van het vonnis van de politierechter. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de verdachte, onder verwijzing naar vermeende onherstelbare vormverzuimen en onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar heeft deze verworpen. Het hof oordeelt dat de verdachte voldoende betrokkenheid bij het delict heeft aangetoond, onder andere door de communicatie met de medeverdachte en zijn acties in de woning van de medeverdachte.

Het hof heeft geconcludeerd dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, met uitzondering van enkele bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De beslissing van het hof is op 12 april 2021 uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002667-19
Uitspraak : 12 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 20 augustus 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-040275-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7.900 gram hennep tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijk gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de politierechter beslist op het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs en onder aanvulling van de volgende overwegingen.
A.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe is onder meer aangevoerd dat sprake is van meerdere onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
er was onvoldoende verdenking om een machtiging tot binnentreden in de woning van medeverdachte [medeverdachte] te mogen verlenen. Er is derhalve sprake van een onrechtmatige binnentreding. De hennep die in de woning van [medeverdachte] is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs;
verbalisant [verbalisant] heeft onrechtmatig de inbeslaggenomen gsm van [medeverdachte] uitgelezen. De berichten die op de gsm zijn aangetroffen dienen, mede gelet op een recente uitspraak van het EHRM, te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad 1.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat de vermeende schending van het huisrecht deze verdachte niet regardeert: het binnentreden betrof immers de woning van mede-verdachte [medeverdachte] .
Ad 2.
De uitspraak van het EHRM waar de raadsvrouw naar verwees betreft de zaak C-746/18
H.K. v Prokuratuur Estonia (ECLI:EU:C:2021:152).
Het EHRM heeft zich in de zaak uitgesproken over nationale wetgeving met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot verkeers- en locatiegegevens die informatie kunnen verschaffen over de communicaties van een gebruiker van een elektronisch communicatiemiddel of over de locatie van de door hem gebruikte eindapparatuur en waaruit precieze conclusies kunnen worden getrokken over zijn persoonlijke levenssfeer voor de doeleinden van een strafrechtelijk onderzoek.
In onderhavige zaak heeft verbalisant [verbalisant] in de gsm van [medeverdachte] slechts gekeken naar (recente) SMS- en Whatsapp-berichten en heeft het onderzoek er uiteindelijk toe geleid dat in het politiedossier een tweetal schermafdrukken van een sms-bericht respectievelijk enkele Whatsapp-berichten (zie p. 28-30 van het politiedossier) zijn opgenomen.
In casu is geen sprake van verkeers- en locatiegegevens, zodat de door de raadsvouw aangehaalde uitspraak van het EHRM hierop niet van toepassing is.
Voorts leidt het hof uit het voorgaande af dat in deze zaak geen sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [medeverdachte] , zodat de desbetreffende opsporingsambtenaar bevoegd was dit onderzoek uit te voeren (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584)
Bovendien betreft de vermeende schending de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] en ziet derhalve niet op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, zodat dit verweer ook daarom geen doel kan treffen.
B.
De raadsvrouw heeft nog betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen door de verdachte.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af:
  • op de eerste verdieping van de woning van medeverdachte [medeverdachte] is op 5 maart 2018 een hennepdrogerij met daarin 7.900 gram hennep aangetroffen;
  • voorafgaande aan die vondst heeft [medeverdachte] (J), kort nadat hij bij zijn woning was opgepakt door de politie vanwege een nog openstaande gevangenisstraf, nog in het politievoertuig met zijn gsm een aantal berichten verstuurd naar de gsm van verdachte (VH), waarop verdachte ook een aantal malen heeft gereageerd. De conversatie, die plaatsvond tussen 11:42 uur en 11:47 uur, verliep als volgt (p. 30 van het politiedossier):
J: Opruimen nu
Gas erop
VH: Ok
J: Ik kan niet praten.
Moet weg daar.
VH: Ja
J. Strijkzak ligt in de garage.
Snel maat
- op 5 maart 2018 omstreeks 12.30 uur ziet de politie dat verdachte bij de woning van [medeverdachte] arriveert. Verdachte is de woning ingegaan; hij heeft de deur geopend met sleutels die aan zijn sleutelbos hingen (zie de verklaring van verdachte op p. 46 van het politiedossier). Kort nadien betreedt de politie de woning.
Uit het voorgaande kan het hof niet anders dan concluderen dat [medeverdachte] aan verdachte de opdracht heeft gegeven om de in de woning van [medeverdachte] aanwezige hennep op te ruimen voordat deze door de politie zou worden gevonden en dat verdachte wist dat er hennep in de woning van [medeverdachte] aanwezig was. Uit de instemmende reacties van verdachte en het feit dat verdachte, die over de sleutels van de woning beschikte, kort nadat de opdracht is gegeven ooknaar de woning van [medeverdachte] is gegaan, leidt het hof af dat van verdachte aan die opdracht heeft willen voldoen De hennep bevond zich op dat moment ook in de machtssfeer van verdachte. Het was daarbij kennelijk de bedoeling dat verdachte de hennep zou opruimen door deze in een of meer strijkzakken te doen; het hof is er ambtshalve mee bekend dat strijkzakken in het criminele circuit worden gebruikt om hennep luchtdicht en geurdicht te verpakken. Dat verdachte enkel naar de woning van [medeverdachte] was gegaan om voor de hond te zorgen, is naar het oordeel van het hof – gelet op de inhoud van de gewisselde berichten - niet geloofwaardig.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte [medeverdachte] en verdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van in de woning gevonden hennep Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
C.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de (niet nader onderbouwde) stelling van de raadsvrouw dat bij de berechting de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Nieuwendijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.