In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7.900 gram hennep. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 5 maanden opgelegd. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden, onder andere vanwege vermeende onherstelbare vormverzuimen in het proces. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de verdachte voldoende betrokkenheid bij het delict heeft aangetoond. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een medeverdachte bij het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn opgenomen. De beslissing van het hof is op 12 april 2021 uitgesproken.